|
CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2015
|
MacMillan: St. Luke Passion
Groot Omroepkoor, Nationaal Jeugdkoor,
Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Markus Stenz
Challenge Classics CC72671 • 73' • (sacd)
Live-opname: 15 maart 2014, Grote Zaal, Concertgebouw, Amsterdam in het kader van de NTR ZaterdagMatinee | |
|
Na de sensationele en internationaal goed ontvangen St. John Passion (2007) is het nu de beurt aan de St. Luke Passion, de tweede passiemuziek van de hand van de Schotse componist James MacMillan Kilwinning, North Ayrshire, 1959). Diep geworteld in het rooms-katholieke geloof passen deze beide passies vrijwel naadloos bij een groot aantal andere composities van MacMillan die de kruisiging en dood van Jezus tot onderwerp hebben, zoals Visitatio Sepulchri voor koor en kamerorkest (1993), de cantate Seven Last Words from the Cross (1993) en Tenebrae Responsories voor achtstemmig koor a capella (2006).
Schotse folklore
Met Thomas Adès (Londen, 1971) is MacMillan zo ongeveer de belangrijkste vertegenwoordiger van de huidige Engelse componistengeneratie. In april 2010 ontmoette ik MacMillan in studio 5 van het Muziekcentrum van de Omroep in Hilversum, waar hij met de - helaas onnodig ter ziele gegane - Radio Kamer Filharmonie twee van zijn composities opnam: A deep but dazzling darkness (2002/03) en Veni, Veni Emmanuel (1991/92). In het vraaggesprek dat ik toen met hem had (klik hier) kwam zijn sterke verbondenheid naar voren met de meerstemmige composities met hun complexe ritmische patronen uit de Tudorperiode, maar daarnaast ook met de zestiende-eeuwse Schotse componist Robert Carver die zijn creatieve leven lang motetten schreef die hun wortels hadden in de meerstemmige muziek van onder meer de grote Vlaamse polyfonisten. Dan is er de typisch Schotse folklore die in veel van MacMillans werk consequent doorklinkt: de traditionals, de ballads, de bag pipe.
 |
James MacMillan in MCO studio 5. Rechts opnameproducer Freek Sluijs (foto: auteur) |
Frustrerend
Aan het slot van dat interview stak MacMillan een vermanende vingert op: de eigentijdse muziek kreeg volgens hem veel te weinig kansen. Niets is zo frustrerend als het componeren van een opdrachtwerk dat na een paar keer spelen weer voor jaren of misschien wel voor altijd in de kast wordt opgeborgen. Veel eigentijdse componisten dreigen de aansluiting te missen bij musici en publiek, waardoor hun muziek het risico loopt om in de periferie terecht te komen, te worden gemarginaliseerd. Omdat ze ambigu is en niet op slag wordt begrepen, wordt gewaardeerd. Daarentegen krijgt de popmuziek wel alle kansen, ook op radio en tv. Voor MacMillan is dit in deze context een onrechtvaardige wereld.
Wat is zijn geheim? Waarom zijn componisten als Adès en MacMillan zo succesvol terwijl zovele anderen met hun werk niet of nauwelijks aan bod komen, ergens achteraan bungelen? In ieder geval staat vast dat hij internationaal de aandacht trok met zijn orkestwerk The Confession of Isobel Gowdie, dat in 1990 op de BBC Proms in première ging. Toen kwam alles in een stroomversnelling terecht, met inbegrip van al zijn daarvoor gecomponeerde werk.
Sterk wisselende moeilijkheidsgraad
Een deel van de verklaring is in ieder geval het vrij gemakkelijk toegankelijke karakter van een groot deel van MacMillans composities. Daaraan kan dan nog worden toegevoegd dat MacMillan een van de weinige eigentijdse componisten is die veel koorwerken heeft geschreven, zowel met als zonder begeleiding, en bovendien van een sterk wisselende moeilijkheidsgraad. Een groot aantal van die stukken kan gewoon worden uitgevoerd als onderdeel van bijvoorbeeld de zondagse kerkdienst, terwijl weer andere - zoals het bijzonder complexe meerstemmige Miàri - vrijwel uitsluitend zijn voorbehouden aan professionele koren. Dat MacMillan een zeer gevarieerd en uiteenlopend scala van expressieve mogelijkheden weet te benutten blijkt bijvoorbeeld uit het etherische en serene A Child's Prayer, gecomponeerd ter nagedachtenis van de vermoorde kinderen op de Dunblane Primary School, en het met veel grandeur en orkestrale schittering opgetrokken Quickening, dat tijdens de Londense BBC Proms in 1993 ten doop werd gehouden. Dan zijn er de gemakkelijk aansprekende en bewust eenvoudig gehouden Strathclyde Motets die MacMillan componeerde voor verschillende feestdagen binnen het kerkelijk jaar. Het verschil met de reeds genoemde St. John Passion kan niet groter zijn: vormen de motetten dankbaar repertoire voor (amateur)kerkkoren, de 'Johannes' uit 2007 is zelfs voor een beroepsensemble nog een enorme kluif die zich pas na een groot aantal repetities laat overmeesteren. De kern van MacMillans religieuze, van naar binnen gerichte tot uitbundige eurforie reikende composities is zijn op het katholicisme gefundeerde geloof, dat alom in zijn werk aanwezig is.
Stijl
In welke stijl of stijlen componeert MacMillan? Zijn muziek heeft sowieso geen raakvlakken met het serialisme, terwijl elektronische experimenteerdrift hem vreemd is.
"Many of the composers existed on some kind of periphery, whether geographical, aesthetic or philosophical. They tended not to belong to any school as such, but were individual, even maverick figures who had a rootedness in a culture that went deeper than modernism. It might be a religious culture or a geographic culture. Perhaps what I found in these composers was an avoidance of metropolitan.. .1 wouldn't say blandness, but homogenisation."
Nergens specifiek bij willen horen, geen stijlstempel opgedrukt krijgen, wat mogelijk het soms uitgesproken provocerende karakter van zijn composities verklaart. Tegelijkertijd realiseert hij zich dat contact met het publiek essentieel is:
"The composer has to take the audience on trust, and the audience has to take the composer on trust. Composers with a fervour to communicate will do it in whichever style they allow to emerge in their work -style is not an article of faith, it's something which is there to serve the individual composer. My interest is in composers who have a desire to communicate with the musicians, and through the musicians with their audience. It's not a question of a lowest common denominator, of playing to the gallery. The great radical voices have had something powerful to say, and knew that it was being said to their fellow human beings."
Geloof
Het lijkt een paradox: nergens bij willen horen, geen specifieke stijl, soms provocerend, maar wel in contact met zijn publiek. Misschien wordt die tegenstelling wel effectief overbrugd door MacMillans belangrijkste drijfveer van zijn componeren: "My art is shaped by my Faith." En in het verlengde daarvan: "The Crucifixion and Resurrection are the most important days in the history of the world." Het geloof als het alles en iedereen samenbindend element. Toch moet het min of meer een schok zijn geweest, toen op Palmzondag 2009 de conventie overboord werd gezet met de uitvoering van MacMillans 'Johannes' in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw door het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van Colin Davis. Maar het orkest had er zelf om gevraagd: de St. John Passion was immers een opdrachtwerk, een gezamenlijk initiatief van het KCO, het London en het Boston Symphony, met als directe aanleiding Davis' tachtigste verjaardag. Voor MacMillan was het een reeds lang gekoesterde wens die daardoor in vervulling kon gaan: het componeren van eigentijdse passiemuziek op het evangelie van Johannes. Dat het werk van zijn grote voorganger, Johann Sebastian Bach, hem tijdens het componeren door het hoofd zal hebben gespeeld, ligt voor de hand, maar ik denk dat hij het meest zal zijn aangetrokken door de koorwerken van zijn landgenoten Britten, Tippett en Vaughan Williams. Zo hoor ik het tenminste.
Communicatief
Het componeren in lagen, en dan met name in stukken waaraan teksten ten grondslag liggen, is stellig een van MacMillans belangrijkste en fascinerendste kenmerken. De daaruit voortvloeiende complexiteit blijft evenwel onder alle omstandigheden communicatief, of die nu lyrisch of dramatisch is. Het ligt voor de hand om het duidelijk sterke communicatieve karakter van MacMillans muziek in verband te brengen met het postmodernisme, ofwel de componist die vertrekt vanuit een vertrouwde, maar oppervlakkige indifferentie, dusdanig gehersenspoeld door de muziekgeschiedenis dat een smeltkroes van stijlen de enige resterende oplossing is. Wie de collagetechniek bedrijft zonder enige oorspronkelijkheid daaraan toe te voegen wedt al bij voorbaat op een verliezend paard. De eigen individualiteit van de componist en daarmee het eigen karakter van zijn muziek is per definitie het eerste slachtoffer. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen sporen uit het verleden in het werk van MacMillan te vinden zijn. Zo treffen in zijn Veni, Veni Emmanuel (1992) de typisch stravinskiaanse klankkleuren, motieven en zelfs ritmiek, terwijl de collagetechniek à la Schnittke vermengd wordt met volksliedachtige motieven uit het Schotse hoogland. Het raffinement van het slagwerk herinnert bij vlagen aan Sofia Goebaidoelina. Zowel Schnittke als Goebaidoelina hebben grote invloed op MacMillans componeren gehad. Dan is er zijn affiniteit met de muziek van Benjamin Britten, voor wie hij al als jongetje grote bewondering koesterde. Leven als een componist, het leek hem toen fantastisch, een droom. Britten, wiens muziek in zeer hoog aanzien stond, was een landgenoot die voor die droom als het ware model stond.
Nieuwe Passie
De St. Luke Passion is, vergeleken met de St. John, bescheidener van opzet, meer gecondenseerd en vooral naar binnen gekeerd. De term sereen valt. Van het evangelie van Lukas kan in feite hetzelfde worden gezegd, met zicht op vergeving en verlossing. St. Luke is in zekere zin sober gehouden, gevat in een heldere structuur die vanuit de evangelietekst vorm heeft gekregen. De twee belangrijkste secties van het werk beslaan de hoofdstukken 22 en 23, voorafgegaan door een Prelude en besloten door een Postlude. De aankondiging door de engel Gabriël aan Maria van Christus' geboorte heeft ingenieus in de prélude een plaatsje gekregen, al een goed begin voor een rooms-katholieke componist. Hetzelfde kan worden gezegd van de in het hoge register fluisterende strijkers die - na enige frases van het Magnificat - Gods Koninkrijk oproepen. Waar de prelude de geboorte aankondigt, wordt in de epiloog het gehele orkest betrokken bij de Opstanding en Hemelvaart, waarmee - al improviserend - de cirkel zich sluit. De bijdragen van het kinderkoor onderstrepen het menselijke karakter van deze passiemuziek, nog versterkt door het feit dat MacMillan de rol van Jezus aan de kinderstemmen heeft gegeven, afwisselend een- of driestemmig, daarmee zowel God religieuze uniciteit als de triniteit (Vader, Zoon, Helige Geest) symboliserend.
Interessant is ook dat de traditionele rol van de evangelist in handen is gegeven van een vierstemmig koor dat, hoewel ritmisch uniform, zich in diverse veelkleurige gedaanten aan de toehoorder openbaart. Incidenteel koos MacMillan voor een sterkere contrastwerking, met tweestemmig (tenoren en bassen, of sopranen en alten). Evenals Bach laat MacMillan het van het evangelie afhangen om polyfonie te introduceren, zoals in het openingsdeel, als de discipelen met elkaar strijden wie de eerste onder hun gelijken zou moeten zijn. En - bijna vanzelfsprekend - in het tweede deel, als de woedende menigte de kruisiging van Jezus eist. Een enkele koorstem zingt de monologen van Petrus en Pilatus.
De St. Luke Passion stelt hoge eisen aan de uitvoerenden. Aan het begin van het werk lijkt dat mee te vallen, als het koor in een eenvoudige stijl zingt, met op elke noot een lettergreep, maar geleidelijk aan wordt het lastiger, niet in de laatste plaats door de uitbundige versieringen en modulaties, naast verwijzingen naar typisch oriëntaalse muziek (het evangelie speelt zich immers in het Midden-Oosten af). Toch heeft MacMillan een brug willen slaan naar de amateurkoren door allerlei aanpassingen te faciliteren die het mogelijk maken het werk ook met een amateurkoor uit te voeren. Zo kan worden gekozen voor slechts een deel van het koor in een bepaalde passage, of een solostem kan in bepaalde lastige passages de plaats innemen van het koor.
Het orkestaandeel is bescheiden gehouden: slechts een enkele fluit en klarinet, pauken, strijkers en orgel. Geen trombones, geen tuba, geen uitgebreid slagwerk. Aan het einde van iedere sectie volgt een beschouwende, orkestrale coda, analoog aan het Lieder-concept van Robert Schumann, waarin de piano nog even namijmert over hetgeen de zanger over het voetlicht heeft gebracht.
Sublieme uitvoering tijdens ZaterdagMatinee
MacMillans St. Luke Passion is een prachtig werk met in de kern de menselijke dramatiek en tragiek zoals die door het formidabel spelende Radio Filharmonisch Orkest (met een apart compliment voor de door Peter Dicke verzorgde orgelpartij, fraai geïntegreerd in het orkestbeeld), het geweldig presterende Groot Omroepkoor en het zo fris als dauw klinkende Nationale Jeugdkoor aan de toehoorder wordt geopenbaard. We beleven een wereldpremière die in een grote spanningsboog van zoveel artistiek engagement getuigt dat het wel een onuitwisbare indruk moet achterlaten. Een geweldige compositie, een superieure uitvoering en een opname om van te likkebaarden, wat kan een mens zich nog meer wensen? Een tekstboekje!! (Tijdens de live-uitvoering was er boventiteling).
|
|