CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2017
|
Elgars 'The Dream of Gerontius' mag met recht een katholiek werk heten. Het was John Henry Newman (beter bekend als kardinaal Newman) die het gedicht schreef en Elgar bijna een halve eeuw later tot zijn meesterwerk inspireerde. Newman schreef de tekst eerst op 52 losse blaadjes en vervolgens keurig in netschrift, waarna het in 1865 werd gepubliceerd. Zoals Elgar door Newman werd geïnspireerd, was het Dantes Goddelijke Comedie die de grondslag vormde voor Newmans dichterlijke exploraties. In het begin leken de seinen voor Elgar nog op groen te staan. Het opus was niet alleen een opdrachtwerk, maar ook dat het binnen de gelederen van het muziekfestival in Birmingham wel goed moest vallen, want degene die het daar toen voor het zeggen had was een uitgesproken katholiek. Hij zou 'Gerontius' met open armen ontvangen. Echter, zijn onverwachte dood stak een spaak in het wiel. De stemming sloeg op slag om toen een anglicaan tot opvolger werd benoemd. Een opvolger bovendien die tot overmaat van ramp met Elgars muziek niets ophad. Als de seinen al niet gelijk op rood stonden, dan toch duidelijk op oranje, een toestand overigens die zelfs na Elgars overlijden in 1920 niet wezenlijk veranderde. Pas ruim na de Tweede Wereldoorlog kwam eerst in Engeland en later op het vasteland de belangstelling voor Elgars 'Gerontius' op gang. U kunt er meer over lezen in de aan de uitvoering onder Andrew Davies gewijde recensie van Paul Korenhof. Nu dan de uitvoering die Daniel Barenboim leidde, in september van het vorig jaar in de Berlijnse Philharmonie. De Decca-opname is samengesteld uit meerdere uitvoeringen, waarvan de voorbereidingen nogal onverwacht veel voeten in de aarde moet hebben gehad doordat twee van de drie geplande solisten om uiteenlopende redenenen verstek moesten laten gaan. Dat gold ook voor de titelrol, waarvoor Jonas Kaufmann was aangezocht. Kaufmann werd toen al geruime tijd geplaagd door problemen met zijn stembanden, maar dergelijke projecten worden doorgaans ruim van te voren vastgelegd. En laat nu de vervanger van Kaufmann ook onverwacht ziek worden, waarna Andrew Staples op het laatste moment moest worden ingevlogen. Wie naar deze uitvoering luistert merkt niets van de hectiek die daaraan onvermijdelijk vooraf moet zijn gegaan, maar belangrijker nog: zelfs het gebrek aan voldoende repetitietijd werpt geen enkele smet op Staples'' aandeel in deze productie. Dat hij geen eerste keus kon zijn blijkt overigens wel uit zijn stem, want die mist enigszins Kaufmanns rijke schakeringen, al kan geen enkele twijfel over zijn dat hier een zanger aan het woord is die met groot raffinement en inzicht het beste van deze veeleisende rol weet te maken. Dat laatste geldt, zij het in veel mindere mate, ook voor de beide (Duitstalige) koren (RIAS en Staatsoper), maar dat is daardoor absoluut niet storend. Bovendien presteren ze technisch vlekkeloos en met grote expressieve overtuigingskracht, wat tevens van het op topniveau en op het puntje van de stoel spelende orkest kan worden gezegd. Zwakke momenten zijn er feitelijk niet, wat overheerst zijn trefzekerheid en grote overgave. Het dynamisch discours is net zo verfijnd als het door Barenboim met zorg toegepaste affect. Dat lukt alleen met een topensemble, waar het verder draait om souplesse, vlekkeloze intonatie en daaruit voortspruitende verbeeldingskracht. Ook in de (zeer) luide passages blijft de klank nobel en voornaam. Barenboim toont een enorme greep op het geheel, hij schudt de vele spanningsbogen als het ware zo uit zijn mouw, kiest tempi die bij zijn opvatting passen (dat wil zeggen dat hij aan Elgars metronoomaanduidingen doorgaans weinig betekenis toedicht), schuwt rubati en accelerandi niet, maar is binnen dit uitgelezen concept wel degelijk zeer overtuigend. Barenboim heeft er duidelijk goed over nagedacht en het zwaartepunt gelegd bij het metafysische aspect van het werk. Hij heeft al eerder in Elgar, maar bijvoorbeeld ook in Bruckner laten horen dat hij ook langzame tempi een krachtige puls weet mee te geven en dat zich daaruit veel kinetische energie kan losmaken. Het is een 'blauwdruk' die indrukwekkende resultaten oplevert. Merkwaardig genoeg bestaan er nogal wat goede uitvoeringen (en opnamen!) van dit grootse maar wel degelijk lastig uit te voeren werk. Daar kunnen Barenboim en de zijnen met een gerust hart aan worden toegevoegd. Het enige (relatief) zwakke punt is, zoals reeds gememoreerd, Thomas Hampson, maar er staat zoveel fraais tegenover! Dat geldt tevens voor de geweldige live-opname die geen detail onbelicht laat en bovendien een gloedvol fundament bezit, essentieel voor een letterlijk diepgravend werk als dit. index |
|