CD-recensie

 

© Aart van der Wal, april 2014

 

Janácek: Brumes d'enfance | Mists of Childhood

Kacena divoká (De wilde eend) - Holubicka (De duif) - Placící fontána (De huilende fontijn) - Elegie na smrt dcery Olgy (Elegie op de dood van mijn dochter Olga) - V mlhách (In de mist) - Vlcí stopa (Wolvenspoor) - Ríkadla (versie van Erwin Stein 1927)

Alain Planès (piano), Ilse Berthaud (altviool), Raquele Magalhães (fluit), Caroline Chassany (sopraan), Romain Champion (tenor), Accentus o.l.v. Pieter-Jelle de Boer

Naïve V 5330 • 55' •

Opname: januari 2013, Salle Ravel, Levaillos-Perret (F)

   

Liedjes, deuntjes, flarden, rijmpjes uit onze kindertijd, we zijn ze niet vergeten en soms duiken ze later ergens spontaan weer op, of we worden er op de een of andere manier aan herinnerd. Muziek van kinderen, maar ook muziek voor kinderen. Menige componist heeft zich ermee bezig gehouden, en daaronder niet de geringste: Britten, Debussy, Dvorák, Haydn, Janácek, Mahler, Mozart, Moesorgski, Poulenc. De lijst is lang.

Kinderliedjes en folklore gaan vaak hand in hand, zoals in de muziek van de Tsjechische componist Leos Janácek (1854-1928), die op dit vlak wel heel nauwkeurig en 'levensecht' te werk ging. Samen met de folklorist Frantisek Bartos, een van Janáceks docerende collega's aan het gymnasium in Brno, schreef hij die volksmuziek nauwgezet op om die later - in de vorm van allerlei volksliedbewerkingen maar ook in zijn andere werk - op meesterlijke wijze in zijn muziek te vervlechten. Ruim vijftien jaar later zou Béla Bartók op vergelijkbare wijze de Balkan verkennen. De vervlechting van gewone kinderliedjes met de lokale folklore in volwassen composities, het kan een betoverende combinatie opleveren.

De kinderrijmpjes, Rikadla (op deze cd uitgevoerd in de versie van Erwin Stein uit 1927, voor tien zangstemmen, altviool en piano, met het uitdrukkelijk consent van de componist) ontstonden rond het tijdstip dat Janácek aan de derde en tevens laatste akte van zijn opera Vec Makropulos (De zaak Makropulos) werkte. Toen, in de zomer van 1925, zag hij in Lidové noviny, een tijdschrift waaraan hij zelf bijdragen leverde, kindertekeningen die hem zo ontroerden dat hij besloot om ze muzikaal te omlijsten. De daarvoor benodigde teksten haalde hij uit de volkspoëzie van Moravië, Bohemen en zelfs de Oekraïne. In 1926 was het negentiendelige stuk voltooid: het bestaat uit een introductie van niet meer dan een halve minuut, gevolgd door achttien deeltjes, waarvan het merendeel een minuut niet overschrijdt. Het is geschreven voor negen stemmen (2 sopranen, 2 alten, 3 tenoren en 2 bassen) en een klein ensemble bestaande uit piccolo, 2 fluiten, ocarina (uit klei gebakken fluit) of altfluit, 3 klarinetten (in Bes, in Es en in A), 2 fagotten, contrafagot, kindertrommeltje, contrabas en piano. Rikadla verplaatst ons op onnavolgbare wijze in de wereld van het kind (Ravel kon dat ook zo goed, met zijn L'Enfant et les sortilèges en Ma mère l'oye), wat nog eens extra wordt benadrukt door de vele stemmingswisselingen die Janácek werkelijk op het scherpst van de snede heeft uitgewerkt. Ze flitsen voorbij, deze kinderrijmpjes, maar ze laten desondanks - of juist daardoor? - een diepe en tevens onuitwisbare indruk achter.

Kacena divoká (De wilde eend) en Vlcí stopa (Wolvenspoor) verplaatsen ons in de wereld van de jager, waarvan we de parallellen terugvinden in Janáceks opera Príhody bisky bystrousky, Het sluwe vosje. Jagerstaferelen waren er overal, in de literatuur en in de muziek (het is zeker niet zo dat de Duitsers er het patent op hadden, al wordt dat vaak wel beweerd), maar weinig componisten hebben ze zo kleurrijk en concies weergegeven als Janácek.Vlcí stopa is na zeveneneenhalve minuut al voorbij, maar het pakt uit als een heus muziekdrama, met indrukwekkende koorpartijen en een glansrol voor de verhalende tenor (Romain Champion is hier wat zwaar op de hand). De repeterende, bijna obsessieve noten in de pianopartij doen denken aan Schuberts Erlkönig. Niet minder te versmaden zijn de miniaturen Holubicka (De duif) en Placící fontána (De huilende fontijn), ware schoolvoorbeelden van perfecte sfeertekening. Dat geldt niet minder voor V mlhách (In de mist), voor piano solo. De vier deeltjes (de eerste drie duren niet langer dan rond 3,5 minuten, het slotdeel bijna 5 minuten) vragen eveneens 'slechts' om stemmingsbeelden, in de zin van 'Ausdruck der Empfindung' (Beethoven). Het zijn kleinoden vol kloven, breuken en scherven.

Elegie na smrt dcery Olgy is een elegie voor tenor, gemengd koor en piano, gecomponeerd in 1903. Janácek was hevig aangegrepen door de dood van zijn dochter Olga, die in februari van dat jaar, twintig jaar jong, was overleden (ook zijn zoon Vladimir stierf jong). De treurnis moet nog dieper zijn ingekerfd door het toch al bar slechte huwelijk tussen Leos en Zdenka (veel later, in 1916, ontvlamde hij voor de veel jongere Kamila Stösslová, die ook zijn componeren nieuwe impulsen gaf: vanaf die tijd kreeg zijn muziek een aanstekelijke frisheid.

Een aantal van deze stukken (De wilde eend, Het wolvenspoor en de Elegie) vinden we in deze vorm ook terug op een cd van Harmonia Mundi die ik in maart 2012 besprak (klik hier). Een rechtstreekse vergelijking valt gunstiger uit voor Daniel Reuss en zijn Cappella Amsterdam, dat in dit repertoire meer idiomatisch en bevlogen klinkt, met bovendien beter geëtste koorzang. Planès overtuigde me in V mlhách (In de mist, merendeels gehuld in 'mistige' toonsoorten en voortdurende maatwisselingen) ook niet helemaal, met onnodige vertragingen en versnellingen, en - misschien wel het grootste bezwaar- wel erg voortvarende tempi waardoor het impressionistische karakter van het stuk naar mijn smaak wordt ondergraven. Ook de opname kan de vergelijking met die van Harmonia Mundi niet doorstaan: de balans is niet altijd optimaal en het koor komt wat bleekjes uit de luidsprekers. Al met al een productie die beter had verdiend.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links