CD-recensie

 

© Aart van der Wal, oktober 2022

Vivaldi - The Great Venetian Mass

Klik hier voor het inhoudsoverzicht

Sophie Karthäuser (sopraan), Lucile Richardot en Renata Pokupić (mezzosopraan), Les Arts Florissants o.l.v. Paul Agnew
Harmonia Mundi HMM 8905358 • 68' •
Opname: maart & okt. 2020,Église Notre-Dame-du-Liban, Parijs

   

De Venetiaan Antonio Vivaldi (1678-1741) begon aan zijn priesteropleiding in 1693, werd in 1699 onderdecaan, in 1700 decaan en in 1703 uiteindelijk tot priester gewijd. Dat was in een omgeving waarin het niet ongewoon was dat de eerstgeboren zoon in een welgestelde familie de vader beroepsmatig opvolgde en dat de tweede zoon tot het kerkelijk ambt werd geroepen. Dat was tevens in een tijd waarin het geloof in God en de liturgische beleving universele trekken vertoonde, en het atheïsme niet alleen sterk werd veroordeeld, maar zelfs als 'onwettig' werd beschouwd.

Hoe Vivaldi zich als priester heeft gemanifesteerd weten we niet voldoende, maar wat wel onomstotelijk vaststaat is dat hij zijn vele religieuze en muzikale taken moest verdelen, terwijl hij bovendien kampte met een behoorlijk kwakkelende gezondheid.

Op 16 november 1737 schreef hij aan Marchese Guido Bentivoglio:

'Nadat ik tot priester was gewijd heb ik ongeveer een jaar de mis gelezen, waarna ik dit heb opgegeven omdat ik door mijn kwaal tussentijds driemaal het altaar moest verlaten. [.] Direct na het middagmaal kan ik weliswaar naar buiten, maar niet te voet. Dat is de reden waarom ik geen misviering meer doe.'

Maar was het echt zo? We weten immers dat hij wel opera's vanaf het klavecimbel of de viool kon dirigeren zonder dat hij bijgevolg dringend het toilet moest bezoeken.

Vivaldi, afkomstig uit een muzikantenfamilie, leerde het vioolspel van zijn vader, Giovanni Battista, zelf violist. In 1704, hij was toen 26, werd Antonio aangesteld als muziekleraar aan het bekende Venetiaanse weeshuis Ospedale della Pietà, waarover de fluitist Johann Joachim Quantz in zijn in 1755 gepubliceerde autobiografie wist te berichten dat 'de beste religieuze muziek werd uitgevoerd in de Pietà, de Incurabili en de Mendicanti', en dan ook nog uitsluitend uitgevoerd door meisjes. De Pietà was volgens Quantz 'de beste'.

Vivaldi heeft een enorm oeuvre achtergelaten, maar het vermoeden bestaat dat toch nog zo het een en ander verloren is gegaan. Zo valt te lezen in zijn taakstelling als koorleider (vastgelegd in de Incombenze del Maestro di Choro) dat hij ieder jaar tenminste twee missen en twee vespers (Pasen en Mariafeest) had te componeren, met daaraan nog toegevoegd iedere maand twee motetten. Daarnaast werd hij geacht werken in opdracht te componeren voor onder meer belangrijke begrafenissen, en bijzondere gebeurtenissen in het kerkelijk jaar.
Of hij zich er consequent aan heeft gehouden? Dat weten we niet, zoals ook niet met enige zekerheid nog is vast te stellen hoe de misliturgie er in die tijd uitzag. Er zijn immers missen van Vivaldi overgeleverd die alleen het Kyrie, Gloria en Credo omvatten.

Paul Agnew wijst op een verslag van Frederik IV van Denemarken, waarin naar aanleiding van diens bezoek aan de Pietà te lezen valt dat Vivaldi tijdens een misplechtigheid op zondag 'een Agnus Dei' dirigeerde. Agnew: 'Als dit waar is, zou het bijzonder interessant zijn om een poging te wagen om de "ontbrekende" delen te construeren op een zelfde wijze als Vivaldi het toen deed.' Een belangrijk aanknopingspunt daarbij geldt Vivaldi's Gloria, dat zowel wat betreft vorm als inhoud sterk lijkt te zijn beïnvloed door een vergelijkbaar werk van diens tijdgenoot Giovanni Maria Ruggieri. Een ander welsprekend voorbeeld is het Kyrie RV 587, dat door Vivaldi werd gemodelleerd naar zijn Magnificat RV 610a. In de inleiding citeren de strijkers zelfs rechtstreeks uit het openingskoor van dat Magnificat. Hetzelfde materiaal horen we nogmaals terug, in het centrale deel van het Credo RV 591. Zo zijn er meer treffende voorbeelden te vinden, waaronder het slotdeel van het Kyrie dat rechtstreeks verband houdt met de fuga uit het Concerto Madrigalesco RV 129, en het Credo RV 591 dat niet alleen in het Magnificat wordt geciteerd, maar ook terugkeert in In exitu Israel RV 604.

De enig onontkoombare conclusie: dat Vivaldi voor het Kyrie, Gloria en Credo ruimhartig gebruik maakte van reeds bestaand materiaal (zoals Bach dat ook deed). Wat Agnew ertoe bracht om in dit verband zelf ook een poging te wagen: hij voltooide de Mis (in het boekje worden de aldus geselecteerde delen aangeduid met 'contrafactum'), waarvan het Sanctus is samengesteld uit Beatus Vir RV 597/1 en het Dixit Dominus RV 807/7, het Benedictus uit Dixit Dominus RV 807/8 en tot slot het Agnus Dei uit het Magnificat RV 610/1 & 8 en het Kyrie RV 587. Agnew relativeert zijn poging weliswaar door de vaststelling dat het bewijs ervoor wel erg dun is en dat Vivaldi het 'ongetwijfeld beter zou hebben gedaan', maar ik zet er als luisteraar tegenover dat het resultaat bijzonder indrukwekkend en vooral overtuigend is. Sterker nog, de symbiose mag volmaakt worden genoemd. Waaraan ik dan gelijk kan toevoegen dat het gehele album een strálend voorbeeld is van zowel schitterende koorzang als boven iedere kritiek verheven solistische en instrumentale bijdragen; en bovendien in een akoestische setting die volmaakt past bij deze afwisselend fonkelende en devote liturgische muziek.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links