CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2016
|
De samenwerking tussen de Russische dirigent Tugan Sokhiev en het Deutsche Symphonie Orchester Berlin (DSO) is een gelukkige geweest. Dat heeft niet alleen zijn positieve sporen achtergelaten in onder meer de Berlijnse Philharmonie, maar ook in de discografische geschiedenis (met onder andere een formidabele Iwan de Verschrikkelijke). Ook in Rotterdam bewaart men goede herinneringen aan Sokhiev, getuige zijn in 2013 met enthousiasme ontvangen uitvoering van de Vierde symfonie van Tsjaikovski. Een prima leidsman die fysiek niet zo sterk is als een Valery Gergiev (die jaarlijks evenveel concerten dirigeert als het aantal dagen in een jaar) en daarom heeft besloten een forse stap terug te doen. Deze maand staan de laatste concerten met het DSO op het programma in zijn functie als chef-dirigent (hij wordt vanaf het komende seizoen vervangen door Robin Ticciati), al zal hij als gastdirigent bij het orkest terugkeren. Sokhiev kan zich nu gaan storten op het veelomvattende Bolsjoj-theater in Moskou, waar hij twee functies combineert: die van chef-dirigent en die van artistiek leider. De Vijfde symfonie van Sergej Prokofjev is zowel een oorlogs- als overwinningssymfonie. Zeker, ten tijde van het componeren was de oorlog nog in volle gang, maar er werd zowel door de Russen als door de westelijke geallieerden stevige vooruitgang geboekt: de Sovjets waren de weg naar Berlijn ingeslagen en de vanaf Normandië en de Europese zuidflank ingezette offensieven begonnen eveneens hun vruchten af te werpen. Zo stond de vlag er in de herfst van 1944 althans voor, toen Prokofjev aan zijn Vijfde symfonie werkte Op 13 januari 1945 vond de door de componist zelf geleide première plaats, in de Grote Zaal van het Moskous conservatorium. Prokofjev sloeg daarmee twee vliegen in één klap: het werk zette hem al snel op de internationale kaart (Koussevitzky gaf de Amerikaanse première al kort daanra in Boston) en ook de Sovjet-machthebbers vonden het een geweldig stuk. Dat laatste doet misschien enige argwaan rijzen omtrent de muzikale waarde van de symfonie, maar een feit is wel dat het ook vandaag tot een van Prokofjevs meest geslaagde composities wordt beschouwd. De Vijfde is in ieder geval met de Eerste (Klassieke) de meest populaire van het zevental. Zelf associeerde Prokofjev het werk vooral met de grootheid van de menselijke geest en als loflied op een vrije en gelukkige mensheid. Zeker wat dat laatste betreft nogal merkwaardig, zo niet ongelukkig gekozen in het licht (of beter de duisternis) van wat er zich toen in de Sovjet-Unie had afgespeeld en nog afspeelde. Voor een loflied op vrijheid en geluk was onder het stalinistische, repressieve juk geen enkele plaats, integendeel. Waar al decennialang dood en verderf heersten paste geen loflied. Zeker in de uitvoering onder Sokhiev is daarvan ook geen enkele sprake, of het zou het Scherzo moeten zijn dat met zijn voortdurend om dezelfde noten buitelende thematiek een zekere mate van opgewektheid demonstreert, al lijkt het meer op epaterend klatergoud dan op diep doorvoeld geluk. Nee, bij Sokhiev is in het openingsdeel een onwrikbare oorlogsmachinerie aan het werk die meedogenloos oprukt en waarvan het momentum geen einde lijkt te nemen, zich van de ene naar de andere overtreffende trap beweegt om zich uiteindelijk in een enorme orkestrale eruptie te manifesteren. Geen wonder dat onder deze enorme klankvloed het Adagio als een lyrisch getoonzette oase fungeert, een waar toevluchtsoord waarin warmte en genegenheid domineren, slechts incidenteel onderbroken door reminicensies aan slechtere tijden (waaronder een enorme climax die inktzware duisternis lijkt aan te kondigen, maar uiteindelijk rustig wegebt). De finale biedt de echte vrolijke noot, afgewisseld door rustiger episoden die een fraaie contrastwerking opleveren. Het is weer treffend hoezeer Prokofjev ook in zijn grotere werken perfecte spanningsbogen weet op te bouwen en vast te houden, een eigenschap die best bijzonder mag heten (zeker vergeleken met de grote symfonieën van Sjostakovitsj). Wat Sokhiev niet en alle mij bekende dirigenten in deze symfonie wel doen is kiezen voor wat ik dan maar klassiek evenwicht noem, de symfonie te behandelen als een 'echte' symfonie, en niet - zoals Sokhiev - als een soort Dagboek van de Oorlog. Niet een dagboek in de letterlijke betekenis, maar als een 'Leven en Lot' (Vasili Grossman), een samenraapsel van allerlei elementen die tezamen iets zeggen over het lijden en de vreugde zoals die zo onmiskenbaar met oorlog en strijd verbonden zijn. Het gaat daarbij niet om het detail maar om het 'gevoel', om indrukken die beelden (kunnen) oproepen. Zo bezien is Sokhiev daarin het beste geslaagd, al zou ik niet zonder de Karajan-versie willen zijn (om maar een bijzonder geslaagde vertolking te noemen). Er zijn in de interpretatie van Sokhiev ook best wel momenten aan te wijzen dat overspannenheid dreigt, of een frase (zoals in het tweede thema van het openingsdeel) iets te sterk wordt aangezet. Soms is bij Sokhiev het effect belangrijker dan het affect, maar dergelijke minuscule bedenkingen leggen ten overstaan van zoveel vitaliteit en spankracht geen noemenswaardig gewicht in de schaal. Ik sta in dit verband nog even stil bij de versie die Mariss Jansons, tot voor kort nog de chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest, in 2014 aan zijn discografie heeft toegevoegd. Collega Niek Nelissen merkte in zijn recensie (klik hier) hierover op:
De Scytische suite werd in 1916 onttrokken aan het ballet 'Ala i Lolli'. Er schuilt bijna dertig jaar tussen deze suite en de Vijfde symfonie, maar dat maakt ook prompt duidelijk hoezeer het werk van de jonge Prokofjev (hij was toen pas vijfentwintig) al met oorspronkelijkheid was getooid. En hoezeer hij serieus werd genomen: de opdracht voor het ballet kwam van niemand minder dan van de Sergej Diaghilev. Dat het werk duidelijk is geïnspireerd op een ander groot ballet, het in 1913 in première gegane 'Le Sacre du Printemps', zal niemand betwisten, maar dat menigeen tijdens de première in het Mariinski in Sint-Petersburg de schellen van de ogen (oren?) moet zijn gevallen staat eveneens buiten kijf. Evenals Gergiev in zijn in 2002 in het Finse Mikkeli met het Kirov-orkest gemaakte opname uit 2002 gaat Sokhiev hier helemaal 'los', maar met optimale beheersing van het metier. De gedifferentieerde spanningsvelden weet hij daarbij optimaal te doseren. De Sony-opname is een juweeltje: de wijze waarop de technici erin zijn geslaagd om deze soms hallucinerende klankerupties ook sonisch handen en voeten te geven mag heel bijzonder worden genoemd, terwijl in de rustiger passages de glanzende strijkersklank en de pregnante houtblazers de show stelen. index |
|