![]() CD-recensie
© Aart van der Wal en Siebe Riedstra, juni 2010
|
||||||||||||||||
MacMillan: Three Interludes from 'The Sacrifice' (2007) - Quickening (1998). Hilliard Ensemble, City of Birmingham Symphony Orchestra & Chorus, BBC Philharmonic o.l.v. James MacMillan. Chandos CHSA 5072 • 61' • (sacd) * ** * MacMillan: Sun-Dogs (2006)‡ - Visitatio Sepulchri (1992/93). Groot Omroepkoor o.l.v. Celso Antunes‡- Radio Kamer Filharmonia en Groot Omroepkoor o.l.v. James MacMillan. BIS-SACD-1719 • 67' • (sacd) * * * MacMillan: St. John Passion (2007). Christoper Maltman (bariton | Christus), London Symphony Orchestra & Chorus o.l.v. Sir Colin Davis. LSO Live LS00671 • 54' (deel 1) + 36' (deel 2) • (sacd) * * * MacMillan: The World's Ransoming (1995/96) - The Confession of Isobel Gowdie (1990). Christine Pendrill (cor anglais), London Symphony Orchestra o.l.v. Sir Colin Davis. LSO Live LS00124 • 45' • * * * MacMillan: Uit de Strathclyde Motets (2005/07): Mitte manum tuam; In splendoribus sanctorium; Data est mihi; Sedebit Dominus Rex; Factus est repente; Videns Dominus; Dominus dabit benignitatem - Introit: Give me Justice - Missa Brevis - Tenebrae Responsories I (Tenebrae factae sunt); II (Tradiderunt me); III (Jesum Tradidit) (2006). Capella Nova o.l.v. Alan Tavener. Linn CKD 301 • 71' • (sacd)
Met Thomas Adès (Londen, 1971) is de Schot James MacMillan (Kilwinning, 1959) de belangrijkste representant van de huidige Engelse componistengeneratie. Misschien moet John Tavener (London, 1944) er ook toe worden gerekend, maar diens componeerstijl wortelt eerder in het verre verleden dan in het heden. Met zijn collega Arvo Pärt (Paide, Estland, 1935) vertoeft hij althans muzikaal nog in de Italiaanse renaissance, zij het dat die dan met een eigen sausje is overgoten. Twee eigentijdse Palestrina's dus, die een grote schare bewonderaars hebben. In april ontmoette ik MacMillan in studio 5 van het Muziekcentrum van de Omroep in Hilversum, waar hij met de Radio Kamer Filharmonie twee composities van zijn hand opnam: A deep but dazzling darkness (2002/03) en Veni, Veni Emmanuel (1991/92). In het vraaggesprek dat ik toen met hem had (klik hier) kwam zijn sterke verbondenheid naar voren met de meerstemmige composities met hun complexe ritmische patronen uit de Tudorperiode, maar daarnaast ook met de zestiende-eeuwse Schotse componist Robert Carver die zijn creatieve leven lang motetten schreef die hun wortels hadden in de meerstemmige muziek van onder meer de grote Vlaamse polyfonisten. Dan is er de typisch Schotse folklore die in veel van MacMillans werk doorklinkt: de traditionals, de ballads, de bag pipe. Aan het slot van dat interview wees MacMillan erop dat de eigentijdse muziek veel te weinig kansen krijgt. Niets is zo frustrerend als het componeren van een opdrachtwerk dat na een paar keer spelen weer voor jaren of misschien wel voor altijd in de kast verdwijnt. Veel componisten dreigen de aansluiting te missen bij musici en publiek, waardoor de eigentijdse serieuze muziek het risico loopt om in de periferie terecht te komen, te worden gemarginaliseerd. Omdat ze ambigu is en niet op slag wordt begrepen, wordt gewaardeerd. Daarentegen krijgt de popmuziek wel alle kansen, ook op radio en tv. Voor MacMillan is dit in dit verband een onrechtvaardige wereld.
Maar zelf hoeft hij niet zo ongelukkig te zijn, integendeel. Hij krijgt opdrachten bij de vleet en zijn werk wordt wereldwijd in veelal volle zalen uitgevoerd en niet door de eerste de besten. Ensembles, orkesten, dirigenten en solisten staan bij wijze van spreken te dringen om zijn composities uit te voeren en zelf krijgt hij alle gelegenheid om in en buiten Europa kleine en grote orkesten te dirigeren. Zijn verbondenheid met het Scottish Chamber Orchestra (met ingang van het seizoen 2010/11 wordt hij vaste gastdirigent van de Radio Kamer Filharmonie) heeft hem bovendien herhaaldelijk nieuwe inzichten gegeven in het componeren voor kamerorkest en andere kleine bezettingen. Wat is zijn geheim? Waarom zijn componisten als Adès en MacMillan zo succesvol terwijl zovele anderen met hun werk niet of nauwelijks aan bod komen, ergens achteraan bungelen? In ieder geval staat vast dat hij internationaal de aandacht trok met zijn orkestwerk The Confession of Isobel Gowdie, dat in 1990 op de BBC Proms in première ging. Toen kwam alles in een stroomversnelling terecht, met inbegrip van al zijn daarvoor gecomponeerde werk. Een deel van de verklaring is in ieder geval het vrij gemakkelijk toegankelijke karakter van een groot deel van MacMillans composities. Daaraan kan dan nog worden toegevoegd dat MacMillan een van de weinige eigentijdse componisten is die veel koorwerken heeft geschreven, zowel met als zonder begeleiding, en bovendien van een sterk wisselende moeilijkheidsgraad. Een groot aantal van die stukken kan gewoon worden uitgevoerd als onderdeel van bijvoorbeeld de zondagse kerkdienst, terwijl weer andere - zoals het bijzonder complexe meerstemmige Miàri - vrijwel uitsluitend zijn voorbehouden aan professionele koren. Dat MacMillan een zeer gevarieerd en uiteenlopend scala van expressieve mogelijkheden weet te benutten blijkt bijvoorbeeld uit het etherische en serene A Child's Prayer, gecomponeerd ter nagedachtenis van de vermoorde kinderen op de Dunblane Primary School, en het met veel grandeur en orkestrale schittering opgetrokken Quickening, dat tijdens de Londense BBC Proms in 1993 ten doop werd gehouden. Dan zijn er de gemakkelijk aansprekende en bewust eenvoudig gehouden Strathclyde Motets die MacMillan componeerde voor verschillende feestdagen binnen het kerkelijk jaar. Het verschil met de St. John Passion kan niet groter zijn: vormen de motetten dankbaar repertoire voor (amateur)kerkkoren, zijn passiemuziek naar het evangelie van Johannes uit 2007 is zelfs voor een beroepsensemble nog een enorme kluif die zich pas na een groot aantal repetities laat overmeesteren. De kern van MacMillans religieuze, van naar binnen gerichte tot uitbundige eurforie reikende composities is zijn op het katholicisme gefundeerde geloof, dat alom in zijn werk aanwezig is. In welke stijl of stijlen componeert MacMillan? Zijn muziek heeft sowieso geen raakvlakken met het serialisme, terwijl elektronische experimenteerdrift hem vreemd is.
Nergens specifiek bij willen horen, geen stijlstempel opgedrukt krijgen, wat mogelijk het soms uitgesproken provocerende karakter van zijn composities verklaart. Tegelijkertijd realiseert hij zich dat contact met het publiek essentieel is:
Het componeren in lagen, en dan met name in stukken waaraan teksten ten grondslag liggen, is stellig een van MacMillans belangrijkste en fascinerendste kenmerken. De daaruit voortvloeiende complexiteit blijft evenwel onder alle omstandigheden communicatief, of die nu lyrisch of dramatisch is. Het ligt voor de hand om het duidelijk sterke communicatieve karakter van MacMillans muziek in verband te brengen met het postmodernisme, ofwel de componist die vertrekt vanuit een vertrouwde, maar oppervlakkige indifferentie, dusdanig gehersenspoeld door de muziekgeschiedenis dat een smeltkroes van stijlen de enige resterende oplossing is. Wie de collagetechniek bedrijft zonder enige oorspronkelijkheid daaraan toe te voegen wedt al bij voorbaat op een verliezend paard. De eigen individualiteit van de componist en daarmee het eigen karakter van zijn muziek is per definitie het eerste slachtoffer. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen sporen uit het verleden in het werk van MacMillan te vinden zijn. Zo treffen in zijn Veni, Veni Emmanuel (1992) de typisch stravinskiaanse klankkleuren, motieven en zelfs ritmiek, terwijl de collagetechniek à la Schnittke vermengd wordt met volksliedachtige motieven uit het Schotse hoogland. Het raffinement van het slagwerk herinnert bij vlagen aan Sofia Goebaidoelina. Zowel Schnittke als Goebaidoelina hebben grote invloed op MacMillans componeren gehad. Dan is er zijn affiniteit met de muziek van Benjamin Britten, voor wie hij al als jongetje grote bewondering koesterde. Leven als een componist, het leek hem toen fantastisch, een droom. Britten, wiens muziek in zeer hoog aanzien stond, was een landgenoot die voor die droom als het ware model stond. Hoe communicatief ook, gemakkelijk is MacMillans muziek zeker niet, uitzonderingen - en dan met name de koorstukken voor amateurkoren - daargelaten. Wat wel relatief gemakkelijk aanspreekt is de menselijke dramatiek en tragiek die we niet alleen terugvinden in zijn religieus getinte werken (met zijn St. John Passion als het voorlopig ware hoogtepunt), maar ook in bijvoorbeeld The Confession of Isabel Gowdie (ze werd in het zeventiende-eeuwse Schotland van hekserij beschuldigd en eindigde haar leven op de brandstapel), waarin volkswoede en sadisme hand in hand gaan. Deze vijf (sa)cd's bieden een ruime staalkaart van MacMillans componeren in zowel de breedte als de diepte. De opnamen van Chandos komen kwalitatief daarbij als beste uit de bus. Gloedvol, warm, met een indrukwekkende ambiance, eigenlijk min of meer het auditieve handelsmerk van dit Engelse label. Chandos wordt op de voet gevolgd door Linn, die voor een prachtige koorklank heeft gezorgd. De LSO Live-opnamen zijn de minste, waaraan de grillige akoestiek van het Londense Barbican zeker debet is. De St. John Passion heeft her en der zelfs hinder van de door de zaalakoestiek zelf opgebouwde congestie. De uitvoering onder Colin Davis is evenwel overweldigend. Dan is er tot slot de in studio 1 (Visitatio Sepulchri) en 5 (voor Sun-Dogs was daar zelfs een achter in de studio gebouwde stellage nodig!) van het Muziekcentrum van de Omroep in Hilversum gemaakte BIS-opname die zich kwalitatief ten opzichte van de andere hier genoemde uitgaven iets minder positief onderscheidt door de minder rijke strijkersklank en een zeker voor een werk als dit (naar mijn oordeel een van MacMillans beste werken überhaupt) minder geraffineerd uitgewerkt stereoperspectief (een aspect dat bij surround-weergave overigens wegvalt). Moderne en eigentijdse muziek vereist opnametechnisch bovenal uiterste helderheid en doorzichtigheid, willen we in staat zijn om de veelal complexe klankstructuren naar behoren te doorgronden. Wat dat betreft komen we voldoende aan onze trekken, maar de sublieme prestaties van koor en orkest hadden toch zeker een rianter klankbeeld verdiend. index |
||||||||||||||||