CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2022

Sjostakovitsj: Symfonie nr. 10 in e, op. 93

Lavista: Clepsidra

Orquesta Sinfónica de la Universidad de Guanajuato o.l.v. Roberto Beltrán-Zavala
Evidence EVCD093 • 67' •
Opname: nov. 2019, Teatro del Bicentenario Roberto Plasencia Saldaña, León, Guanajuato (Mexico)

   

Het is een van de belangrijkste obstakels waar het de uitvoering van de symfonieën van Dmitri Sjostakovitsj betreft: het cosmetische en daardoor vervlakkende karakter van een puur westers georiënteerde benadering. Het viel me kortgeleden weer eens op, tijdens het beluisteren van de Vijfde symfonie door het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder zijn chef-dirigent Lahav Shani. Wat daarmee tevens onlosmakelijk lijkt samen te hangen is het westers, in pure luxe badende instrumentarium dat een 'gelikt' klankbeeld nog eens extra in de hand werkt. Wie zich van de daaruit voortvloeiende verschillen een mijns inziens representatief beeld wil vormen kan niet beter terecht dan bij de Leningraders onder Mravinski en het Moskous Filharmonisch onder Kondrashin. Of anders wel bij een dirigent als Kurt Sanderling. Maestro's van de oude stempel zogezegd, maar wel van het slag dat de muziek van Sjostakovitsj het volle pond wist te geven, bij wijze van spreken haar alle hoeken en gaten kon laten 'zien'. Wat overigens niet per definitie betekent dat dit dan (voor iedereen) het non plus ultra hoeft te zijn. Ten eerste niet omdat die opnamen behoorlijk gedateerd zijn en ten tweede omdat er met evenveel recht voor andere 'prioriteiten' kan worden gekozen: bijvoorbeeld voor die rijk ontwikkelde klankcultuur (met in de voorste gelederen Karajan en Jansons) of anders een gulden middenweg die eveneens prima voldoet (met pleitbezorgers als Gergiev en Haitink). Betekent dit dan dat westerse orkesten annex dirigenten dat scherpe profiel goed weten te vatten? Gelukkig, ze zijn er, zoals Simon Rattle, toen nog met het orkest in Birmingham, en van veel recenter datum Andris Nelsons met het Boston Symphony. Echt op het scherp van de snede zogezegd, zonder evenwel concessies te doen aan de klankkwaliteit.

In dit verband toch nog even terug naar Karajan en zijn Berlijners die de Tiende tweemaal voor het 'huismerk' Deutsche Grammophon vastlegden. Het eerste album verscheen in 1967, uiteraard toen nog op lp, het tweede vijftien jaar later, in 1982. Karajan had het werk 'ontdekt' in 1959 (het was overigens de enige van de vijftien symfonieën die deze dirigent-van-plussen-en-minnen op zijn repertoire had). In 1969 dirigeerde hij de Tiende in wat ik maar het 'hol van de leeuw' noem: in Moskou, in aanwezigheid van de componist; en vervolgens nog in (het toenmalige) Leningrad. Of Sjostakovitsj met die uitvoering echt tevreden mee was valt niet meer met zekerheid vast te stellen, maar wel dat de toch al niet zo goedlachse toondichter tijdens de zeer luidruchtige bijvalsbetuigingen van het massaal toegestroomde publiek zelfs een brede glimlach tevoorschijn toverde. Karajans perschef Peter Csobádi zei na afloop van het zo succesvolle concert dat de ooit in ongenade gevallen componist die avond misschien wel zijn grootste triomf had beleefd. Twee jaar eerder was er dus die opname, gemaakt in de Jesus-Christus-Kirche in Berlijn-Dahlem, die ongetwijfeld naadloos aansloot bij die gedenkwaardige uitvoeringen in Moskou en Leningrad (bij Karajan geen risico's, alles was altijd van het hoogste hoog tot het laagste laag en tot in alle denkbare details doorgeëxerceerd). Die opname uit 1967 zou een van Karajans beste dirigeerprestaties blijken te zijn, een prestatie die hij in 1982 evenwel niet wist te herhalen, laat staan verbeteren. Het eclatante verschil openbaarde zich in wat stilistisch steeds sterker op de voorgrond kwam te staan: de opgepoetste orkestklank, het moest vooral glanzen en nog eens glanzen, wat echter onverbiddelijk ten koste ging van de profilering van diezelfde klank, met als gevolg dat fraseringen onnodig uitgesmeerd werden en de ritmische contouren afgevlakt. Want het algehele klankbeeld moest toch vooral 'geschmeidig' uit de luidsprekers komen.

Er is uiteraard niets mis met het streven naar klankschoonheid, maar wel onder de voorwaarde dat er geen concessies worden gedaan aan de inhoudelijke aspecten van de muziek, aan het door de componist bedoelde metrum. Wat van nature scherp gestoken is (als zodanig door de componist bedoeld of minstens gesuggereerd) moet niet diffuus worden weergegeven. Wie tegenwerpt dat we dat niet weten verwijs ik graag naar het notenbeeld dat in dit opzicht het verhaal vertelt. En als dat nog niet voldoende is kan de rijke historie van de instrumentenbouw, overgeleverd uit talloze bronnen, als leidraad worden genomen. Want die was toentertijd bepaald anders, beperkter in de daaruit voortvloeiende speltechnische mogelijkheden, dan nu. Een ander relevant voorbeeld dat dichter bij ons in de tijd staat, zelfs nog tot medio jaren tachtig van de vorige eeuw, het koper in de orkesten in de toenmalige Sovjet-Unie dat beduidend scherper klonk dan tegenwoordig (door een afwijkende boring); terwijl nu die Russische orkesten westerse instrumenten gebruiken. Dat weerbarstige heeft plaats moeten maken voor de 'luxe' klank, het klanktapijt keurig uitgerold, terwijl de nabewerking of postproductie nog eens garant staat voor een 'volmaakte weergave van de partituur'.

Dat is bepaald iets anders dan de opvatting dat de muziek van Dmitri Sjostakovitsj moet 'schroeien', want door de nadruk te leggen op klankschoonheid schroeit het niet (meer) en beginnen bovendien veel vertolkingen teveel op elkaar te lijken. Dit mede als gevolg van de globalisering die alom tot kruisbestuivingen heeft geleid. Neem alleen maar de Europese Unie, waarin door het wegvallen van grenzen en beperkende arbeidsregels de uitwisseling van musici een piece of cake is geworden. Ze komen van heinde en verre om te auditeren.

Dat brengt mij dan bij het Orquestra Sinfónica de la Universidad de Guanajuato (OSUG), het orkest dat Mexico als 'contribuant; aan zowel de Mexicaanse als de westerse klassieke muziek op de kaart heeft gezet. Het lijkt oppervlakkig beschouwd'slechts' een universiteitsorkest (waarin hobby en professionaliteit danig door elkaar kunnen lopen), maar achter die naamfaçade verbergt zich een heus beroepsorkest dat kwalitatief hoge ogen gooit. Niet alleen in naam, maar ook de praktijk. Waaraan kan worden toegevoegd dat geen enkele gerenommeerde dirigent of solist in zee gaat met minder dan dat. Het zegt dus wel iets dat het orkest een lange rij illustere namen voorbij heeft zien komen, waaronder Dimitri Hvorostovsky, Neeme Järvi, Cyprien Katsaris, Katia en Marielle Labéque, Christian Lindberg, Eduardo Mata, Leif Segerstam, José Serebrier en het Altenberg Trio .

De geschiedenis van het OSUG gaat terug naar 25 april 1952, toen het eerste officiële concert plaatsvond onder de dirigent die maar liefst 34 jaar lang aan het orkest verbonden zou blijven: José Rodriguez Frauso. Hij mag - het spreekt bjjna voor zich - als de grondlegger van de orkestklank worden beschouwd. Hij werd in 1986 opgevolgd door Mario Rodríguez Taboada, waarna het orkest zes jaar later fuseerde met het Bajío Filharmonisch Orkest, met Héctor Quintanar als nieuwe chef. Het pakte uit als een buitengewoon vruchtbare periode, onder meer door een speciaal aan de nationale muziek gewijd project dat onder de titel Compositores Mexicanos zes cd's voortbracht, met daarop maar liefst 32 tot dan toe niet gepubliceerde werken van 23 (Mexicaanse) componisten. Het jaar 1997 luidde een nieuwe periode in met de komst van chef-dirigent José Luis Castillo, wat tevens een aanmerkelijke verbreiding van het repertoire, waaronder veel eigentijdse muziek, tot gevolg had.

Een andere belangrijke naam in de geschiedenis van het orkest is die van Enrique Bátiz (Campbell), ook in het Westen bepaald geen onbekende. Hij was van 2005 tot 2011 naast gastdirigent artistiek adviseur van het orkest, wat niet alleen zijn stempel drukte op de spelkwaliteit maar ook op de programmasamenstelling. Bátiz nam het orkest onder meer mee op tournee naar China en Egypte. In 2012 maakte een nieuwe chef zijn opwachting: Juan Trigos, tevens het haar waarin het orkest zijn zestigjarig bestaan vierde. En evenals Quintanar vóór hem was ook Trigos gefascineerd door het idee de nationale muziek zo goed en zo frequent mogelijk te promoten. Daarin pasten ook de tournees door Mexico, de VS en Italië.

In 2015 werd Trigos opgevolgd door Roberto Beltrán-Zavala, Beltrán-Zavala, die toen al kon bogen op een internationale carrière die hem naar orkesten in o.a. België, Frankrijk, Duitsland, Roemenië, Malta en Polen voerde. Ook de twintigste-eeuwse muziek heeft zijn belangstelling: hij dirigeerde onder andere Éclat en Improvisations van Pierre Boulez, en Et expecto resurrectionem mortuorum van Olivier Messiaen. Ook in ons land bouwde hij een naam op, onder meer als artistiek leider van met het in Rotterdam gevestigde re:orchestra ofwel de Stichting Rotterdam Young Ensemble, een volwaardig kamerorkest in de projectsfeer. De musici spelen in een groot aantal vooraanstaande Europese orkesten, waaronder het Rotterdams Philharmonisch, Radio Filharmonisch, de Frankfurter Oper, het Orchestre de Paris en het Sinfonieorchester Basel en komen bij elkaar in re:orchestra voor specifieke projecten (qua opzet vergelijkbaar met het Orkest van de Achttiende Eeuw).

Geen orkest is zo sterk als de zwakste schakel(s). Dat is geen rocket science maar de gewone dagelijkse praktijk. Het begint dus bij het kiezen van de orkestbezettting audities als belangrijkste richtsnoer, naast het benodigde instrumentarium 'van laag tot hoog' en - heel belangrijk! - de ruimte waarin wordt gerepeteerd en geconcerteerd. Een slechte akoestiek is fnuikend voor de klankontwikkeling, zelfs als er een uiterst vakbekwame chef-dirigent op de bok staat.

Zowel in het thuisland als internationaal heeft het orkest in de afgelopen decennia sterk aan bekendheid gewonnen, mede dankzij de gesponsorde internationale tournees. Met uiteraard ook Mexicaanse componisten op het programma! Naast de meer dan 30 programma's die het jaarlijks in het concertseizoen verzorgt, is het OSUG ook het huisorkest van het Internationale Cervantino Festival, waar het onder meer de Mexicaanse première heeft verzorgd van Lutoslawski's Vierde symfonie en Hindemiths Vioolconcert, naast een groot aantal werken van Mexicaanse componisten, waaronder die van Mario Lavista, Joaquín Gutiérrez Heras, Silvestre Revueltas en Juan Trigos.

Zoals vrijwel overal in de wereld worden orkestleden uit alle windstreken gerecruteerd. Dat geldt dus ook voor het OSUG, waarvan de leden afkomstig zijn uit de VS: 11, Rusland: 3, Peru: 3, El Salvador: 2, Venezuela: 1, Colombia: 1, Cuba: 2, België: 1, Engeland: 1, en ten slotte de meeste uit Mexico: 62. Chef-dirigent Roberto Beltrán-Zavala (1978) is van huis uit Mexicaan, maar woont al jaren in Nederland. In december 2016 had ik een vraaggesprek met hem (klik hier).

Maar dan nu de Tiende symfonie van Dmitri Sjostakovitsj, uitgevoerd door het OSUG onder leiding van Roberto Beltrán-Zavala. Hoe brengen ze het eraf? De partituur erbij is altijd een goed begin, en dan blijkt al snel dat het orkest in dit bepaald niet gemakkelijke werk werkelijk formidabel presteert. Opvallend zijn de geacheveerde strijkersklank (al gelijk aan het begin van het werk), de pregnante en heldere houtblazers, het overweldigende koper en de scherp gestoken percussie (pauken, grote trom, snaardrum, triangel, bekkens, tamboerijn, tamtam en xylofoon). De bescheiden tempowisselingen vloeien voort uit logische transities, dus tevens met behoud van de grote lijnen. De (vele) climaxen liegen er evenmin om, maar ook dan blijft de klank in de tutti nobel De balans binnen en tussen de verschillende orkestgroepen weerspiegelt het hoge spelniveau, zoals dat ook geldt voor de articulatie en de fraseringen. De dynamische gradering laat al evenmin te wensen over , wat zich tevens uit in de goed geslaagde spanningsopbouw.

Dat laatste brengt me dan gelijk bij de opname, met Erdo Groot van Polyhymnia als balance engineer en Michael Fine als producer, tevens verantwoordelijk voor de editing, mixing en mastering. Knippen en plakken. altijd noodzaak als onderdeel van het nabewerkingsproces, lijkt voor de buitenstaander misschien niet meer in te houden dan 'alles goed op rij te zetten' (het kiezen uit de vele takes), maar de werkelijkheid is heel wat weerbarstiger en vraagt veel muzikaal inzicht, zowel qua geheel concept als in detail, wil de spanning niet uit de muziek lopen. Het komt aan op het selecteren van de juiste takes, maar zonder dat dit ten koste gaat van de muzikale spanning.

Van het OSUG en zijn chef-dirigent kan worden gezegd dat het een topprestatie heeft geleverd die weliswaar de reeds eerder aangehaalde 'goudgerande' uitvoeringen niet kan doen vergeten, maar waarvan zowel het spelpeil als de interpretatie dusdanig is dat het internationaal goed mee kan komen. Het orkestspel is in alle geledingen voortreffelijk, de uitvoering straalt gloed en intensiteit uit, de spanningen worden knap opgebouwd en gedoseerd, en het soms heel verleidelijke, op de loer liggende 'klatergoud' (Scherzo!) wordt vermeden. De structuur krijgt architectonisch vorm vanuit het overbekende DSCH-motief en wordt - zowel horizontaal (melodie) als verticaal (harmonie) tot in detail gerespecteerd. Het is toch wel een bijzonder knappe prestatie voor een orkest dat de meesten van ons misschien niet eens zullen kennen.

Tot slot nog de 'toegift': Clepsidra van Mario Lavista (1943-2021), naar mijn gevoel tevens een eerbetoon aan deze Mexicaanse componist, want hij overleed op 4 november 2021 in een ziekenhuis in Mexico-Stad, twaalf dagen voordat de opnamesessies van start gingen. Clepsidra is de naam van een waterklok waarmee de tijd kan worden gemeten, maar belangrijker is dat de compositie een inventieve mengeling biedt van Mexicaanse naast Noord-Amerikaans georiënteerde folklore. Het kleurige karakter ervan, qua instrumentatie en orkestratie, deed mij denken aan het even folkloristische werk van Aaron Copland en Ferde Grofé. Maar afgezien daarvan: het OSUG had geen passender hommage kunnen bedenken én uitvoeren!

Ten slotte komen Erdo Groot en Michael Fine de eer toe het klankbeeld indrukwekkend te hebben vastgelegd. De akoestiek van de Mexicaanse opnamelocatie zal voor hen niet meteen een 'ear-opener' zijn geweest: het Teatro del Bicentenario Roberto Plasencia Saldaña, León, Guanajuato, Mexico. Het resultaat mag er evenwel zijn. Een knappe prestatie (wat we van de beide heren wel gewend zijn!)


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links