CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2008 |
||||||||||||||
Zimmermann: Vioolconcert (1950) - Canto di speranza (Cantate voor cello en klein orkest) (1952-57) - Ich wandte mich und sah an alles Unrecht, das geschah unter der Sonne (1970). Thomas Zehetmair (viool), Thomas Demenga (cello), Gerd Böckmann en Robert Hunger-Bühler (spreker), Andreas Schmidt (bas), WDR Sinfonieorchester Köln o.l.v. Heinz Holliger. ECM New Series 2074 476 6885 • 74' •
Waarom staat de muziek van Bernd Alois Zimmermann (1918-1970) eigenlijk zo weinig op onze concertprogramma's? Is zij te moeilijk en trekt ze daardoor te weinig bezoekers, of willen we misschien niet worden geconfronteerd met haar weerspiegeling van de duisternis in de mens? Het ideale concertprogramma schiet me in ieder geval reeds te binnen: Lutoslawski's Trauermusik, Hartmanns Gesangs-Szene zu Worten aus 'Sodom und Gomorrha' en Zimmermanns Ich wandte mich... Nee, bepaald geen opwekkend programma, maar wel een dat aan de wortels van ons 'zijn' knaagt. Zimmermann deed zijn naam eer aan. Hij timmerde zijn onverwoestbare bouwwerken tegen het onrecht, maar vóór humaniteit en solidariteit en gebruikte daarvoor slechts een handvol spijkers, die hij er dan wel op de cruciale plaatsen in sloeg. Nadat hij eerst in de zompige grond een dusdanig stevig fundament had gelegd dat het orkaankracht kon doorstaan. Waarom toch die duistere kant die Zimmermanns werk overheerst? Hij werd op een nogal ongelukkig tijdstip geboren, in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog. Toen zal nog niemand hebben voorzien dat hij twee decennia later niet alleen 'Soldatfähig' was, maar als 21-jarige zich bij die honderdduizenden lotgenoten moest voegen, die in opdracht van de Führer in september 1939 aan de grote veldtocht tegen Polen begonnen. Zimmermann - die enige tijd later ook tegen Frankrijk en Rusland ten strijde trok - vocht evenwel vooral tegen zijn kwakkelende gezondheid, die hem tijdens de oorlogsjaren in barre omstandigheden voortdurend parten speelde. Wat heeft Zimmermann toen allemaal gezien en gedaan? Het is al te simpel om te zeggen: "Hij was soldaat in Rusland." Het maakte nogal een verschil of men bij de Wehrmacht was ingedeeld, of bij de SS, of bij de beruchte Einsatzgruppen. Terwijl de verschillende eenheden en disciplines soms gewoon door elkaar heen liepen en uiteenlopende bevelsinstructies een geheel andere, zo niet destructieve wending aan de toch al bedenkelijke moraliteit gaven.
Zimmermann heeft het overleefd, maar in zijn naoorlogse werk klinkt die verwoestende oorlog luid en duidelijk na, al is hij niet de nihilist, de kunstenaar zonder hoop: het is de 'canto di speranza', het gezang van de hoop, dat hem jarenlang niet in de steek liet. Het was zijn mantra, die al zijn psychische crises leek te kunnen overwinnen, maar uiteindelijk toch niet sterk genoeg bleek. Deze ogenschijnlijk gelukkige echtgenoot en vader koos op 10 augustus 1970 voor de vrijwillige dood, thuis in Gross-Königsdorf, een dorpje vlakbij Keulen. Het is alleen de dood die zijn wonden nog kan helen. Traditie en vernieuwing Zimmermann stond aan het begin weliswaar midden in het idioom van Bartók, Hindemith en Stravinsky, maar liet zich vervolgens in met de seriële componeertechniek, totdat hij zich vanaf het begin van de jaren zestig tot het pluralisme bekeerde. Daar liep echter een belangrijke ontwikkeling naast. Na het einde van de Hitlerstaat kwam de eigentijdse muziek in Duitsland in de ban van ideologisering. In Darmstadt, de bakermat van de nieuwste muzikale stroming, waren het componisten als Karlheinz Stockhausen en Pierre Boulez die vonden dat de 'verhalende' muziek plaats diende te maken voor muziek op basis van rationele, mathematische of anders wel puur natuurwetenschappelijke principes. Zimmermann moet een innerlijke strijd hebben gevoerd, want hij behoorde weliswaar tot deze componistengeneratie, maar hanteerde toch andere werkprincipes. Hij stond feitelijk midden in het idioom dat door de nieuwlichters werd afgewezen. Maar toch bezocht hij met enige regelmaat de compositieseminars in Darmstadt, hij nam les in de twaalftoonstechniek bij René Leibowitz, een leerling van Arnold Schönberg, en probeerde zich de seriële methodiek eigen te maken. Deze nieuwe oriëntatie leverde onder andere het Vioolconcert op. Maar het probleem bleef rond zijn componeren cirkelen. Hij kon en wilde de traditie niet volledig loslaten, deze als het ware bewaken, en dus zocht hij naar een symbiose die zijn creativiteit niet op de proef zou stellen. Sterker nog, het was zijn hoogste doel om die traditie in een volkomen nieuw daglicht te plaatsen, hetgeen hij met die samensmelting van het 'oude' en het 'nieuwe' meende te kunnen bereiken. In zijn optiek strekte dat dus veel verder dan het zodanig restaureren van het bestaande dat daaruit het nieuwe kon ontstaan. Daarvan getuigt het in 1952 ontstane Celloconcert, dat Zimmermann vijf jaar later nog eens duchtig onder handen nam (die laatste versie staat op deze cd): de ten behoeve van de cellist Adolf Steiner (die het werk in december 1953 voor het eerst uitvoerde) aangebrachte vereenvoudigingen maakte hij ongedaan, reduceerde hij de bezetting tot 25 leden (vandaar de toevoeging 'kleines' Orchester in de slotversie) en werd het stuk drastisch ingekort. Vanaf nu zou het celloconcert Canto di speranza dragen. Zimmermann componeerde het in strikte twaalftoonstechniek, zelfs serieel geradicaliseerd, waardoor zowel toonhoogte en toonduur als dynamiek en accenten door een gemeenschappelijke reeks worden beheerst. Zimmermann schreef er zelf over:
De laatste dingen... Tussen Canto di speranza en Zimmermanns laatste werk ligt dertien jaar, waarin zich grote veranderingen in zowel het leven van de componist als in de muziekscène in Duitsland voordeden. De avant-gardisten uit Darmstadt hadden het strenge serialisme uiteindelijk zelf overboord gegooid en Zimmermann had op zijn beurt in 1965 na een lange en moeizame strijd dan eindelijk het Nieuwe Muziektheater van de grond gekregen. Het was tevens het jaar van de première van zijn avondvullende opera Die Soldaten (klik hier). Er was meer goed nieuws: aan zijn belabberde financiële situatie was dankzij zijn benoeming aan het Keulse conservatorium een einde gekomen, hij won compositieprijzen, ontving een stipendium en compositieopdrachten. Alsof er een nieuwe toekomst voor hem openlag.De rauwe werkelijkheid was echter een geheel andere. De verwoestende combinatie van een gebrek aan zelfvertrouwen en psychische labiliteit leidde tot psychiatrische behandeling en zijn onmiskenbare gevoel van het naderende einde. Reeds in Requiem für einen jungen Dichter, een multimediaal spraak-muziekspektakel, is Zimmermann al volop bezig met zijn eigen dood. Ligt hierin misschien de parallel met de beginstrofe uit Schuberts Winterreise? Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh' ich wieder aus. Zijn laatste werk, Ich wandte mich und sah an alles Unrecht, das geschah unter der Sonne dateert van 1970 en componeerde Zimmermann in opdracht van Hans Zender, voor - het klinkt merkwaardig - het Olympische zeilevenement in 1972. De subtitel Ekklesiastische Aktion verwijst naar het zeventiende-eeuwse Azioni sacre, dat zich beweegt tussen opera en oratorium. Zimmermanns laatste werk is eigenlijk een miniatuur-oratorium (het neemt slechts zo'n 35 minuten in beslag), waarin pas in de laatste tien minuten de toneelactie doorbreekt, wanneer de beide sprekers - zoals in de partituur is voorgeschreven - luchtsprongen en andere bizarre acrobatische toeren moeten maken, op de grond moeten stampen en wild door elkaar heen moeten schrééuwen.
Zoals Beethoven jarenlang met zijn Ode an die Freude heeft rondgelopen, zo heeft ook Zimmermann zo'n vijftien jaar met het plan geworsteld om de Liber eccliastes, het boek Prediker (Salomo), als tekstuele ruggengraat voor een oratorium te gebruiken. De doorgaans pessimistische teksten moeten op Zimmermann grote aantrekkingskracht hebben uitgeoefend, te meer omdat deze Oud-Testamentische wijsheden als rode draad door Zimmermanns gehele oeuvre lopen, bewust als hij zich steeds is geweest van de tegenstelling tussen het christelijke ideaal in termen van levensinhoud en levensvervulling, en het alom aanwezige, reële lijden en onrecht. Een tegenstelling van universele proporties. In de partituur schrijft Zimmermann het kristalhelder voor:
Het is Zimmermanns eigen bestaan, zijn levensprogramma, dat hij tot slot als volkomen mislukt beschouwde. Het wordt verder gesymboliseerd door het verhaal van de Groot-Inquisiteur uit Dostojevski's De gebroeders Karamazov, dat Zimmermann als een filmcollage in de Predikertekst invlecht. Met 'fester Greisenstimme' (de vaste stem van een oude man), 'Standort unbewegt' (roerloos) reciteert de tweede spreker de confrontatie tussen de Groot-Inquisiteur en de gevangengenomen Christus, tussen het duivelse, door de mensen bedorven christendom en zijn stichter, die nu nog slechts een buitenbestaander zonder invloed is. De trombones verkondigen het Laatste Oordeel, aan het slot verzinken de sprekers en de dirigent in meditatie. Alles tot in de kleinste details door de componist voorgeschreven.
Het werk beweegt zich langs vele fronten, tussen angst en hoop, tussen God en antichrist, tussen leven en dood. Het is het slot van de langgerekte spanningsboog die het leven van Zimmermann heeft beheerst, van de hoop naar de wanhoop, van het leven naar de dood. Allengs vervaagt het onderscheid tussen de geredden en verdronkenen. Aan het slot citeert het stralende koper het beroemde Bach-koraal (uit de cantate O Ewigkeit, du Donnerwort BWV 60) dat ook Alban Berg in zijn Vioolconcert een plaats gaf: Es ist genug, Herr, wenn es dir gefällt, so spanne mich doch aus. Maar het is een illusie, want direct daarop volgen de harde tutti-slagen die de goddelijke glorie lijken te verpletteren. Het is alleen de dood die de wonden van Zimmermann nog kan helen. Een aantal kernteksten verduidelijkt dit: [Salomo] [Dostojevski] [Salomo] Deze cd De Zwitserse hoboïst, fluitist, dirigent en componist Heinz Holliger (Langenthal, 21 mei 1939) zet zich al decennialang in voor de verspreiding van de eigentijdse muziek. In dit opzicht beweegt hij zich op hetzelfde niveau als de groten uit het verleden en heden, zoals Hans Rosbaud, Bruno Maderna, Hans Zender, Pierre Boulez en Oliver Knussen. Ik kan me van deze drie werken van Zimmermann geen betere uitvoering wensen, zo volkomen naturel ("laat tekst en muziek maar spreken, want zij laten aan duidelijkheid niets te wensen over"), maar anderzijds met zoveel liefdevol begrip en met zoveel reliëf, dat het voor Zimmermann een waar muzikaal monument is geworden. Dat geldt ook voor het geweldige spel van het WDR-orkest en de beide solisten. De opname, gemaakt in mei 2005 in de akoestisch lastige Keulse Philharmonie, verdient wat mij betreft alleen maar de hoogste accolade. Het tekstboekje, verlucht met foto's en facsimile-afdrukken van Zimmermans handschriften, is een klasse apart. wat een fenomenale productie is dit! index |
||||||||||||||