CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2024 |
In Stravinsky's Petrouchka gaan orkestrale virtuositeit en sfeertekening volmaakt samen. Dat stelt hoge eisen aan orkest en dirigent. Het publiek moet het echt voor zich zien: de muzikale verbeelding van de jaarmarkt. Het is Vastentijd 1830, de plaats van handeling is het Admiraliteitsplein in Sint-Petersburg, met Stravinsky als een van de vele bezoekers. Hij zal hebben genoten van de vele uitstallingen, de kraampjes, de carrousel en natuurlijk de nooit ontbrekende poppenkast met zijn levenloze poppen die - het sprookje ontvouwt zich ogenschijnlijk als vanzelf - door de Tovenaar tot leven worden gewekt. Met als hoofdpersoon Petrouchka, de met stro en zaagsel gevulde, typisch Russische pop, die verliefd raakt op de ongenaakbare ballerina, met alle menselijke emoties die daarbij horen. Wie er enige gelijkenis met het beroemde verhaal van Pinokkio in ziet heeft wat mij betreft gelijk. Stravinsky heeft ze muzikaal een bijzonder fraai en kleurrijk profiel meegegeven, zoals dat van de tovenaar, de politieagent, de zigeunerin, de exotische zwaardjongleur. De componist moet als jongeling een dergelijke jaarmarkt in Sint-Petersburg ongetwijfeld goed gekend hebben en zijn fantasie daarbij de vrije loop hebben gelaten bij het horen van het doordringende tromgeroffel waarmee het naar de op handen zijnde voorstelling werd gelokt, naast de vale klanken van het nimmer ontbrekende draaiorgeltje. Over de vrij recente opname van Stravinsky's Sacre en Vuurvogel door het Orchestre de Paris onder Klaus Mäkelä was ik niet enthousiast (hier besproken), maar ook deze Petrouchka weet mij niet te overtuigen. Het meest in het oor springende probleem is het bleke profiel dat Mäkelä en zijn orkest afgeven, met als belangrijkste manco het gebrek aan echt drama: alle aandacht lijkt juist te zijn gericht op een zo scherp mogelijke projectie en puur orkestrale virtuositeit. Zo ontstaat er als vanzelf een niet te onderschatten leegte, een beeld dat zich helaas onverdroten voortzet in de beide glanswerken van Debussy. Zij het wel met de kanttekening dat we hier van Petrouchka de aanmerkelijk soberder versie uit 1947 horen, in tegenstelling tot die uit 1911 (waaraan ik de voorkeur geef). Over de opname kan ik evenmin echt enthousiast zijn: het perspectief verandert herhaaldelijk, alsof er achteraf nog danig aan is gesleuteld, met als meest storend de xylofoon die zich in een andere ruimte lijkt te bevinden en de fluitsolo die Prélude à l'après-midi d'un faune inleidt en 'ergens van achteren' uit de luidsprekers komt (overigens nog geprononceerder op hoofdtelefoon). De dirigeerprestaties van Klaus Mäkelä worden allerwegen door de muziekcritici (en niet in het minst in ons eigen land) bijkans de hemel in geprezen, maar ik kan slechts nuchter vaststellen dat deze 28-jarige Fin nog een behoorlijk lange weg te gaan heeft. Alleen de buitenkant van de muziek verkennen is verre van voldoende, zo toont dit album weer eens onomstotelijk aan. Al zullen geraffineerde marketingtechnieken ongetwijfeld hun 'goede' werk blijven doen. index |
|