CD-recensie
© Gerard Scheltens, mei 2019 |
Mirga Grazinyte-Tyla staat onder contract bij Universal en is daarmee de eerste vrouwelijke dirigent die exclusief gaat opnemen voor Deutsche Gramophon, zo meldt het gele label vol trots. Sinds 2016 is de 33-jarige Litouwse de vaste dirigent van het City of Birmingham Symphony Orchestra (CBSO), dat na de vruchtbare jaren met Rattle sterke opvolgers heeft gekend in Sakari Oramo en Andris Nelsons. Ze wordt in Birmingham op handen gedragen; haar contract werd verlengd tot in elk geval 2021. Deze opvallende dirigente met pittige uitstraling durft risico's te nemen, en een daarvan was in november 2018 de introductie in de Birmingham Symphony Hall van de 21e symfonie van Mieczyslaw Weinberg (1919-1996). Het werk van de Pools-Russische componist (ook bekend als Mojsje Vajnberg) is anders dan in de voormalige Sovjet-Unie (na de dood van Stalin in 1953 tot ongeveer 1970 werden zijn soloconcerten door alle grote Russische solisten gespeeld, waaronder de klinkende namen als die van Rostropovitsj, Oistrakh, Kogan en niet te vergeten de trompettist Doksjitzer) nogal in het vergeetboek geraakt, maar is de laatste jaren sterk in opkomst. Dat lijkt logisch, gezien de verwantschap van zijn muziek met die van de waanzinnig populaire Sjostakovitsj. Die steunde zijn vriend Weinberg, wiens muziek tijdens zijn leven nauwelijks een voet aan de grond kreeg in de Sovjet-Unie. Hij was 1943 daarheen gevlucht nadat zijn Pools-Joodse familie door de nazi's vrijwel geheel was uitgemoord. Nu de 15 symfonieën van Sjostakovitsj afdoende zijn geëxploreerd, begint men zich te richten op het verwante oeuvre van Weinberg, die het met 21 (voltooide) symfonieën numeriek ruimschoots wint van zijn Russische steun en toeverlaat. Het grote verschil tussen beide componisten, die van hetzelfde idioom gebruik maken, is Weinbergs vermogen om de expressie enige hoop mee te geven. De handenwringende wrangheid van Sjostakovitsj is bij hem omgezet in iets voorzichtig positiefs. Wie luistert naar zijn 21ste en laatste voltooide symfonie zal zeker erkennen dat Weinberg wel degelijk wat te zeggen heeft en geen kloon of epigoon is van Sjostakovitsj. Van de indrukwekkende 21ste symfonie in zes doorgecomponeerde delen verscheen in 2015 een opname van het Symfonieorkest van Siberië onder leiding van Dmitry Vasilyev (Toccata Classics TOCC 0193). Deze elegische symfonie kerft in de ziel: ze rouwt om de joodse slachtoffers in het getto van Warschau en verwijst dus (ook) impliciet naar Weinbergs eigen familiegeschiedenis. In het laatste gedeelte van deze symfonie, een woordloos requiem, vocaliseert de sopraan Veronika Bartenyeva. Siebe Riedstra besprak de opname in januari 2016 (klik hier voor de recensie) en sloot af met de veelzeggende opmerking "Als u deze winter slechts één cd wilt aanschaffen, laat het dan deze zijn." Dat is een paar winters geleden, maar ik heb er niets aan toe te voegen. 'Mirga' (de tongbrekende achternaam Grazinyte-Tyla wordt voor het gemak vaak weggelaten) verklaarde zich een groot Weinberg-bewonderaar en koos deze symfonie als haar eerste DG-uitgave. Met Gidon Kremer als artist-in-residence in Birmingham was meteen een grootmeester beschikbaar voor de belangrijke vioolsolo's. Die 21ste symfonie is de laatste mijlpaal in Weinbergs lange lijst van symfonieën die vaak een programmatisch karakter hebben. Het sterk persoonlijke, afrondende karakter blijkt ook uit de verwijzingen naar andere composities van Weinberg. De zes delen dragen de namen van de tempoaanduidingen. In het eerste Largo klinkt een aan Mahler ontleende melodie van een klagende soloviool, als centraal thema of motto van het hele werk. Een koraal citeert uit zijn Eerste symfonie, flarden zijn hoorbaar van Chopins Ballade in g-klein die geldt als een symbool van het Poolse lijden. In het volgende Allegro gaat een thema uit zijn Vierde Strijkkwartet er snel vandoor, waarna een tweede Largo citeert uit Weinbergs contrabassonate. Een klarinet zet in het Presto een kletzmer in, die overgaat in een klagend Andantino, waarna het woordloze requiem van de sopraanstem klinkt in een verstild en ijzingwekkend Lento. Viool, piano en een spookachtig harmonium lijken de wegstervende muziek naar een open einde te voeren. Het is een opsomming van zijn eigen leven, maar met een universele boodschap. Vergeleken met de prestatie van het vrijwel onbekende symfonieorkest uit Siberië, dat over de hele linie een sterke vertolking neerzet, doet ook het CBSO het alleszins verdienstelijk. Dit orkest heeft deze muziek in de vingers, de violistiek van Kremer draagt bij aan een beklemmende sfeer, maar het laatste gedeelte is een domper. Toen Grazinyte-Tyla in november 2018 de 21ste symfonie live dirigeerde in Birmingham Symphony Hall was het vocale aandeel verdeeld tussen Maria Makeeva en de jongenssopraan Freddie Jemison, maar op deze opname komt de woordloze zang van de sopraan Maria Barns. Die klinkt beslist heel ontwapenend, maar een groot zangeres is ze niet. Ze is geen partij voor Veronika Bartenyeva die deze essentiële partij zingt op de Siberische opname van Dmitry Vasilyev. Wat bedoeld was om nog lang over na te denken, lijkt nu meer op een anticlimax. Beter is Mirga's resultaat in de driedelige Tweede symfonie voor strijkers uit 1946, geschreven toen de componist pas drie jaar in de Sovjet-Unie woonde en nog bezig was de Poolse verschrikkingen te verwerken. Aan de schrijnende heftigheid is dat te merken, maar ook hier komen in het afsluitende Allegretto sprankjes zonlicht door. Wel is de Sjostakovitsj-invloed hier sterker dan in de 21ste. Mirga dirigeert in Vilnius de Camerata Baltica in een mooi verzorgde, kernachtige en transparante uitvoering; van larmoyantie houdt ze in elk geval niet. Opnieuw is het (uiteraard) Kremer die de vioolsolo's voor zijn rekening neemt. Vooral het adagio is heel mooi. index |
|