CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2020 |
'Writing music for specific orchestras that consists of various instruments, as became the default in the 20th century, has lost its appeal to me over the last couple of years. My musical language is more suited to ensembles that have an unconventional configuration'. Het zijn de woorden van Maxim Shalygin, en het is alsof ik in de verte daarmee tevens Louis Andriessen hoor. Al kunnen er ook andere factoren in het spel zijn, zoals de praktische uitvoerbaarheid van grote orkestwerken in de hedendaagse muziekpraktijk, maar ook het feit dat een willekeurige, op een specifiek ensemble toegesneden compositie in het muziekbedrijf sowieso meer levensvatbaarheid kan hebben. Ook in puur creatief opzicht kan een ensemblestuk de componist bijzonder inspireren, bijvoorbeeld omdat hij de klankeigenschappen van dat bewuste ensemble goed kent of juist nog meer wil uitbuiten. Met andere woorden: ook in de muziek is het slechts zelden zwart-wit. Het doet in ieder geval niets af aan Shalygins hier geciteerde uitspraak; en al evenmin aan componisten die wel graag voor het traditionele symfonieorkest schrijven en daarmee zeker behoorlijke publiekssuccessen weten te boeken (denk alleen maar aan de Brit Thomas Adès). Ik besprak al eerder werk van de Oekraïense componist Maxim Shalygin die, wat de uitvoeringskwaliteit daarvan betreft, het geluk aan zijn zijde vindt. Dat hij - in tegenstelling tot menige andere componist - ook een uitstekende dirigent blijkt te zijn toonde hij aan in zijn 'Lacrymosa or 13 Magic Songs' (hier besproken). Maar er spelen nog meer factoren in zijn voordeel: de enthousiaste steun van het Nederlandse label TRPTK en het feit dat hij inmiddels als componist ook in ons land 'gesetteld' lijkt te zijn, getuige de uitvoering van zijn werk tijdens het Storioni Festival en de Gaudeamus Muziekweek, en de belangstelling die hij ondervindt van ensembles als het Asko|Schönberg, Amsterdam Sinfonietta, DoelenKwartet, Nieuw Ensemble (helaas kortgeleden bezweken onder het subsidiemes), Slagwerk Den Haag, het Keuris en het Amstel Quartet. En niet te vergeten musici van het kaliber Maya Fridman, de ultieme pleitbezorgster van ' Canti d'inizio e fine' (klik hier).
Natuurlijk, inspiratie vindt altijd ergens zijn wortels. Voor 'Todos Los Fuegos El Fuego' was dat het gelijknamige boek van de Argentijn Julio Cortázar (1914-1984), een van de Zuid-Amerikaanse meesters van het korte verhaal, maar ook de auteur die graag experimenteerde en voortdurend uit was op taalvernieuwing, getuige niet alleen dit boek, maar ook bijvoorbeeld 'Rayuela' (hinkspel). 'Todos Les Fuegos El Fuego' verscheen in 1966, bestaande uit acht korte verhalen: La autopista del sur (snelweg van het zuiden) Aan het nieuwe album heeft de componist een raadselachtig citaat van Cortázar verbonden: 'Ces yeux ne t'appartiennent pas. où les as-tu pris?' (Deze ogen zijn niet van jou.. hoe kom je eraan?) En natuurlijk is er de concrete verwijzing naar het boek. In de woorden van de componist:
Over de suite zelf schrijft hij het volgende:
Het is een muzikale blauwdruk voor de acht deeltjes die Shalygim de volgende (eigen) titels meegaf: I.C.E. (Internal Combustion Engine) Zijn die titels essentieel om het werk als geheel te begrijpen, te omvatten? Vanuit het perspectief van de toehoorder zeker niet: de titel biedt, waar het de perceptieve interpretatie muziek betreft, vaak zelfs geen enkel concreet houvast. Wat zich in het hoofd van de toondichter heeft afgespeeld vindt niet per se zijn weerslag in dat van de luisteraar. Het zijn zelfs twee verschillende werelden waarin het klankbeeld zich ontvouwt: in dat van de componist en in dat van de willekeurige luisteraar. Dat is geen fenomeen dat zich uitsluitend tot de muziek beperkt, maar dat we ook in de andere kunsten terugvinden. Het gaat om die aloude vraag waar vaak geen antwoord op komt: wat heeft de kunstenaar willen uitdrukken, wat heeft hij bedoeld? Wie de titel van Strauss' 'Also sprach Zarathustra' loskoppelt van wat wordt gehoord, luistert naar een symfonisch vormgegeven orkestwerk. Niets minder, maar ook niets meer. Het associatieve karakter van een titel is een, het daarvan afgeleide hoorbare is twee. Er is die gegeven, onherroepelijke afstand tussen het kunstwerk en de toehoorder. Beiden staan op zichzelf. Als er verbindingen zijn (en die zijn er in overvloed) tussen literatuur en muziek, tussen auteur en componist, dan leveren die dusniet per definitie soortgelijke of vergelijkbare verbindingen op met de toehoorder ( zolang er althans geen sprake is van het gesproken woord of de gezongen tekst, want dan komen andere criteria in het spel). Zelfs niet als de componist de semantiek van de auteur in zijn muziek heeft verwerkt. Wat de toondichter geslaagd noemt is niet zomaar op ieder ander overdraagbaar. Al kan die ander uiteraard wel de schoonheid ervan appreciëren, zij het on his own terms. Dat is in het geval van 'Todos Los Fuegos El Fuego' niet anders. Ergo, men kan het werk beluisteren zonder kennis van enige historische achtergrond en er desalniettemin toch diep van onder de indruk raken. Met in het achterhoofd dat muziek het woord overstijgt (zelfs al ligt er een tekst aan ten grondslag!) Cortázar zei zelf eens dat het zijn grootste verdriet was dat hij nooit musicus is geworden: 'Als ik had kunnen kiezen tussen literatuur en muziek, dan zou ik de muziek hebben gekozen'. Bij Shalygin lijkt het beeld net tegenovergesteld te zijn: in diens 'Todos' stelde hij zichzelf voor de uitdaging om Cortázars poëzie als het ware te 'beantwoorden' of op te reageren met uitsluitend muzikale middelen. Ik meen dat hij daarin ten volle is geslaagd en dat het fantastisch musicerende Keuris en Amstel Quartet, en niet in de laatste plaats opnametechnicus Brendon Heist daarin eveneens ten volle in zijn meegegaan. index |
|