CD-recensie

 

© Aart van der Wal, april 2022

Origin

Martin: Trio sur des mélodies populaires irlandaises

Mansoerian: Vijf Bagatellen voor pianotrio

Dvorák: Pianotrio nr. 4 in e, op. op (Dumky)

Delta Piano Trio: Vera Kooper (piano), Gerard Spronk (viool), Irene Enzlin (cello)
Challenge Classics CC72901 • 60' •
Opname: aug. 2021, MCO, Studio 1, Hilversum

   

Het moet ergens in het voorjaar van 2015 zijn geweest dat Maria Boeke (1915-2017), de echtgenote van de componist Frank Martin (1890-1974), mij in de villa aan de Bollelaan in Naarden (het echtpaar woonde er vanaf 1956) tijdens een muzikale soiree sprak over onder andere het Trio sur des mélodies populaires irlandaises. Precies herinneren kan ik mij dit gesprek helaas niet meer, maar wel dat ze het als voorbeeld noemde van Martins uiterst consciëntieuze werkwijze: dat hij bij het componeren nooit en te nimmer over een nacht ijs ging en zich bovendien consequent tot in detail op een nieuwe compositie voorbereidde. Maar ook dat hij, wat dit al in 1925 gecomponeerde Trio betrof, hij er geen seconde aan had getwijfeld dat de oorspronkelijke Ierse folklore van begin tot eind 'onvervreemd' behouden moest blijven. Dat was voor hem de kern: niet het ‘vervalsen' van de oorspronkelijke harmonische opbouw, maar dat het de polyritmiek moest zijn die het ‘klankraffinement' moest bepalen. Waarbij evenwel nog iets anders speelde: dat dit raffinement absoluut niet ten koste mocht gaan van de rauwe kanten van deze volksliedjes, ook als dit nét over de grens der welluidendheid heen ging. Alles tezamen had het hem, toen pas 35, de nodige hoofdbrekens gekost, maar uiteindelijk was hij zeer tevreden over het resultaat: een diep gelaagde compositie waarin op geen enkel punt aan oorspronkelijke puurheid was ingeleverd. Hij heeft er later ook geen noot aan veranderd.

Wat deze introductie hopelijk vooral duidelijk maakt is dat typische volksmuziek omsmeden tot kunstmuziek niet zomaar iets is. Dat geldt uiteraard niet alleen voor de door Martin gevolgde werkwijze, maar ook in de wetenschap dat iedere componist die zich eraan waagt een groot aantal varianten ter beschikking staat, uiteraard afhankelijk van het door hen te stellen doel (dat immers immers de aan te wenden middelen bepaalt).

Zeker in Midden- en Oost-Europa werd de verwerking van volksmelodieën tot ware kunst verheven, al is de mate waarin voor menige toehoorder een min of meer gesloten boek. Want vaak zijn het niet meer dan enige motieven of is het slechts een korte melodie, of een specifieke harmonie waarop een heel deel is gegrondvest. Dan ligt het er dus niet duimendik bovenop, mag men er zelfs naar raden. Wat daarbij natuurlijk een rol speelt is de kennis die men al bijvoorbaat van dergelijke volksliedjes moet hebben, wil men de artistieke inbreng van de componist op dit punt op waarde weten te schatten. Al hoeft beperkte of geen kennis daaromtrent het muziekgenot zelf niet in de weg te staan. Zo zullen er ongetwijfeld liefhebbers zijn van Chopins Mazurka's die er geen idee van hebben wat die Poolse dans in driekwartsmaat met (anders dan de traditionele wals) een accent op de tweede tel daadwerkelijk inhoudt.

Dat folkloristische elementen afhankelijk van hun toepassing in meerdere of minderde mate sfeerbepalend zijn voor de compositie spreekt voor zich. Dat geldt dus ook voor deze drie werken die door het fenomenaal spelende Delta Piano Trio in de mooist denkbare gloed worden gezet, een ensemble waarvan de drie leden in hun interacties werkelijk perfect op elkaar reageren.
Het in 2013 in Salzburg opgerichte trio bracht in 2017 zijn debuut-cd uit, dat ik hier heb besproken. Mijn conclusie was toen al dat sprake was van een topensemble dat met grote overtuigingskracht en heel veel verve musiceerde en dan ook nog eens in veel minder bekend repertoire.
In februari 2018 besprak mijn toenmalige collega Bas van Westerop opnieuw een cd van het Delta Piano Trio, eveneens met deels vrij onbekende stukken (klik hier). Ook hij was onder de indruk van het ensemblespel.

Dit zeer positieve beeld zet zich onverkort voort in Origin, zelfs dusdanig dat ik hun spel best adembenemend wil noemen. De uiterste dynamische grenzen worden verkend in Mansoerians Vijf bagatellen, Martins Ierse volksmelodieën vormen terecht een ruwe bolster maar wel met een blanke pit, en in Dvoráks Vierde pianotrio worden de idiomatische Boheemse karakteristieken meesterlijk getroffen. Als vierde im Bunde is er technicus Bert van der Wolf, die de akoestische eigenschappen van Studio 1 van het Muziekcentrum van de Omroep aan de Hilversumse Heuvelland op zijn duimpje kent, er schitterende opnamen heeft gemaakt (ook nu weer) en tevens als editor en mastering engineer zijn mannetje staat. Kortom, al die gezamenlijke inspanningen hebben geleid tot een in alle opzichten superieur album!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links