CD-recensie

 

© Aart van der Wal, januari 2020

Ockeghem: Missa Mi-mi - Missa Ecce Ancilla Domini - Missa Caput - Missa Cuiusvis Toni

Beauty Farm: Bart Uvyn (countertenor), Adriaan de Koster, Tomás Lajtkep, Achim Schulz, Hannes Wagner (tenor), Aarnout Lems (bariton), Joachim Höchbauer (bas)
Fra Bernardo FB 1909373 • 112' • (2 cd's)
Opname: september 2018, mei 2019, Kartause Mauerbach, Wenen (Oostenrijk)

   

In mijn bespreking van mei 2017 naar aanleiding van Ockeghems Missa L'homme armé en de Missa Quinti Toni door Beauty Farm (klik hier) scheef ik dat voor zes stemmen de differentiatie in de stemvoering gemakkelijker te realiseren is. Het karakter ervan is logischerwijs ook meer individualistisch. Een gemengde bezetting (falset-, vrouwen-, mannenstemmen) heeft als belangrijkste voordeel een van nature groter bereik. Sommigen zullen misschien zeggen: ook een groter expressief bereik, want zo zou het kunnen worden ervaren. Al houden differentiatie en expressie vanzelfsprekend eveneens met elkaar verband. Het is echter net zo belangrijk om - als we tenminste terug willen naar de uitvoeringspraktijk ten tijde van Ockeghem - de stemming van het geheel een kwart lager te leggen. Dat brengt niet alleen interessante, maar ook doelmatige verschuivingen teweeg: de bovenstemmen worden voor de hoge tenorstemmen gemakkelijker bereikbaar terwijl het diepe laag wordt toevertrouwd aan navenant diepe basstemmen.

Een ander belangrijk punt is het wel of niet nastreven van de esthetica, ofwel klankschoonheid. Het is slechts een geringe stap van homogeniteit naar een soort engelenzang, een schoonheidservaring die wij vandaag de dag misschien zo graag willen horen, maar waarvan het maar de vraag is of dat vanuit historisch perspectief wel juist is. Dat geldt evenzeer voor de versieringen (ornamentatie) van unisono (met dezelfde toon in verschillende stemmen of in verschillende octaafliggingen) tot kwint (vijfde trap op de toonladder) in stijgende of dalende intervallen. Versieringen brengen in principe een hogere vorm van kunstgenot, maar zijn ook mede bepalend voor de algehele sfeer van het desbetreffende werk. Vandaar dat een geornamenteerde uitvoering met dulce (in de betekenis van zacht, lieflijk) en een onversierde met duro (hard) wordt aangeduid. Dergelijke aspecten meewegende kan dit het expressieve beeld danig doen kantelen. Het ideaal van schoonheid, gelijkheid, zuiverheid niet als belangrijkste uitgangspunt voor de vertolking, maar het 'wringende' en juist daardoor verrassende avontuur. Beauty Farm doet wat dit betreft zijn naam eer aan: 'beauty' ofwel schoonheid staat voorop. Iets om wel degelijk rekening mee te houden: het is niet een kwestie van zangkwaliteiten, maar van opvatting. Met de op de cover en in het boekje afgedrukte titel 'Missa My My' wordt natuurlijk de 'Missa Mi-mi' bedoeld. Vreemd is ook dat de eerste cd wel alle metadata bevat en de tweede niet (alle seinen staan daar op 'unknown').

Misschien goed om te weten dat de stemverdeling in de vier missen als volgt is. In de Missa Mi-mi en Missa Ecce Ancilla Domini: Bart Uvyn, Adriaan de Kosterm Tomás Lajtkep en Achim Schulz; in de Missa Caput en Missa Cuiusvis Toni: Hannes Wagner, Arnout Lems en Joachim Höchbauer.

Scholen
Dan nog een enkel woord over de plaats van de componist Johannes Ockeghem (ca. 1420-1497) in onze zo rijke muziekgeschiedenis. Deze grote contrapuntist kan worden gerekend tot de tweede lichting van de Nederlandse Scholen, de verzamelnaam voor de componisten die afkomstig waren uit Brabant, Vlaanderen, Henegouwen, Kamerijk en Picardië en die excelleerden in fijnzinnig contrapunt. De eerste generatie kende Dufay (1397-1474 ) als de meest vooraanstaande componist, waarbij de cantus firmus, meestal gezongen door de tenorstem, in de vocale compositietechniek centraal stond. De derde generatie kreeg Europese contouren met daarin Isaac (ca.1445-1517), Obrecht (ca. 1455-1505) en Des Prez (ca. 1440-1521) als de belangrijkste figuren. De cantus firmus stond nog weliswaar nog in het middelpunt, maar werd uitgebreid naar andere stemmen met toepassing van imitatietechnieken. Dan was er de vierde school, die zich onder leiding van Willaert (ca.1490 - 1562) in Venetië toelegde op de dubbelkorige Italiaanse madrigaalkunst. Een andere stroming, met als belangrijkste vertegenwoordigers Clemens non Papa (ca. 1510 - ca. 1555) en Gombert (ca.1495-ca.1560), bracht het motet tot grote bloei in de door Karel V geregeerde Nederlanden, Duitsland en Spanje. Ten slotte was het de vijfde generatie onder aanvoering van Lassus (ca. 1532-1594) en De Monte (1521-1603) die de vocale polyfonie naar een hoogtepunt voerde en waarin ook Sweelinck (1562-1621) een belangrijke rol had. Zo rond 1600 raakte echter de Italiaanse monodie sterk in zwang en was dit daarmee ook de scheidslijn tussen meer- en eenstemmigheid een feit.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links