CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2023 |
Philippus de Monte (1521-1603) behoorde tot de Vlaamse polyfonisten en evenals menige tijdgenoot genoot hij bij leven al een grote reputatie. Zoals zoveel van zijn tijdgenoten bleef hij niet in zijn geboortestad hangen, maar beproefde hij zijn geluk elders in Europa; en met succes. Hij was ruim dertig jaar als keizerlijke kapelmeester verbonden aan het Habsburgse hof, eerst in Wenen en later in Praag (waar hij overleed). De beide prestigieuze aanstellingen zullen er zeker aan hebben bijgedragen dat ook zijn composities overal in Europa in hoge mate werden gewaardeerd. Het belang van zijn werk wordt ook weerspiegeld door muziekuitgevers van naam die zich ervoor interesseerden, zoals Christopher Plantin in Antwerpen en Angelo Gardano in Venetië. De muziek van Monte verscheen tussen 1558 en 1531 in niet minder dan 43 gedrukte anthologieën. Belangrijke tijdgenoten spraken met lof over Montes composities: Stefano Felis noemde hem 'prins der muziek', Georg Seld rekende hem tot de beste componisten in het Duitse taalgebied en Marc'Antonio Ingegneri schreef uitbundig over de schitterende muziek die onder Montes leiding werd uitgevoerd in de keizerlijke kapel. Ook het aantal werken van zijn hand dat het licht zag is buitengewoon, waaronder ruim achthonderd madrigalen naar Italiaanse snit, een veertigtal missen en zo'n tweehonderdvijftig motetten. En dan was er nog het genre dat Monte eveneens ijverig beoefende: dat van de 'madrigale spirituale', veelal naar Italiaanse gedichten en gezet voor een klein vocaal ensemble, waarmee hij een brug wist te slaan tussen het sacrale en het profane. Dit album biedt daarvan prachtige voorbeelden. Stilistisch mag Monte worden gerekend tot de vijfde generatie Vlaamse polyfonisten, naast andere bekende namen als die van Orlando Lassus, Giaches de Wert, Philippe Rogier en Cipriano de Rore. Anders dan in sommige andere uitvoeringen worden deze 'spirituele madrigalen' niet van een instrumentale begeleiding voorzien, wat ik wel jammer vind omdat het de afwisseling alleen maar ten goede komt: een of meerdere vocale stemmnen die van vers tot vers worden ingewisseld tegen instrumentale stemmen, bijvoorbeeld luit(en) of violen. De zangkunst van het door Vojtech Semerád geleide, in Praag gevestigde Cappella Mariana (drie sopranen, vier tenoren waaronder de dirigent en twee bassen) toont homogeniteit en stilistische nuancering. Stembalans en dictie zijn even voortreffelijk als de uitwerking van de melodische en harmonische verbindingen. In hoeverre ten aanzien van de expressie nog een tandje bij had moeten worden gezet (gekund had het zeker) laat zich vanuit historisch perspectief niet met enigerlei zekerheid vaststellen. We weten immers niet hoe (strak) deze muziek toentertijd werd uitgevoerd. Het is daarom alleen al interessant om de aanpak door het Belgische ensemble Ratas del viejo Mundo ernaast te leggen, door mij hier besproken, met meer expressie maar bovendien met instrumentale bijdragen. Dan de registratie die plaatsvond in twee verschillende ruimten. In de nabewerking zijn de akoestische verschillen ongetwijfeld 'rechtgetrokken' (geen enkele akoestische omgeving is dezelfde). Iets minder galm was het polyfone stemmenweefsel zeker ten goede gekomen, maar de 'kerksfeer' wordt in ieder geval raak getroffen, al kan ik niet beoordelen in hoeverre tijdens de nabewerking nog galm is toegevoegd. index |
|