CD-recensie

 

© Aart van der Wal, november 2013

 

Beethoven: Strijkkwartet nr. 16 in F, op. 135

Bruckner: Strijkkwartet in c

Hartmann: Strijkkwartet nr. 2

Holliger: Strijkkwartet nr. 2

Zehetmair Quartett

ECM New Series 2195/96 476 3942 • 51' + 45' • (2 cd's)

Opname: april-mei 2010 en april 2002 (Hartmann)

 

Ik weet niet hoeveel zout ik nog in wonden kan strooien, maar waar het muziekbedrijf het qua creatieve programmering ‘live’ vrijwel geheel en massaal laat afweten, is dat bij sommige labels in goede handen. Als schoolvoorbeeld ECM in München, dat wat dat betreft een consistente lijn volgt en vrijwel geen cd uitbrengt met een programma waarover niet eerst goed is nagedacht; en dit dan uiteraard in overleg met de musici. Programma en motto gaan bij ECM vaak hand in hand.

Beethoven, Bruckner, Hartmann en Holliger, wat hebben zij in dit geval met elkander gemeen? De rode draad is een uitspraak van Adorno dat in de kunstgeschiedenis ‘Spätwerke’ tot de categorie van de catastrofen moeten worden gerekend. Want verkeerde inschattingen hebben het effect van een valbijl, terwijl bureauladen tot grafstenen verworden voor ongespeelde werken van onbegrepen componisten. Let wel, zo was het toen, want nu wordt álles gespeeld. De kritische zeef der geschiedenis blijkt vandaag de dag heel wat minder kritisch te zijn dan vaak wordt verondersteld.

Misschien is de stelling van Adorno iets te scherp (of misschien iets te uitdagend?), maar een feit is wel dat het tot het diep in de twintigste eeuw heeft geduurd alvorens Beethovens late sonates en nog meer zijn late kwartetten gemeengoed werden. Ze waren grensverleggend en vooruitwijzend, en uit dien hoofde stonden ze buiten de dagelijkse muzikale orde (al is het laatste kwartet, op. 135, vergeleken met de daaraan voorafgaande opera 127, 130, 131, 132 en 133 zelfs lichtvoetig te noemen). Als ze al als ‘spiritueel’ werden aangemerkt, was dat niet zelden met de nevengedachte dat de ‘oude’ componist niet meer zo goed bij zinnen was, nog afgezien van het verlies van direct contact met de levende klank (wat tegelijkertijd de miskenning inhield van de enorme betekenis van het innerlijk horen). De componist die aan het einde van zijn leven vooruitstrevende muziek schept, was in de ogen van velen een ‘borderliner’.
Wat te denken van de échte finale van Bruckners Negende? Toen de schetsen, aantekeningen en manuscripten bij elkaar waren geveegd en aan een onderzoek waren onderworpen, luidde de conclusie van de ‘Bruckner-vorsers’ dat dit werk maar beter terzijde kon worden gelegd: dit was niet de Bruckner zoals men die kende (dacht te kennen), maar de Bruckner die aan de ‘Verwirrung des Geistes’ ten prooi was gevallen… Het heeft zelfs tot de eenentwintigste eeuw geduurd alvorens wijdverbreide erkenning een feit was; en niet in de laatste plaats dankzij de inzet van slechts één dirigent, maar wat voor een: Simon Rattle.

Maar hoe past Bruckners conventionele Strijkkwartet uit 1862 in dit beeld? In feite een jeugdwerk, want al was Bruckner toen al 38, hij stond pas aan het begin van zijn loopbaan als symfonicus. Adorno’s weg der wijsheid achteraf kan in dit geval in kreeftengang worden afgelegd, omdat het ‘probleem’ in zekere zin hetzelfde is: het jeugdwerk dat, uitsluitend en alleen omdat het een jeugdwerk is, wordt afgedaan als het werk van een beginneling. Het zijn – in de woorden van Adorno – de littekens die zichtbaar blijven. Het late werk als catastrofe, het jeugdwerk als indiscretie. Het gaat hier dus niet primair om het contrast tussen beide werken, maar om de overeenkomst vanuit het waardeoordeel.

Maar nu Hartmanns Tweede en tevens zijn laatste strijkkwartet dat uit 1945/46 dateert, geschreven zeventien jaar voor zijn dood. Het werk is uitgesproken biografisch en vormt de weerslag van die verschrikkelijke oorlog met zijn laatste stuiptrekkingen. Het was voor velen met de capitulatie van Duitsland nog verre van afgelopen, de wonden waren diep, heelden niet of tergend langzaam. Overal was ontreddering, zowel maatschappelijk als in gezins- en familieverband. Het beeld is dat uit het Eerste kwartet (1933), geënt op de woorden van Walt Whitman: "I sit and look out upon all the sorrows of the world, and upon all oppression and shame". Muss es sein? Ja, es muss sein!

Heinz Holliger schreef zijn Tweede strijkkwartet in 2007, maar liefst 34 jaar na het Eerste strijkkwartet. Het aan Elliott Carter opgedragen en door het Zehetmair Quartett voor het eerst uitgevoerde, eendelige werk (deels quasi improvisatorisch, zonder maatindeling, en met voor alle vier instrumenten voorgeschreven scoradatura!) is ingedeeld in zes secties staat qua vormschema niet eens zo ver af van de vormexperimenten door de ‘late’ Beethoven. Een expressieve steenklomp van bijna een halfuur die – evenals Schönbergs ‘Verklärte Nacht’ - dichtregels in tonen vangt: deel 2, Moderato en deel 5, Heterophonien, beide naar Hölderlin/ScardanellI: “…wie Wolken um die Zeiten legt…”, met als finale een “12-stimmiger Epilog in 3 Teilen”, muzikaal gemodelleerd naar “singbarer Rest” van Paul Celan. Twaalf stemmen: het ensemble speelt én ‘zingt’ (neuriet) lang aangehouden noten: “singbarer Rest” in letterlijke zin, in dit geval een twaalftoonskoraal in lange noten. Ieder van de vier instrumentalisten speelt twee stemmen, in dubbelgrepen, de derde stem neuriën ze daarbij.

Er zijn nauwelijks woorden te vinden voor de technische en interpretatieve topprestatie die in het hondsmoeilijke strijkkwartet van Holliger wordt geleverd. We bevinden ons hier in het domein van de voortdurende diepgelaagde oscillaties en microtonale structuren, waarvan iedere gestiek onuitwisselbaar is, geen microseconde gemist kan worden en vanuit een proces van desintegratie en de zich indringend manifesterende chaos, nog versterkt door de voortdurend wisselende tempi, als vanuit een onpeilbare diepte nieuwe mensuren ontstaan. Magisch en afschrikwekkend zijn deze door Holliger opgeroepen droombeelden, waarin duidelijk plaats is ingeruimd voor Schumanns psychische verdonkering, een onderwerp dat de componist al jaren na aan het hart ligt (klik hier). Holliger heeft een labyrint in tonen willen schilderen, waarin ieder houvast slechts denkbeeldig blijkt te zijn. Dat het Zehetmair Quartett ons op adembenemende wijze deze illusie in letterlijke zin ontneemt toont de klasse van dit ensemble. Het zijn geweldige stappen, van Beethovens late kwartetstijl naar Bruckners vroege expressieve warmte, vervolgens naar Hartmanns contemplatieve wijsheid in de nadagen van de Grote Oorlog, naar het eigentijdse ‘Reich der Geister’ zoals die uit Holligers ‘Spätstil’ zo duidelijk tot ons spreekt. Met tot slot de treurige mededeling dat een van de oprichters van het Zehetmair Quartett, de celliste Françoise Groben, in 2011 overleed (haar aandeel horen we nog in het Tweede kwartet van Hartmann). De opname is in een woord subliem: zelfs in de zaal is het klankweefsel maar zelden zo tot in de kleinste details hoorbaar. De door Thomas Zehetmair zelf geschreven toelichting is een juweel.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links