CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2022 |
Het oeuvre van Ivan Jevstafjevitsj Kandosjkin (in de Engelse spelling Ivan Yevstafyvich Khandoshkin; in het Frans wordt er weer wat anders van gebakken: Antoine Handoschkine, naar de gedrukte partituur van de muziekuitgever P. Jurgenson) is, voor zover we weten, van bescheiden omvang, met slechts zes vioolsonates (waarvan voor zover mij bekend alleen de eerste drie discografisch zijn vereeuwigd) en een handvol variatiewerken, alle toegespitst op de viool (het eerst aan hem toegeschreven Altvioolconcert werd gecomponeerd door Mikhail Goldstein). Het is weliswaar typisch barokmuziek zoals we die ook van zoveel andere componisten in dat tijdvak kennen, maar de ingeweven folklore doet het beeld wat dit betreft toch wel behoorlijk kantelen. Evenals bijvoorbeeld zijn veel belangrijker tijdgenoot Telemann gebruikte hij graag volksliedachtige elementen in zijn muziek die een hoge graad van vakmanschap en interessante melodische en harmonische invallen verraadt. Folklore of niet, dat er sterke idiomatische raakvlakken zijn tussen de verschlllende stijlen zoals die in de achttiende en deels negentiende eeuw in alle delen van Europa, en dus ook Oost-Europa werden gepraktiseerd, is zo vreemd niet want al in de achttiende eeuw rezen overal in Europa de muziekuitgeverijen als paddenstoelen uit de grond en werden daarnaast van talloze voldoende interessant geachte composities met de hand afschriften vervaardigd die overal in Europa hun weg vonden. Kortom, er was in die tijd een levendige handel in muzieknoten. Wat weer tot een uiterst vruchtbare kruisbestuiving leidde die ook aan het toenmalige Russische keizerrijk en dan met name het hof in Sint-Petersburg bepaald niet ongemerkt voorbijging. Een andere factor van belang waren de muziekstudenten uit gegoede kringen die elders in Europa konden studeren en veelal ver van huis ook in muzikaal opzicht 'andere lucht' opsnoven. En dan waren er de uiterst vakbekwame musici die van heinde en verre kwamen om hun geluk te beproeven, nieuwe 'werkplaatsen' zochten, zoals het ook artistiek rijk uitgedoste hof van Catharina de Grote in de toenmalige hoofdstad van het Russische keizerrijk, het reeds genoemde Sint-Petersburg. Dat wij, West-Europeanen, ons desondanks concentreren op het werk van componisten die vooral in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Italië en Engeland in die tijd actief waren, is niet omdat de barokmuziek uit met name Oost-Europa kwalitatief sterk onder de maat zou zijn, maar dat het eerder een kwestie van bereikbaarheid is, ofwel een minder gemakkelijk toegankelijk oeuvre, wat de onbekendheid ervan sterk in de hand heeft gewerkt. Dat geldt ook voor de muziek van de uit een kozakkenfamilie stammende Jevstafjevitsj Kandosjkin (1747-1804), die in zijn geboortedorp Perevoz zich al snel als een getalenteerde muziekstudent ontwikkelde en de gelegenheid kreeg om bij niemand minder dan Giuseppe Tartini in Italië te gaan studeren. Kandosjkin moet al heel snel veel van zijn leermeester hebben opgestoken en zoveel talent als violist hebben gehad dat hij zich, hoe jong hij ook was, al vrij kort na zijn aanstelling aan het hof mocht nestelen in de belangstelling van Catharina als een van haar (weinige!) favoriete musici. Hij was pas 17(!) toen hij al werd benoemd tot docent aan de kort daarvoor door Catherina gevestigde Keizerlijke Kunstacademie in Sint-Petersburg. Om het niet lang daarna zelfs tot kapelmeester van het hoforkest te schoppen. Waarna hem tevens het directeurschap van het Knipper Theater in de schoot viel. Maar hij was toch bovenal een doorgewinterde violist en kamermusicus die kon componeren en daarbij een scherp oog en oor had voor de Russische muzikale traditie annex folklore. Vandaar dat in zijn composities het volksliedachtige element een wezenlijke plaats inneemt. Dat maakt tevens dat Kandosjkin als componist niet als een 'Russische Italiaan' hoef te worden ge(dis)kwalificeerd. Dit nieuwe album is niet het eerste dat ons met de solowerken van deze toondichter confronteert, te beginnen bij Et'cetera zelf, dat in 1994 de drie sonates op. 3, uitgevoerd door Alexander Chernov, uitbracht. Een 'world premiere recording', zoals het label trots vermeldde (klik hier). Hier de link naar Spotify. Deze nieuwe, op het Nederlandse label Et'cetera verschenen uitgave kwam tot stand als onderdeel van het mastertraject van Aleksandra Kwiatkowska aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar zij in het kader van haar studie aan de slag ging met de solowerken van Kandosjkin. Daaruit ontstond het idee om de drie sonates op cd vast te leggen. Het eerste album op Et'cetera dateerde immers al van meer dan een kwarteeuw geleden. Ditmaal heeft niet Daan van Aalst, de man achter Navis (hij is verantwoordelijk voor de vele audio- en videoproducties vanuit het conservatoriumen en uit dien hoofde ook betrokken geweest bij bijvoorbeeld het bekende Side by Side project in samenwerking met het conservatorium en het Orkest van de Achttiende Eeuw), maar een alumnus-in-het-vak onder weliswaar zijn toeziend oog en oor de opname gemaakt en de nabewerking verzorgd: Lilita Dunska. Dat heeft ze, de cd getuigt ervan, meer dan voortreffelijk gedaan. Het was voor Et'cetera een reden te meer om aan dit project mee te werken en deze cd, die is geproduceerd door het huislabel van het conservatorium, Royal Conservatoire Recordings, binnen de eigen catalogus uit te brengen. Dan nu het spel van Aleksandra Kwiatkowska (1991). Op de website van Petrucci (IMSLP) zijn de drie vioolsonates op. 3 te vinden en kunnen we aldus de verrichtingen van deze Poolse violiste aan de hand van het notenbeeld op de voet volgen. Wat althans op mij diepe indruk heeft gemaakt. Ze is ritmisch precies, articuleert en fraseert smaakvol en met meesterhand, etaleert voor deze verre van gemakkelijke sonates het vereiste structurele inzicht en kan met de ornamentatie even overtuigend overweg. Duidelijk is ook dat zij authenticiteit hoog in het vaandel heeft, daarbij historiserend te werk is gegaan. Dit betaalt zich ook voor de luisteraar met volle teugen uit. Sommigen van u herinneren zich wellicht haar solistisch optreden in Alfred Schnittkes Moz-Art à la Haydn, samen met het Orkest van de Achttiende Eeuw en studenten van het Koninklijk Conservatorium in de reeds genoemde projectserie Side by Side, midden in de pandemie (maart 2020). Kwiatkowska is primarius en artistiek leidster van het op de historiserende uitvoeringspraktijk geënte strijkkwartet Sinelimine. Tot slot nog een opmerking over het instrument: een door Georg Klotz in 1796 gebouwde viool, samen met een barokstrijkstok van André Klaassen, haar begin dit jaar ter beschikking gesteld door het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds (NMF). Het belang ervan is, zo leert mijn ervaring, zij het als buitenstaander op dit vlak, groter voor de bespeler dan voor de toehoorder. Want het is beslist niet zo, puur vanuit de optiek van de luisteraar, dat een achttiende-eeuwse viool, wel of niet gerestaureerd, per definitie beter klinkt dan een viool die onlangs voor het eerst uit de werkplaats is gekomen. Die opvatting wordt nog eens verstevigd, zo niet bevestigd door allerlei in het (jongste!) verleden gehouden 'blindtests' met violen uit verschillende tijdperken, waaronder ook nieuwe. Daaraan deden onder meer beroepsviolisten mee, met vaak ongewisse uitkomsten of in menig geval zelfs geen oordeel ten gunste van een of meerdere oude instrumenten, waaronder zelfs violen van Stradivari en Guarneri! Het is dus betrekkelijk veilig om te stellen dat - uiteraard binnen de gegeven grenzen - het eindresultaat eerder door de musicus dan door zijn instrument wordt bepaald. Wie de verschillen qua klank tussen een aantal stokoude violen wil ontdekken kan hier terecht. index |
|