Het re:orchestra (voormalig Rotterdam Ensemble) ofwel de Stichting Rotterdam Young Ensemble is een volwaardig kamerorkest dat wordt geleid door de Mexicaans-Nederlandse dirigent Roberto Beltrán-Zavala De musici spelen in een groot aantal vooraanstaande Europese orkesten, waaronder het Rotterdams Philharmonisch, Radio Filharmonisch, de Frankfurter Oper, het Orchestre de Paris en het Sinfonieorchester Basel. Evenals bij het Orkest van de Achttiende Eeuw, komen de musici van heinde en verre om onder leiding van hun vaste dirigent op basis van een aantal van te voren vastgelegde projecten - vaak vergezeld van live- of studio-opnamen - op te treden, om vervolgens weer huns weegs te gaan. Het re:orchestra is een non-profit organisatie die geheel wordt gerund door jonge artiesten, met als doelstelling het creëren en ontwikkelen van programma's, concerten en multidisciplinaire projecten met vernieuwende en frisse ideeën om klassieke muziek meer populair te maken. Het jeugdig enthousiasme doet de rest. Om weg te blijven van al te zeer platgetreden paden heeft men 'Essential Music' bedacht, samengevat een lange reis van avontuurlijke programmering, muzikaal onderzoek en exploratie, fondsenwerving, productieplanning, het maken van tournees en de opname. Een team van jonge filmmakers heeft het ensemble gevolgd tijdens het hele proces om te observeren en te filmen. Ik sprak Roberto Beltrán-Zavala thuis in Rotterdam.
, H |
Het re: orchestra o.l.v. Roberto Beltrán-Zavala in MCO Studio 5, Hilversum |
Publieke gezondheid
Wij leven in een tijdperk dat van de kunsten wordt verwacht dat zij inkomsten genereren. Ik zie kunst echter als een publieke verworvenheid. Kunst ontstaat vanuit de behoefte tot communicatie. Dat geldt niet minder voor de muziek. Zij heeft boven alles een transcendent karakter, zij maakt het onzichtbare voelbaar. Daarin is zij uniek. Een concert heeft altijd een bepaalde sfeer, een zekere mate van betrokkenheid bij zowel het publiek als de musici. Die betrokkenheid kan tijdens zo'n concert een zeer hoge vlucht nemen, we kunnen zelfs gezamenlijk boven ons zelf uitstijgen. Het klinkt misschien ietwat zweverig, maar die ervaring, dat fenomeen is er wel degelijk. Het is communiceren op een heel diep niveau. Ik heb dat vaak genoeg meegemaakt. Het is niet iets waarnaar je kunt streven, alsof het grijpbaar kan zijn, zo simpel is het niet. Gelukkig maar, want dan zou het geen fenomeen meer zijn. Het maakt niet uit waar het is, in de Doelen, het Amsterdamse Concertgebouw of zomaar een kerk: als de magie ontstaat zijn de mensen op een bepaald niveau aan het communiceren.
Ik begrijp uiteraard heel goed dat die magie, als zij ontstaat, niet zonder geld tot stand komt. De omstandigheden moeten er vanzelfsprekend naar zijn. Dat betekent een orkest, een dirigent, soms een of meerdere solisten, een zaal, een publiek. Het is een wisselwerking die niet uit het niets tot stand komt. Kunst is essentieel en maakt deel uit van wat ik dan maar 'publieke gezondheid' noem: zonder kunst kan er alleen sprake zijn van een gebrutaliseerde maatschappij, zoals we ook niet zonder goed onderwijs kunnen. Zelfstandigheid
Muziek is er niet voor bedoeld om geld te genereren, wat niet wegneemt dat een orkest, een dans-, een theatergezelschap, maar ook componisten en choreografen wel degelijk sponsors moeten zoeken, eigen inkomsten weten te verwerven. Daarmee kan zelfstandigheid worden gecrëerd, in plaats van projecten van de grond te brengen die inhoudelijk weinig voorstellen maar wel voldoen aan wat de subsidiegevers verlangen of verwachten. Wat iets heel anders is dan een project bedenken en uitvoeren dat dicht bij hun aard en roeping ligt. Soms heb ik de indruk dat b eleidsmakers teveel bezig zijn met integratie, met cross-over, met het creëren van veel van hetzelfde, ten koste van de eigen identiteit van de gezelschappen. Artistieke vrijheid gaat verloren als er een richtlijn of een bepaling ontstaat.
Als er wordt gezegd dat de concertzalen zo vol mogelijk moeten zijn en dat daaraan dan de overheidssubsidie wordt afgemeten, zijn we op een verkeerd spoor aanbeland. Dan is het binnen een decennium met onze orkesten gedaan. Zonder vernieuwing heeft de muziek geen toekomst. Het beleid moet zijn dat kunst voor iedereen is en dat betekent niet sjoemelen met de inhoud. Ik vind het schadelijk voor de kunst dat zij elitair zou moeten zijn. Nee, kunst moet voor iedereen toegankelijk zijn. Dat smaken verschillen weten we allemaal, maar daar gaat het niet om. Ik heb in andere landen gezien hoe men daar met de moderne en eigentijdse muziek omgaat. Volle zalen in Polen, Rusland, Mexico, alom veel enthousiasme. Het is een misverstand om te denken dat het aan de programmering ligt. Dat het altijd maar dat ijzeren repertoire moet zijn, of topensembles, topsolisten om een goede zaalbezetting te realiseren. Het is het prijskaartje in samenhang met een echt creatieve programmasamenstelling. Het is te gemakkelijk en ook onjuist om primair het programma als 'schuldige' aan te wijzen voor een (half)lege zaal.
Elitaire locatie
Het al genoemde communicatieve aspect is heel belangrijk. De concertbezoekers moeten het orkest beschouwen als iets van hen, dat bij hen hoort, deel uitmaakt van hun belevingswereld. Het orkest is als het ware 'ingebouwd' in de samenleving en niet zomaar een losse component, of iets wat er buiten staat. Helaas blijven concertzalen in de beeldvorming een elitaire locatie en geen plek voor alle burgers, maar voor een bepaalde doelgroep. Dat moeten we veranderen.
De paden op, de lanen in
Wie een breder publiek wil bereiken moet daarnaar opschuiven, bijvoorbeeld door het geven van concerten geven in de regio. Maak als orkest een programma van hoogstens een uur, met een ouverture en een symfonie, en ga daarmee de boer op met een jonge dirigent, geef een toelichting op die muziek, wees enthousiast, ga na afloop in gesprek met het publiek, met een hapje en een drankje. Dat kan overal worden gerealiseerd, met een mobiel podium desnoods. Reken een euro of vijf per kaartje. Doe dat zo'n tien keer per jaar: een keer naar Spijkenisse, naar Portugaal, naar Pernis, naar Vlaardingen, naar Schiedam, Krimpen en Capelle aan den IJssel, Gouda enz. Dat hoeft niet het voltallige symfonieorkest te zijn, maar bijvoorbeeld in de bezetting van het Orkest van de Achttiende Eeuw. Een goede advertentiecampagne op lokaal niveau, gesprekken met de (deel)gemeenteraad, onderwijs- of andere instellingen in de regio, met als doelstelling zo'n zeshonderd bezoekers. Misschien dat dit op termijn veel nieuw publiek oplevert in de Doelen. Het lijkt mij niet het beste idee om gewoon in je kasteel blijven zitten wachten op wie er komt. Wie afscheid neemt van de elitegedachte, het orkest dichter bij de mensen wil brengen, moet het zo en niet anders aanpakken. Tegenwoordig willen de orkesten zich internationaal sterk manifesteren, ze reizen de wereld af en dat is geweldig, maar we moeten niet vergeten wat bijna op het eigen erf ligt. Binnen een straal van vijftig kilometer ligt soms een groot terrein braak, maar men laat alles in de traditionele concertzaal gebeuren. Altijd dezelfde doelgroep. Zet bijvoorbeeld een levensgroot bord neer in het Centraal Station in Rotterdam met een tekst als 'namens het RPhO: welkom in Rotterdam!´. De identiteit van de stad en die van het orkest trekken samen op.
Dienen en inspireren
De kunstenaar moet de maatschappij dienen én inspireren. Ik vind dat de morele en ethische plicht van de kunstenaar. Hij geniet de vrijheid zich te uiten, maar daar staat een maatschappelijke plicht tegenover. Dat lijkt een zware belasting als we het over plicht hebben, maar let wel: de kunstenaar maakt niet alleen kunst voor zichzelf. De musicus speelt niet, de schilder schildert niet voor de muur. We zijn weer terug bij het begrip communicatie: over en weer, voor elkaar en met elkaar. Jouw kunst wil je met anderen delen, om hen ervan te laten genieten. Er is volgens mij geen grotere inspiratie voor een kunstenaar dan dat zijn publiek door die kunst zelf geïnspireerd, aangeraakt wordt.
|
Roberto Beltrán-Zavala in MCO Studio 5 |
Een ander profiel
Het re:orchestra is een ensemble met steeds vrijwel dezelfde musici, maar het is wel projectmatig. Dat is een voorrecht, het opbouwen met dezelfde orkestleden. Dat is nu al zo'n jaar of zeven aan de gang. Het is vergelijkbaar met bijvoorbeeld het European Youth Orchestra, zij het dat wij over minder geld kunnen beschikken. We werken consequent aan de hand van een jaarplan dat de basis vormt voor onze fondsenwerving. De Gemeente Rotterdam heeft ons daarbij net zo consequent financieel gesteund. Die steun geeft anderen het vertrouwen om in ons orkest te investeren. Een belangrijke doelstelling is om de muziek als het ware te hercontextualiseren. Het is misschien een moeilijk woord, het heeft ook wel iets van een cliché, maar dat doen we echt: geen traditioneel programma maar een ander programma aanbieden binnen de context van iets, en dat iets soms ook samen met andere kunstvormen. Een paar jaar geleden maakten we bijvoorbeeld een programma met het Concert voor piano en trompet van Sjostakovitsj, het Divertimento van Bartók, de drie Dansen voor hobo, harp, strijkkwintet en strijkorkest van Martin en het Requiem voor strijkers van Takemitsu. Een technisch moeilijk maar ook voor het publiek een gepeperd programma, met daarin tevens een hiphopdanser en een film. Twintigste-eeuwse muziek die dus niet alleen vanuit het orkest inzichtelijk wordt gemaakt. De titels van de uitgevoerde muziek waren niet meer relevant, wel de choreografie die erop werd losgelaten.
Willem de Kooning Academie
Mahlers Das Lied von der Erde in de Schönberg-versie, met enige aanpassingen van mijn kant, was ook zo'n succesvol project. Het werk is groot, vol en rijk, ernstig, aangrijpend, het gaat over leven en dood, maar het is ook een portret van Mahler zelf. De mens en de componist die moest 'onderhandelen' met de werkelijkheid, de strijd die hij leverde om die ook te accepteren, erin te berusten. Ik wilde weten wat dit werk kon betekenen voor een jonge kunstenaar, voor iemand van nauwelijks twintig, hoe hij hierop zou reageren. Ik stapte naar de Willem de Kooning Academie en legde daar mijn ideeën omtrent het Lied von der Erde project voor en vroeg hen of ze erin zouden willen en kunnen participeren. Men was geïnteresseerd, wilde meewerken maar ik vroeg mij wel af hoe ik kon overbrengen wat ik precies wilde, hoe ik het wilde, bezien vanuit Mahlers belevingswereld. Ik ging een jaar lang iedere donderdag naar de Willem de Kooning Academie om daar aan de projectdeelnemers, de 'Mahlergroep', college te geven over Mahlers Das Lied von der Erde. Niet alleen het werk, maar ook wat daarmee rechtstreeks en indirect in verbinding stond en staat. Muziek en beeld, daar ging het tenslotte om. We maakten een soort storyboard van zestig minuten dat we als referentiepunt gebruikten: waar zijn we, waar willen we naartoe. Van groot naar klein, geleidelijk aan meer gedetailleerd, totdat we een echt script hadden. Ik vond het erg belangrijk dat de deelnemers een zouden worden met de muziek, dat ze zich er voor de volle honderd procent mee konden assimileren, mee konden identificeren. Daarom nodigde ik ze hier thuis uit, met een hapje en een drankje, niet als kunstenaars maar dat ze het als publiek ondergingen. Zo is het tot stand gekomen en uitgevoerd, in de Doelen, in Leiden, in Middelburg. Technisch was het nogal uitdagend, met grote projectieschermen, beamers, belichting, beeld en geluid in real time. Er is een live-opname van gemaakt die op cd is verschenen.
|
Conceptueel en sponsoring
Ik vind dat een programma een bepaald concept moet hebben. Waarom spelen we dit of dat? Wat zijn de beweegredenen, de achtergronden, de verbanden? Het is nooit alleen maar een min of meer toevallige verzameling van stukken, zonder een bepaalde bedoeling. Het ene stuk moet licht werpen op het andere. Dat lukt ons alleen op projectmatige basis. Het past ons echter als een handschoen, want wij - de orkestleden en ik - kunnen niet meer dan vijf keer per jaar samenkomen. Vrijwel alle musici spelen in een orkest, hebben daarin maar ook daarbuiten bepaalde verplichtingen. Onze Nederlandse musici komen van vrijwel alle Nederlandse orkesten. Je zou het kunnen vergelijken met het reeds genoemde Orkest van de Achttiende Eeuw dat ook op projectbasis samenkomt, al heet het bij hen een tour.
Hoewel het werven van fondsen een tijdrovende klus is en zich niet zonder slag of stoot laat realiseren, is het wel zo dat onze projectmatige aanpak wel degelijk helpt. Het is immers een afgerond geheel, overzichtelijk en eindig, wat bij potentiële sponsors een goede entree oplevert. We zijn intens dankbaar voor de financiële steun die we door de jaren heen gekregen hebben en nog krijgen. SNS Reaal, nu Fonds 21, is zo'n sponsor die veel voor ons heeft betekend. Maar ook bijvoorbeeld Elise Mathilde, Verhagen, Volkskracht, Kersjes. Vijf jaar geleden zijn we mede dankzij sponsoring met het orkest in Malta neergestreken voor twee orkest- en twee kamermuziekprogramma's, waarmee we vijftig procent van het festival voor onze rekening namen. Nog niet zo lang geleden, in 2013, deden we daar twee concerten. Het eerste was getiteld Concerto Grosso, from Vivaldi to our times, met - je raadt het al - een Concerto van Vivaldi, maar ook van Marlijn Helder het kort daarvoor geschreven Italiaans concert voor soloviool, solocello en kamerorkest, en Martinu's Toccata e due canzoni uit 1947. Ook het slotconcert was voor ons, met de mezzo Carina Vinke als onze solist. We speelden Wagners Siegfried-Idyll, Respighi's Il tramonto, Kennst du das Land van de festivaldirecteur, Karl Fiorini, een compositie uit 2010, en als sluitstuk de Kamersymfonie op. 83a van Sjostakovitsj. Ik werk al lang samen met Carina. Ze zong onder meer in november 2015 in Mexico Mahlers Rückert-Lieder.
In juli 2014 speelden we in Zwitserland, tijdens het M4 Culture Festival in het mondaine skioord Crans-Montana in de Alpen, waar we onze gehele Sjostakovitsj-cd ((klik hier) live hebben uitgevoerd (klik hier voor de recensie). Het was een avontuurlijke combinatie, kamersymfonieën van Sjostakovitsj verbonden met pure volksmuziek. Ook voor de musici was het een geweldige ervaring.
|
Musiceren in de Zwitserse Alpen |
Mecenas
We zijn daar eigenlijk op een bijzondere manier terecht gekomen. Er is de Global Leadership Summit die in 2009 in Rotterdam werd gehouden. Het centrale thema is, de titel zegt het al, leiderschap en hoe je als leider je skills op dit vlak kunt aanscherpen, verbeteren. Het was georganiseerd door General Electric en de Port of Rotterdam. John Vassallo, de grote baas van GE kwam ook. Hij wilde ter opluistering een kamerorkest. Zo kwam de pr-afdeling van de Port of Rotterdam in contact met George Wiegel, toen lid van de Rotterdamse Raad voor Kunst & Cultuur en nu de directeur van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, die mij uitnodigde op zijn kantoor. Hij gaf mij een partituur, een opdrachtstuk voor cello en kamerorkest geschreven door Karl Fiorini (1977) met de vraag of ik dit met het Rotterdam Ensemble op de Summit kon spelen. We waren toen nog allemaal studenten. Dat stuk duurde slechts tien minuten en van mij werd verwacht dat ik drie kwartier zou volmaken. Ik had geen idee van het verdere programma en besloot - naïef als ik misschien was - die topman van GE te bellen. Hij vond dat telefoontje in eerste instantie nogal raar, maar al snel klikte het. Hij was een week vóór de Summit in Rotterdam en stelde voor om met hem erover te praten. Er ontstond vervolgens ook face-to-face een heel goede chemie tussen ons en we hebben echt samen het programma samengesteld. Hij bleek heel enthousiast over onze manier van repeteren. Fiorini was er ook bij, evenals Vassallo, een Maltees. Vassallo had ter nagedachtenis aan zijn gestorven vrouw (zij was celliste en was aan kanker overleden) Fiorini de opdracht gegeven speciaal een stuk voor cello en ensemble te schrijven. Fiorini was een leeftijdgenoot, ook met hem klikte het, we werden vrienden. Karl leidde op Malta een muziekfestival. Vassallo vond dat we samen moesten samenwerken. Hij zou het financieren, wij mochten het verder uitzoeken hoe we een en ander gestalte gingen geven. Om een lang verhaal niet nog langer te maken: zo kwam het Rotterdam Ensemble in Malta terecht! Vassallo stopte later bij GE en werd topman van Microsoft in Europa, maar is tot heden samen met zijn vrouw Marianne Noll onze belangrijkste mecenas. De publieke fondsen doneren ongeveer vijftien procent van de totale jaarkosten. Dan zijn er de particuliere fondsen die ons ook steunen, maar het merendeel komt uit het buitenland, zowel rechtstreeks van Vassallo als uit zijn netwerk. Zo is tachtig procent van de totale kosten van onze Sjostakovitsj-cd door buitenlandse sponsoren, waaronder ook een Zwitserse mecenas betaald. Om met topmusici een cd vol te spelen en op topniveau op te nemen (Michael Fine en Polyhymnia met Erdo Groot) is een behoorlijke som geld nodig.
Toekomst
We gaan ook in 2017 een project opzetten en een cd opnemen op basis van hetzelfde concept: klassieke muziek in de context van de volksmuziek. De eerste was zoals Sjostakovitsj en de volksmuziek van Oost - Europa, dan wordt het waarschijnlijk Vivaldi en de Italiaanse volksmuziek. En laat niemand aankomen met 'het is maar Vivaldi', want hij was een pittige componist en het gaat erom hoe je zijn muziek uitvoert. Ook ditmaal gaat BIS de cd uitbrengen met Michael Fine en Erdo Groot aan de knoppen! We willen het serieus aanpakken, we doen musicologisch onderzoek, we gaan een uitgebreid basso continuo gebruiken, met luit, barokgitaar en teorbe, mogelijk ook in sommige delen met toevoeging van een barokfagot. We vinden het bovendien leuk om pittige uitvoeringen neer te zetten.
Haydn-symfonieën staan ook op onze kaart, maar niet nu want het Italiaanse Il Giardino Armonico werkt momenteel aan een complete Haydn-cyclus op cd. Het is voor ons dan niet zo handig om in 2017 ook met Haydn te komen.
Onze Sjostakovitsj-cd is internationaal zeer goed ontvangen (The Strad, Gramophon, Amadeus, Magazin klassik, klassik heute, DSCH Journal, enz) maar met ons komende project gaan we 180 graden draaien! Dat verwacht niemand en dat doen we graag!
|