Nielsen: Symfonie nr. 1 in g, FS 16 (op. 7) -
nr. 2 FS 29 (op. 16) (De fire Temperamenter/De vier temperamenten) - nr. 3 FS 60 (op. 27) (Sinfonia espansiva) - nr. 4 FS 76 (op. 29) (Uudslukkelige/Onuitblusbare/Onuitroeibare) - Bøhmisk-dansk folketone (Boheems-Deens volkswijsje) FS 130
Kirsten Schultz (sopraan, nr. 3), Peter Rasmussen (bariton, nr. 3), - Deens Radio Symfonie Orkest o.l.v. Herbert Blomstedt (nr. 1-3 en FS 130), City of Birmingham Symphony Orchestra o.l.v. Simon Rattle (nr. 4)
EMI Classics 6 78419 2 • 72' + 73' • (2 cd's)
Opname: 1973/1974/1975/1984
Het is minstens jammer dat het werk van de geniale Deen Carl Nielsen (1865-1931) niet of nauwelijks op onze vaderlandse concertprogramma's prijkt, een lot dat trouwens wordt gedeeld door een andere beroemde Scandinaviër, Jean Sibelius, zij het dat diens symfonieën nr. 2 en 5 en natuurlijk het patriotissche Finlandia vergeleken met zijn overige werk dan nog tamelijk 'populair' zijn.
Het is nogal wonderlijk dat Nielsen, die op het Deense eilandje Fünen werd geboren uit straatarme ouders, het toch nog zo ver heeft weten te schoppen: het moet een reuzenstap zijn geweest van dat geografische niemendalletje naar de wereldpodia. Een vergelijking met een arme hulponderwijzer in het Opper-Oostenrijkse gehucht Windhaag dringt zich op: Anton Bruckner.
Nielsens armlastige ouders konden hem toch laten studeren: de jonge Carl begon met zang, maar stapte al snel over op de viool en de piano, en vervolgens ook nog op de trompet. Op zijn veertiende was hij een gewaardeerd lid van de band van het in Odense gelegerde regiment en op zijn achttiende werd hij toegelaten tot het conservatorium in de Deense hoofdstad. Zijn muzikale kwaliteiten werden herkend, een goudgerande toekomst lag open.
De violist Nielsen was maar liefst zestien jaar verbonden aan de Deense koninklijke Kapel en moet daar, getuige de instrumentale kleur en kracht van zijn orkestwerken, heel veel van hebben geleerd. Hij was al aan het orkest verbonden toen hij zijn Eerste symfonie componeerde, die nog in het jaar van zijn voltooiing, in 1894 onder Johan Svendsen de eerste uitvoering beleefde. Het moet een mooi gezicht zijn geweest: de jonge dertiger die door de dirigent uit de sectie van de tweede violen wordt gehaald om het enthousiaste applaus van publiek én collega's in ontvangst te nemen. Die Eerste symfonie, gecomponeerd in de donkere toonsoort g-klein, was zeker geen revolutionair werk: van menige bladzijde valt af te lezen dat Brahms (en her en der trouwens ook de zangerige Dvořák ...) over Nielsens schouder moet hebben meegekeken en mogelijk zelfs goedkeurend zal hebben geknikt: "goed gedaan, jochie." Toch viel er in dat eerste grote werk iets te ontdekken wat tot dan toe 'not done' was: het eindigde niet in g-klein of G-groot, maar heel triomfantelijk en eigengereid in...C-groot! Niet toevallig overigens begint het stuk ook zo: het eerste akkoord is eveneens in C-groot! En wie al vooraf mocht twijfelen aan de logica achter die koene stap moet zich eerst dan maar van de enorme kracht van dat 'statement' overtuigen.
De Tweede symfonie (1902) lijkt alleen qua aanleiding enigszins op een vergelijkbaar project: dat van Moesorgski's Schilderijententoonstelling. Immers, Nielsen werd ook geïnspireerd door schilderijen, maar in tegenstelling tot zijn grote Russische voorganger liet hij het bij het muzikaal uitbeelden van gevoelens; in dit geval slechts vier: drift (of woede), onverstoorbaar (kalm), zwaarmoedig (of droefgeestig) en volbloedig (of vurig). Vier gemoedsstemmingen die op zich een nogal algemeen karakter hebben en dus niet per se met schilderijen verband hoeven te houden (ook zonder schilderijen zijn ze zeer goed invoelbaar), maar misschien gold dat in dit geval juist voor de uitwerking ervan. We zullen het nooit weten, maar al met al is het wel een zeer overtuigend werk geworden, zij het dat het meer moet hebben van stevig aangezette gemoedsstemmingen en de daarmee verband houdende hevige climaxen en de gepassioneerde diepte van vele G-snaren dan van transparantie of nieuwlichterij.
De Derde symfonie voltooide Nielsen in 1911, bijna drie jaar nadat hij zijn baan als violist bij de Koninklijke Kapel had mogen inruilen voor die van chef-dirigent. Nielsen gold al geruime tijd als de gedoodverfde opvolger van Johan Svendsen en in 1908 was het dan eindelijk zover.
Het inderdaad expansieve karakter van de Derde leverde het werk de bijnaam 'Sinfonia espansiva' op. In alle vier delen wordt heel stevig uitgepakt, met als belangrijkste 'leidmotief' de enorme energie die zowel via korte als lange spanningsbogen wordt opgebouwd én vastgehouden. Maar misschien wel het meest treffend is het langzame deel, een bijna idyllische pastorale, die - hoe kan het anders bij Nielsen - uiteindelijk naar een extatisch hoogtepunt voert, waarin sopraan en bariton uit de verte hun bijna mystieke melisma's in het orkestrale gewaad invlechten. Het lijkt vloeken in de kerk, maar deze scène heeft qua sfeer wel degelijk iets weg van Sibelius' Luonotar.
De Vierde symfonie (1916) zette nog niet de kroon op het werk (er zouden nog twee symfonieën volgen), maar wordt wel allerwegen als zijn beste symfonie aangemerkt. Het wordt beheerst door een groots thema: dat van de toekomst der mensheid, die, hoewel alleen mogelijk door moeizame strijd, in zijn diepste wezen niet uit te roeien valt. Het soort onoverwinnelijkheid dat niet alleen in de twintigste eeuw veel pennen in beweging heeft gezet. Nielsen trok de onoverwinnelijkheid van de mens door naar de muziek, die daarvan immers een getrouwe afspiegeling vormde. Het was natuurlijk geen toeval: toen Nielsen aan zijn Vierde werkte was de Eerste Wereldoorlog in volle gang. Het valt niet te ontkennen dat die oorlog al in de eerste rusteloze houtblazersfiguren terug te vinden is, hetgeen lijkt te worden ondersteund door opmerkingen van Nielsen zelf. Pas in het slotdeel komt de tweede paukenist aan het woord. Nielsen: "Dat heeft iets met de oorlog te maken" (meer weten we er helaas niet over). Een criticus merkte naar aanleiding van een eerste uitvoering in Londen in 1923 onder Nielsens leiding op dat deze 'strenge, troosteloze muziek geen verstandig mens kon bevallen', een oordeel trouwens dat trouwens ook Beethoven in zijn tijd menigmaal precies zo ten deel viel. Vergeleken met die 'onuitblusbare' Vierde is Nielsens Boheems-Deens volkswijsje FS 130 een alleraardigst miniatuurtje (het duurt niet langer dan ruim zeven minuten) dat vrijwel zeker een glimlach zal ontlokken. Nielsen kon heus wel charmante muziek schrijven!
Over de op deze twee cd's samengebrachte uitvoeringen kan ik positief zijn, hoewel ze zeker niet het laatste woord in de Nielsen-discografie vormen. Zo pakte Blomstedt het later met het San Francisco Symphony Orchestra (Decca) in met name de Eerste en Derde symfonie nog coherenter en zelfs manhaftiger aan (al blijft het naar mijn gevoel een probleem dat de door Nielsen duidelijk geïndiceerde metronoomcijfers door Blomstedt nogal eens werden genegeerd) en is Rattle in de Vierde niet in alle vier delen even overtuigend, waar Blomstedt dat nu uitgerekend wel is: het vuur is er wel, maar eerder smeulend dan eruptief. Jammer eigenlijk dat EMI niet alle door Blomstedt gedirigeerde orkestwerken van Nielsen (dus met inbegrip van de twee laatste symfonieën) op cd heeft heruitgebracht. Een cd meer of minder, ach, wat doet dat ertoe? Dan was het een echt mooie 'klapper' geweest. De zes symfonieën van Hartmann (gedirigeerd door Ingo Metzmacher) zijn tenslotte ook in een EMI-uitgave in deze zelfde serie (20th Century Classics) uitgebracht. Maar goed, afgezien daarvan is wel degelijk sprake van uitstekende uitvoeringen in goede opnamen die een waardevolle aanvulling beteken voor de cd-kast. Wie meer wil moet selectief 'shoppen'. Bij Colin Davis bijvoorbeeld (klik hier).