Anoniem: Fanfare
Pisendel: Vioolconcert in D - in Bes - in Es - Sonate in c - Imitation des Caracteres de la Danse - Sinfonia in Bes - Vioolsonate in D Concerto Köln o.l.v. Mayumi Hirasaki (viool)
Berlin Classics 0302808BC • 72' •
Opname: sept.-okt. 2021, Deutschlandfunk, Kammermusiksaal, Keulen
|
|
|
Johann Georg Pisendel zag het levenslicht op 26 december 1687 in het huis aan de Greimersdorfer Straße 26/28 in het stadje Cadolzburg bij Neurenberg. Hij was het vijfde van dertien kinderen, waarvan alleen Johann Georg en zijn drie zussen Katharina, Susanne en Maria het tot volwassenheid wisten te brengen. Zeer grote gezinnen waren in die tijd eerder regel dan uitzondering, wat uiteraard ook te maken had met de hoge kindersterfte en de veelal gevoelde noodzaak dat de kinderen die wisten te overleven later voor hun ouders konden zorgen. Zo niet een inkomens-, dan toch wel een verzorgingsgarantie op de lange termijn. Al werd men toen niet zo oud als nu.
Nadat moeder Cunigunda Züll was overleden, hertrouwde Simon Pisendel, organist en cantor in Cadolzburg. Uit dit huwelijk werden nog zeven kinderen geboren, waarvan er slechts drie de dodendans wisten te ontspringen.
Eerste muzieklessen
Dat zoon Johann Georg zijn eerste muzieklessen ontving van vader Simon lag uiteraard voor de hand. Hij verliet echter al vrij vroeg het ouderlijk huis: als negenjarige liet hij zich inschrijven als korist - met kost en inwoning - bij de Koninklijke Kapel van Ansbach. Daar kreeg onder meer les van de belangrijkste pedagogen en musici in die tijd: de Italiaan Giuseppe Torelli.
Leipzig
In 1709, Pisendel was toen 22, vertrok hij naar Leipzig om daar verder te studeren, na een tussenstop in Weimar, waar hij Johann Sebastian Bach ontmoette. Eenmaal in de universiteitsstad neergestreken werd hij al na korte tijd een belangrijk lid van het bekende, door Telemann opgerichte instrumentaal ensemble Collegium Musicum (Bach zou er later eveneens furore mee maken). Tussen Pisendel en Telemann ontwikkelde zich in de loop der tijd een hechte vriendschap. Interessant is daarbij ook de door de jaren heen gevoerde briefwisseling tussen hen beiden, die niet alleen op muzikaal maar ook op persoonlijk vlak en vanuit historisch perspectief van groot belang is.
|
|
|
|
Collegium Musicum
In die tijd moet Pisendel al een zeer begaafde violist zijn geweest, althans afgaande op wat Johann Adam Hiller, een van Pisendels eerste biografen, in maart 1709 daarover optekende. Dat Pisendel kort na zijn aankomst in Leipzig voor het eerst optrad met Telemanns Collegium Musicum en dat bij die gelegenheid Götze, de cellist van het gezelschap, zich afvroeg wat die jonge man (Pisendel) 'hier wel deed' om er vervolgens botweg aan toe te voegen: "Ja ja, ik verwacht dat u eerst iets moois voor ons gaat spelen, nietwaar?" Pisendel pakte daarop zijn viool, plaatste een concerto van Torelli op zijn lessenaar en begon te spelen. Götze luisterde al snel met grote verbazing naar het spel van deze nieuweling. Het Adagio beroerde hem zelfs nog meer en ongeveer halverwege trok hij spontaan de pruik van zijn hoofd, gooide hem achteloos neer en kon nauwelijks nog tot het slot van het stuk wachten om Pisendel innig te omhelzen.
Concertmeester in Dresden
Enige jaren later, in 1711, was Jean-Baptiste Volumier, de Spaanse concertmeester van het prestigieuze orkest van Dresden, net zo onder de indruk van Pisendels spel als toen die cellist van het Collegium Musicum. Zozeer zelfs dat Pisendel op Nieuwjaarsdag 1712 officieel werd benoemd tot 'Premier Violiste u. Cammer-Musicus' bij de Dresdner Hofkapelle. Alleen al het tijdstip moet Pisendel zeer goed zijn uitgekomen, want al kort daarop was hij van de met zorg geselecteerde musici - er moest toch vooral goede sier mee worden gemaakt! - die de jonge prins August muzikaal mochten begeleiden op zijn 'Grand Tour' door Europa.
Reizen
In 1714 maakte Pisendel reizen naar Frankrijk (waar hij een aantal van François Couperins nog niet gepubliceerde werken mee naar huis nam) en in 1716/17 naar Italië, waar hij tevens met een aantal topmusici kennismaakte. Dergelijke ontmoetingen zullen hem mogelijkl ook als componist hebben geïnspireerd, zo niet beïnvloed.
Na de dood van Volumier
In 1728 overleed Volumier en daarmee kwam voor Pisendel de weg vrij naar het leiderschap van een van de meest gerenommeerde orkesten in Europa waarover Bach op 23 augustus 1730 schreef: "Kijk maar eens naar Dresden, waar de musici worden betaald door Zijne Majesteit. Zij hoeven zich niet druk te maken over hun dagelijks bestaan opdat zij kunnen excelleren op hun instrument. Het is werkelijk opzienbarend en zeer waardevol om ernaar te luisteren." Een musicus van de Dresdner Hofkapelle in de laagste rang verdiende altijd nog zo'n 100 Thaler, terwijl Bach het in Leipzig van 51 Thaler moest rondkomen...
Zijn verdere leven lang zou Pisendel als concermeester verbonden blijven aan de Dresdner Hofkapelle. Hij overleed op 25 november 1755. Telemann wijdde ter herinnering aan hem een bloemrijk gedicht dat in 1766 door Hiller werd gepubliceerd.
'Schrank II'
Pisendel was een van de vele barokcomponisten en -musici (zoals gebruikelijk in die tijd meestal een combinatie van beide) die dag in dag uit in touw en onvermoeibaar waren om het beste van zichzelf te geven, wel of niet tegen een aantrekkelijke of in sommige gevallen zelfs riante honorering. Daar hoorde eveneens het lesgeven bij en vaak ook het verzamelen van manuscripten en gedrukte uitgaven. Pisendel was zelfs een enorme verzamelaar: hij liet een onvoorstelbaar grote collectie na die bekend staat als 'Schrank II'. Wat daarvan in de loop der tijd verloren is gegaan en dan vooral na de enorme branden die Dresden tijdens het beleg door de Pruisen in 1760 merendeels in de as legden, weten we niet, maar zo'n 1800 manuscripten hebben het in ieder geval overleefd. Dat er uiteindelijk toch nog zoveel kon worden gered is aan enige wakkere geesten te danken, die temidden van de aan de gang zijnde catastrofe datgene dat van de verzameling resteerde overbrachten naar de kelder van de Hofkirche om daar een plaats krijgen in 'Schrank II'. Een eeuw lang lagen die manuscripten daar onaangeroerd, onder een dikke laag stof, tot de muziekdirecteur van de stad, Julius Rietz, ze wel of niet bij toeval ontdekte. In 1896 werd de gehele verzameling opgenomen in wat nu de 'Sächsische Landesbibliothek' - 'Staats- und Universitätsbibliothek' SLUB) is. Wonder boven wonder overleefde de uiterst waardevolle collectie zelfs nog het grote geallieerde bombardement op Dresden in 1945.
Goud waard
Die verzameling bleek voor muziekwetenschappers en historici goud waard. Ze bevat niet alleen Pisendels persoonlijke muziekmanuscripten maar ook een groot deel van de instrumentale muziek van andere componisten zoals die aan het hof in Dresden werd uitgevoerd. Waarbij zich tijdens het vele onderzoekswerk wel het probleem voordeed dat veel partituren niet gesigneerd bleken en de naam van de componist daardoor niet kon worden achterhaald (vandaar dat ze noodgedwongen als 'anoniem' worden betiteld). Het bleek zelfs uitermate lastig om Pisendels eigen composities althans deels uit die enorme berg manuscripten te destilleren.
Beperkt oeuvre
Ook over de originaliteit bestaat, wat Pisendels manuscripten betreft, geen eenduidigheid. Zo weten we niet welke niet meer zijn dan afschriften van andermans werk of dat hij daarin wijzigingen heeft aangebracht, danwel ze heeft nagecomponeerd. Wel lijkt het inmiddels na veel musicologisch spitwerk vast te staan dat Pisendels eigen oeuvre vrij beperkt is gebleven, wat mogelijk wordt verklaard door de hoge standaard die hij voor zijn eigen composities aanlegde. Niet alleen getuigen ze ervan, maar we vinden het ook terug bij Hiller: 'Hij was (ten onrechte) zeer kritisch waar het zijn eigen composities betrof die gereed waren om te worden afgezonden om vervolgens beroemd te worden. Nooit tevreden met de resultaten, altijd willen verbeteren en voortdurend zijn werk opnieuw onder handen nemend. Die zelfkritiek was ongetwijfeld buitensporig, echter, het kan een van de redenen zijn waarom zijn composities zo weinig bekend zijn.'
Wat we hebben zijn minder dan dertig werken; en dan te bedenken dat Pisendel 28 jaar lang de leiding had over alle instrumentale muziek aan het hof van Dresden. In die positie kon het niet anders dan dat hij verplicht was om zowel muziek van zichzelf als van anderen te spelen. De veronderstelling lijkt danook gewettigd dat tussen al dat anoniem gebleven materiaal in die enorme verzameling ook nog tot nu toe onbekend gebleven werk van Pisendel moet schuilen.
Concerto Köln
Uiteraard kennen we Concerto Köln primair vanuit het domein van de historiserende uitvoeringspraktijk. De geschiedenis ervan gaat al ruim dertig jaar terug, met als artistiek zwaartepunt naast de zeer hoge uitvoeringskwaliteit de voortdurende zoektocht naar vooral vergeten 17de- en 18de-eeuws repertoire.
Noemenswaardig is ook het aandeel van de honorair chef-dirigent die men niet direct met een zich op de Barok toegespitst ensemble zou associëren: Kent Nagano, die in het vorige concertseizoen lovend besproken uitvoeringen gaf van Beethovens Missa Solemnis en - jawel! - Wagners Rheingold, de laatste nog op 20 november van het vorig jaar in het kader van de NTR ZaterdagMatinee in het Amsterdamse Concertgebouw (hier door Paul Korenhof besproken).
Concerto Köln, op dit album geleid door concertmeester Mayumi Hirasaki (ook Shunske Sato, wiens contract bij De Nederlandse Bachvereniging komende zomer officieel wordt beëindigd, speelt er, samen met Evgeny Sviridov, in de hoogste regionen), is door en door vertrouwd met het barokrepertoire, zoals zoveel eerdere opnamen (er zijn er vanaf de oprichting tot heden in totaal ruim 75) hebben bewezen (vanaf 2008 exclusief op het Berlin Classics label). Geen wonder dus dat er op deze vertolkingen niets valt af te dingen. Er wordt met engagement en spiritualiteit gemusiceerd, het muzikanteske karakter van Pisendels contrastrijke muziek komt optimaal voor het voetlicht en naast de aanstekelijke energie is het ook de warme lyriek in de langzame delen die voor menige verrassing zorgt. Over puur technische kwesties hoef ik het al helemaal niet te hebben: dit kan alleen in het absolute topsegment. De opname biedt bovendien een fraaie omlijsting van het uiteraard op historische leest geschoeide instrumentarium (houten en koperen blaasinstrumenten, pauken en strijkers).
Alleraardigst is dat het spits op dit album wordt afgebeten door een Fanfare van rond 1750 van een onbekend gebleven, waarschijnlijk Boheemse componist. Het neemt nog geen minuut in beslag, maar de beide hoorns en pauken bepalen in deze intrada wel prompt de sfeer voor wat nog komen gaat.
|