CD-recensie

 

© Aart van der Wal, februari 2021

Schubert/Ten Have: Winterreise D 911 (bew. voor bariton en strijkkwartet)

Martijn Cornet (bariton), Ragazze Quartet: Rosa Arnold, Jeanita Vriens-van Tongeren, Annemijn Bergkotte, Rebecca Wise
Channel Classics CCS 43521 • 76' •
Opname: september 2020, Muziekgebouw Frits Philips, Eindhoven

Vanaf 19 februari a.s. beschikbaar

 

Is het een verrijkende ervaring, zoals Hans Eijsackers het in zijn in het cd-boekje opgenomen commentaar bestempelde: Schuberts Winterreise voor bariton (door Schubert voorbestemd voor de tenor) en strijkkwartet? En is het inderdaad, zoals hij schrijft, een verstandig uitgangspunt om uit te gaan van de stemvoering en speelwijze van een strijkkwartet, waardoor heel veel facetten op hun plek blijken te vallen wanneer de pianopartij daadwerkelijk door deze droomcombinatie (bedoeld wordt het Ragazze Quartet, AvdW) vertolkt wordt? Welke facetten zouden dat dan moeten zijn? Lees ik aldus tussen de regels de suggestie dat het strijkkwartet zich er beter voor zou lenen? Het valt niet alleen buiten mijn voorstellingsvermogen, maar de praktijk bewijst bovendien het tegendeel.

Volgens Eijsackers bestond, samengevat, de kunst er uit om trouw te blijven aan Schubert, maar ook de extra mogelijkheden die deze bezetting biedt optimaal tot uitdrukking te brengen. Hij noemt voorbeelden van die optimale uitdrukkingskracht, zoals de 'prachtige nabootsing van de piano, soms een realisatie van effecten die in (sic) de piano uitsluitend gesuggereerd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld tremolo's, pizzicato's, liggende akkoorden en tonen die toenemen in volume, of ijzige "sul ponticello"-klanken die bijvoorbeeld ook in de Vier Jaargetijden van Vivaldi zo'n winterse kou voelbaar weten te maken. En waar de piano het soms wint in percussieve momenten, kan het strijkkwartet vaak meer warmte, leven en diepte in de klank leggen' (de cursivering is van mij). Dat laatste staat nu juist haaks op wat Winterreise daadwerkelijk is: een (on)menselijk drama dat zich voornamelijk op een ongure sneeuw- en ijsvlakte afspeelt.

Door zich duidelijk op te werpen als verdediger van dit bijzondere concept legt deze gerenommeerde pianist en liedbegeleider tevens de vinger(s) op de zwakke plek(ken) in zijn betoog. Waarbij ik overigens niets wil afdoen aan het instrumentale huzarenstuk dat Willem ten Have (1929) heeft afgeleverd. Hij was tot zijn pensionering eerste altist bij het Concertgebouworkest om zich daarna toe te leggen op het componeren en arrangeren.

Wat voor mij al vanaf 'Gute Nacht' een uitgemaakte zaak bleek is dat ondanks alle goede intenties en het integere karakter van het geheel geen sprake kon zijn van 'trouw aan Schubert'. Het begin van de eerste strofe lijkt daarom gelijk al symbool te staan voor mijn bezwaren tegen dit 'strijkersconcept': 'Fremd bin ich eingezogen, fremd ziehe ich wieder aus'.

Waar in de lovende commentaren volledig aan voorbij wordt gegaan (blijkbaar over het hoofd is gezien) is dat de grote expressieve kracht van Winterreise juist en vooral is gelegen in de door Schubert doelbewust gehanteerde uiterste spaarzaamheid, niet als antidotum maar als versterking van de kaalheid van de dichtregels van Wilhelm Müller, in zowel de zang als de (eenvoud van de) pianobegeleiding. Door zo weinig mogelijk middelen in te zetten, bereikte Schubert de hoogste graad van 'geistliche Intensität' en 'seelische Erregung' (Goldschmidt). Om voorts nog de bekrachtiging te vinden in het ritornel als onderstreping van het bijna volksliedachtige karakter van deze teksten. Daarom past dit bewust zo gekozen 'scenario' de ijzingwekkende gebeurtenissen als een handschoen en zijn het de onopgesmukte dichtregels en daarmee verbonde kale vocale en instrumentale lijnen die Winterreise als totaalconcept zo'n huiveringwekkende lading meegeven. Er is werkelijk geen treffender noch indrukwekkender 'middel' te bedenken om de winterse guurheid en de wanhoop van de protagonist in al zijn facetten uit te lichten dan door de diep inkervende kaalheid die dit al duidelijk romantisch geaderde discours kenmerkt. Dat Schubert zich sterk tot Müllers dichtkunst voelde aangetrokken gold overigens niet alleen de inhoud, maar ook de bijna muzikale vormgeving van de teksten: Müller bewees zich immers niet in de laatste plaats als lyricus die muzikaal kon dichten. Dat blijk ook uit het feit dat een groot aantal componisten werk van Müller op muziek heeft gezet.

Wie voor het strijkkwartet in plaats van de piano kiest, heeft een 'Fremdkörper' in gedachten dat alleen nog nog oppervlakkig bezien raakvlakken heeft met zoals Schubert zich het heeft voorgesteld. Eijsackers (hij heeft aan het project meegewerkt) vatte het zo samen: 'Bovendien voegt dit ensemble meer toe dan alleen de samenklanken van vier strijkinstrumenten, je voelt ook de energie van vier musici die zich tegelijkertijd verbinden met de muziek en de zanger'. Maar in mijn woorden is dit een Winterreise geworden die - hoe vakkundig het ook is gedaan en hoe bevlogen aan dit project mag zijn gewerkt - uit de eigen context is gelicht. Treffend daarbij is wel dat in het slotlied, 'Der Leiermann' de strijkers echt een draailier weten te suggereren, wat de (forte)piano met geen mogelijkheid is gegeven; hoewel Schubert het ingenieus 'opvulde' met lege kwinten; daarmee meesterlijk, samen met die afvallige noten in de rechterhand, het starre en ijzingwekkend onherbergzame suggererend.

Een geheel andere en feitelijk veel betere en fascinerender aanpak toonde Hans Zender met diens Schuberts Winterreise. In de woorden van Zender een 'Komponierte Interpretation', die op nog niet eerder vertoonde, onherhaalbare en fenomenale wijze het wezen van Schuberts gedachtegoed werkelijk naar een twintigste-eeuwse dimense transformeert, maar zich anders dan Ten Have niet heeft toegelegd op een nieuwe expressieve betekenis van het werk, maar het in een volstrekt andere, veelomvattender en bovenal unieke gedaante voorstelt, waardoor het deels zelfs een volkomen nieuwe compositie is geworden. U kunt er hier over lezen.

Hoe dit Ragazze-project dan uiteindelijk te beoordelen? Wat mij betreft als een 'stand-alone' productie waarvan de merites zich afspelen buiten de door de piano geordende kaders van Schuberts Winterreise. Wie het zo wil zal er ongetwijfeld plezier aan beleven, want het klinkt - mits dat dan een belangrijk criterium moet zijn - beduidend voller en rijker, luxueuzer ook. Bovendien is met de vocale en instrumentale 'invulling' door Martijn Cornet en het Ragazze werkelijk niets mis. Een representatieve toetssteen in dit verband is het al naar de Tweede Weense School 'lonkende' 'Letzte Hoffnung', alleen al qua melodische en ritmische precisie uitdagend genoeg voor zowel de zanger als de vier strijkers (al klinkt het op de piano nog schrijnender in zijn hulpeloosheid). Er valt evenmin iets af te dingen op de evocatieve karakterisering van Cornets op zich al knap uitgewerkte verhaallijn, waarbij hij zich hoorbaar sterk emotioneel betrokken voelt en daarin ruimschoots weerwoord vindt bij de vier uitmuntende, evenzeer geëngageerde instrumentalisten. In hun vertolking als geheel verraadt zich tevens de hand van de meester: Hans Eijsackers, een van de beste liedbegeleiders die ons land rijk is. Dan was er de ons zo vertrouwde Jared Sacks die voor de sublieme opname heeft gezorgd. Op deze cd klinkt het zelfs beter dan ik in deze zaal in een vergelijkbaar programma ooit heb beleefd .


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links