CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, juni 2016
|
Dat Pierre Boulez een geweldig dirigent is geweest, was voor zijn luisteraars meestal een hemel en voor de vertolkers vaak niet minder dan een hel. Met zijn uitvoeringen gaf hij niet alleen een schitterend voorbeeld aan andere musici, hij dicteerde ook een stijl van optreden voor iedereen die werken speelde voor een bezetting die geen dirigent verlangt. Dat laatste was misschien niet Boulez' bedoeling, maar wel het gevolg. In de vroege opnamen van zijn pianosonates, Sonatine voor fluit en piano, Structures I en II voor twee piano's en Livre pour quatuor hoort men, net als in de opnamen van de jonge dirigent Boulez, vooral een enorme felheid, grote dynamische contrasten en de uiterste precisie in het ritme. Dit veranderde in de jaren zeventig en tachtig. Diverse musici, onder wie de pianisten Herbert Henck, Ian Pace, Nicholas Hodges en de fluitisten Philippe Bernold, Patrick Gallois en Sophie Cherrier, lieten horen dat deze stukken ook mooi, lyrisch en welluidend kunnen klinken. Boulez' affiniteit met de klankwereld van impressionisme en expressionisme hoort men in deze recente uitvoeringen duidelijk aan de grote aandacht voor schoonheid, sensualiteit en een losheid in puls. De uitvoeringen zijn grof gezegd minder hectisch en meer vloeiend. De nieuwste cd's met composities van Boulez, verschenen vlak voor en na zijn dood, illustreren die tendens. Daarnaast zijn ze nieuw qua repertoire. De dubbel-cd van Ponthus is voor zover ik weet de eerste met alle werken van Boulez voor piano twee handen. Alle composities erop waren reeds eerder opgenomen, maar niet eerder uitgebracht in deze combinatie. Zijn uitvoeringen bewijzen opnieuw dat de cesuren en de climaxen in deze muziek niet voor iedereen op dezelfde plekken zitten, met als gevolg, dat de opbouw van een werk voor iedere vertolker anders is. Uiteraard geldt dit voor de lange delen meer dan voor de korte, maar het omgekeerde is ook waar: om niet te verdwalen in grote stukken is het verleidelijk te kiezen voor vertrouwde cesuren. Wie met de kennis van oudere uitvoeringen deze nieuwe beluistert, hoort soms een verrassende architectuur, maar het resultaat is altijd overtuigend, met name in de Tweede en Derde sonate, de Notations en Une page d'Éphéméride. Een integraal overzicht maakt ook duidelijk dat Boulez' gehele piano-oeuvre wordt gekenmerkt door een vaak grillige afwisseling van verstilling en vitaliteit. Die veelzijdige kwaliteit bindt Ponthus dan weer met zijn voorgangers en houdt 'eenzijdige vertolkers' gelukkig van deze muziek af. Mooie zwevers zijn in dit repertoire even onuitstaanbaar als overtuigde houthakkers. Gelukkig wagen de zwevers en hakkers zich zelden aan deze muziek. De cd van het Quatuor Diotima is ook meer dan een nieuwe uitvoering. Het bevat (voor het eerst op cd) de laatste versie van dit werk, door de componist ondernomen in 2012 samen met de leden van dit kwartet (de eerste versie ontstond in 1948-1949). Boulez vereenvoudigde de frasering en de notatie, maakte de tempi vaak wat langzamer en toonde meer oog voor praktische zaken als de stokvoering van de musici. Het gevolg hiervan is niet alleen een grotere helderheid (zeker als men deze versie vergelijkt met de eerste, ooit uitgevoerd op een stokoude lp door het Quatuor Parrenin), maar ook een bijna romantische toon die dit werk in de buurt brengt van stukken van Webern, zij het niet de twaalftoonscomponist van het hermetische en ascetische Strijkkwartet opus 28, maar van de nog niet dodecafonische en dramatisch veel vrijere Stukken opus 5. Ook al krijgen we hier de revisie van een tachtiger, de link met de jonge Webern geeft dit werk een uiterst worstelend en zoekend karakter dat men eerder verwacht bij een twintiger. De grote aanwezigheid van lyriek (veel groter dan in de eerste versie) is denk ik ook te danken aan de invloed van Boulez' Livre pour Cordes, begonnen in 1968, dat niet alleen een omwerking is van het Livre van strijkkwartet naar strijkorkest, maar ook een poging is om met hetzelfde muzikale materiaal een veel lyrischer stuk te schrijven. Daardoor verenigt de laatste versie jeugd en ouderdom. De uitvoering van het Quatuor Diotima combineert de veranderingen die inderdaad leiden tot een grotere helderheid met de sterke onrust en worsteling van de eerste versie. De permanente toon van stuwing op allerlei manieren overstijgt het soms fragmentarische karakter van de composities en laat horen dat Boulez gelukkig ongelijk had toen hij, na voltooiing van de eerste versie, verklaarde dat het strijkkwartet voor hem een overleefd genre was. De verschijning van de cd roept ook vragen op over Boulez als componist. Waarom kon hij in zijn laatste jaren deze revisie wel tot een goed einde brengen en andere, originele composities, waarmee hij naar eigen zeggen destijds bezig was, niet? Had hij bij de revisie te maken met materiaal dat reeds in zekere zin voltooid was en worstelde hij meer met materiaal dat volgens hem een omvangrijkere verwerking verlangde, zoals de Notations voor piano (te bewerken voor orkest) en Anthème 2 voor viool en electronica (te bewerken voor viool en orkest)? Zolang we het antwoord op die vraag niet weten, zijn er in ieder geval de prachtige cd's van Ponthus en het Quatuor Diotima. index |
|