CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, juli 2017
|
Ook al is het jaar nog niet voorbij, dit is, reeds nu, een van de belangrijkste cd's van 2017. Kurtág, nu 91, is een van de beste componisten van dit moment, maar zijn muziek is niet eerder zo uitvoerig en systematisch vertegenwoordigd als hier. De meeste cd's met zijn werk (en dat zijn er gelukkig al aardig wat) bevatten korte stukken in combinatie met werken van anderen waarbij kleine bezettingen duidelijk de overhand hebben. Tot de uitzonderingen behoren overzichten van zijn kwartetten (een prachtige uitgave van het Molinari kwartet), Játékok (voor piano vier handen, door Kurtág en zijn vrouw), koorwerken onder leiding van Marcus Creed) en werken voor sopraan (van de Kafka-Fragmente zijn er uitvoeringen van Adrienne Csengery, Juliane Banse, Dawn Upshaw en Tony Arnold). Deze nieuwe uitgave van ECM is een voltreffer, in meerdere opzichten. Door de veelheid aan stukken, ontstaan over een lange periode, krijgen we een goed beeld van Kurtágs veelzijdigheid. Hij is de meester van het expressionistische aforisme dat duidelijk verwant is aan de muziek van Anton Webern (met dit idioom raakte Kurtág eind jaren zeventig bekend in het westen, mede dankzij Boulez die als eerste westerling diens muziek op de plaat zette.) Die plaat bevatte liederen en toonde een ander wezenlijk element van zijn taal: een vocale schrijfwijze met een zeer gedoseerd gebruik van grote en kleine gebaren. Dat element zit ook in de koorstukken op deze cd. Het verschil is dat de taal een meerstemmig karakter krijgt, waarbij meerstemmigheid vele vormen kan aannemen: gelaagdheid in klank, ritme, dynamiek en harmonie - en opnieuw is Kurtág een man die met kleine gebaren grote effecten kan bereiken. Grote verstilling is hem even vertrouwd als explosies. De opeenvolging van muzikale brokjes op permanente hoogspanning maakt dat men deze cd's het best kan beluisteren in etappes. Kurtág is een expressionist, maar hij kleurt de verschrikkingen van het leven met elementen uit de volksmuziek en de verfijnde klankwereld van het impressionisme. Daarnaast komt hij niet met lange uitgewerkte betogen, zoals Berg en Schönberg, maar met 'oneliners'. Zelfs als een compositie voor zijn doen lang duurt (dat wil zeggen langer dan vijf minuten), overheerst de schijn van monotonie terwijl verfijning en subtiele variatie optimaal zijn. Wil hij een oneliner uitwerken tot een betoog met een organische ontwikkeling, dan is hij in de stukken in deze cd-doos niet op zijn sterkst, zoals .quasi una fantasia. en Op. 27 nr.2 (de expliciete verwijzingen in de titel hebben helaas meer betrekking op de vorm dan op het niveau). Zijn de stukken weliswaar lang maar uitermate grillig van opbouw, dan hebben ze het niveau van de miniaturen, zoals Samuel Beckett: What is the Word. Omgekeerd, oneliners hebben de rijkdom van een roman, wat met name geldt voor de liedcycli die in deze uitgave het merendeel van de tijd vullen. De inbreng van volksmuziek is zeer gesublimeerd en rechtvaardigt de opmerking van Boulez, gemaakt over Eötvös en Ligeti en ook van toepassing op Kurtág, dat hij 'een geëxporteerde Hongaar' is. De kracht van Kurtágs muziek zit in het niet-stereotiepe. Daartoe behoort ook dat het vertrouwde aspecten een onvertrouwde lading kan geven. Atonaliteit wordt door de context deel van een tonaal aandoend drama, fragmenten worden schakels in een betoog en de omgang met de vorm is even soeverein als onvoorspelbaar. Hoe onschoolser de muziek, hoe beter die is. Deze kenmerken van de muziek bepalen in sterke mate het niveau van de uitvoeringen. Die uitvoeringen relativeren ook de titel van de box 'Complete Works for Ensemble and Choir': diverse composities zijn niet voor koor, maar voor één of meer solostemmen. Het ensemble is in de werken van wisselende samenstelling. Veel belangrijker echter dan dit verschil in bezetting is het verschil in uitvoering dat verband houdt met de vorm. Hoe meer de muziek de structuur heeft van een of meer expressionistische aforismen, hoe beter de uitvoeringen. Hoe grilliger de structuur, hoe beter de lange lijn in de opbouw tot uiting komt. Een welkome eigenschap is dat de klank van het ensemble het meest loskomt van de klank van het repertoire van de Privatverein für musikalische Aufführungen van Schönberg c.s., dat het Asko/Schönberg-ensemble vaak heeft uitgevoerd en daarmee ook van die enigszins bedompte, sterk door het harmonium bepaalde klankwereld. Hoe langer de muziek en hoe meer de opbouw van de composities organisch lijkt, hoe meer deze 'Private' klank om de hoek komt kijken. Twee aspecten maken deze uitgave extra belangrijk. Het is de eerste verzameling met deze werken voor deze bezetting - diverse werken zijn voor zover ik weet niet eerder opgenomen. Bestaan er concurrenten, soms van gelijk niveau (zoals Stèle door Abbado en de Messages of the Late Miss R. Troussova door Boulez), dan kan men twisten over smaak maar niet over kwaliteit. En wat betreft het niveau van Reinbert de Leeuw: bij vergelijking met enkele van oudere opnamen, zoals die bijvoorbeeld te horen in de jubileumbox van het Schönberg-ensemble (die het gezelschap zelf ruim tien jaar geleden uitbracht) en de portretdoos (een paar jaar geleden uitgebracht door Philips), blijkt dat hij minder dan gewoonlijk is bevangen door de zwaar op de handse 'Private klank', vooral als hij miniaturen dirigeert en wanneer de solist of soliste een buitenlander is. Dat is niet alleen een weldadig wegtrekken van een Hollandse en Teutoonse grauwheid, de muziek wordt er nog beter van dan ze al is. Het meest Hollands en teutoons is in zekere zin het gesprek met de dirigent in het tekstboekje: De Leeuw beschrijft Kurtág zoals hij al zijn muzikale helden beschreef en beschrijft: als kunstenaars op de rand van het delirium, alsof de extase voor deze composities de normale staat van zijn is en alsof men als musicus deze muziek eigenlijk alleen recht kan doen door permanent tegen de waanzin aan te leunen. Dit is niet musiceren, dit is missiewerk, alsof zonder dat de wereld elk moment kan vergaan. Met die houding komt men bij Kurtág flink aan zijn trekken en is zijn muziek ook zeer gebaat, vooral in de aforismen. Bij de langere stukken lijkt De Leeuw meer moeite hebben de hoogspanning vol te houden. En tenslotte moet het tekstboekje geprezen worden. De foto's en de typografie zijn, zoals gebruikelijk bij ECM, een kunstwerk op zich. Omdat veel luisteraars deze stukken waarschijnlijk nog niet kennen, gaan de teksten van Paul Griffiths en Wolfgang Sandner verder dan de gebruikelijke informatie over leven en vooral werk (Griffiths is daarbij ook nog een prachtig stilist). __________________ index |
|