CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2024 |
De Australische componist, altist en dirigent Brett Dean (*1961) is hier niet of nauwelijks bekend (u vindt op onze site wel enige recensies van uitvoeringen van zijn werk), wat enige verbazing mag wekken omdat hij niet alleen een groot aantal werken en bewerkingen op zijn naam heeft staan, maar ook dat deze door een scala aan internationale topmusici wordt uitgevoerd; al ligt de klemtoon meer op het Verenigd Koninkrijk dan op het Europese vasteland. Zo ook op 20 april, toen in het Londense Wigmore Hall zelfs een dag lang was gewijd aan het werk van Dean. Waar Dean zich tevens in heeft vastgebeten is in het crossover-model. Niet, zoals gebruikelijk is geworden, door verschillende culturen met elkander in verband te brengen (bijvoorbeeld klassiek met pop of jazz), maar om in zijn eigen composities zodanige invalshoeken te creëren dat die zich naadloos laten verbinden met composities uit Barok, Weense Klassiek of Romantiek. Een proces dat sterk dialogiserend kan uitpakken. Dan is het aldus vormgegeven niet meer dan een stapje van Dean naar - het is slechts een willekeurig voorbeeld - een van Bachs Brandenburgse Concerten. Of om, zoals in zijn aan Angela Hewitt opgedragen Hommage à Bach, met allerlei inventieve melodische en harmonische wendingen de toehoorder mee te nemen in een bijzonder avontuur dat laveert tussen ‘origineel' en ‘pseudo' Bach, overgoten met een kleurrijke saus volgens het recept van Dean. Iets soortgelijks gebeurt in Hommage à Kurtág, met als inspiratiebron diens zachtmoedige koralen en heftige clusters, waarna in dit wisselspel Deans eigen creativiteit de overhand krijgt. Een eerbetoon aan deze grote Hongaar, ongetwijfeld ingegeven door het feit dat medio jaren negentig Dean als altist was verbonden aan de Berliner Philharmoniker, waar Kurtág in die periode ‘composer-in-residence' was. Dean is er, wat deze crossovers betreft, in geslaagd om een volstrekt eigen stem te laten horen, wat in de praktijk minder eenvoudig is dan het misschien lijkt. Maar ook in zijn ‘originele' composities klinkt die individualiteit sterk door, al zijn er ook vaak dan niet mis te verstane verwijzingen naar onze rijke westerse muziekgeschiedenis. Zo ook in zijn in 2019 voltooide Pianoconcert, een stilistisch amalgaam dat de subtitel Gneixendorf Music – A Winter's Journey meekreeg. Het idee (of concept) vond zijn oorsprong in een uitstapje dat Dean op een vrije middag maakte, van Grafenegg (waar hij op het gelijknamige muziekfestival de rol van ‘composer-in-residence' vervulde) in de richting van het nabijgelegen Krems. Onderweg kwam hij het bordje ‘Gneixendorf' tegen, met de aanduiding ‘Beethoven-Haus'. Of hij het kende vertelt de geschiedenis niet, maar wel dat hij er een kijkje ging nemen en zo van het een het ander kwam: dat Pianoconcert. Over de gebeurtenissen rond Beethoven en zijn neef Karl in Gneixendorf en hun terugreis naar het Winterse Wenen in een open rijtuig met overnachting in een koude, onverwarmde en tochtige herberg kunt u hier meer lezen. Op zaterdag 2 december (1826) kwam het min of meer verkleumde in Wenen aan. Beethoven was uitgeput en had naast koorts en een droge hoest last van hevige steken in de zij. Volgens zijn arts, Andreas Wawruch, was december een gure, nevelige en vrieskoude maand en was Beethovens kleding daarop niet berekend, en zeker niet voor zo'n tocht in een ‘Leiterwagen'. Het werd het begin van het einde: Beethoven overleed iop 26 maart 1827. Dean beschrijft in een interview (u vindt het hier in zijn geheel) hoe tijdens het componeren van zijn Pianoconcert Beethovens magnifieke bouwwerk [het Vijfde pianoconcert] op afstand moest worden gehouden, maar dat het zich toch ongemerkt in Deans compositie ging nestelen en het zelfs op een verrassende manier van hem overnam. De in het onderbewustzijn sluimerende motiefjes maakten zich kenbaar, allerlei pianofiguraties doken op, terwijl Deans orkestratie zich binnen het paradigma bewoog zoals Beethoven dat konn hebben gedaan.
Dean heeft zich al eerder met Beethoven beziggehouden, zoals in Testament, waarin het gehoorverlies muzikaal nader is uitgewerkt. In die zin ziet Dean zijn Pianoconcert als een vervolg daarop: ‘Because of his hearing loss, Beethoven could not perform the Emperor Concerto, and I wanted to follow up my work Testament's exploration of his aural isolation through its rosinless string bows.' Dat Deans Pianoconcert deel uitmaakt van dit nieuwe album danken we aan de Amerikaanse pianist Jonathan Biss, die in het kader van zijn ‘Beethoven/5' project aan vijf verschillende componisten had gevraagd om een daarbij passend nieuw werk te schrijven. Zo ook bij Beethovens Vijfde en tevens laatste pianoconcert, het zogenaamde ‘Keizersconcert', een opdracht die Dean graag aannam en waarvan het resultaat op dit album te beluisteren valt. Dat Biss die opdracht heeft verstrekt verbaasde me niets, want in een vraaggesprek dat ik in 2010 met de pianist had (klik hier), hadden we het onder meer over zijn concertoptredens waarbij naast de 'klassieken' ook voor eigentijdse composities de nodige ruimte was ingeruimd. Want Biss beschouwde klassieke muziek niet als museaal eindstation, maar als een continuüm:
De naam van Kurtág duikt ook hier - evenals bij Dean - op op. Wat Dean in zijn driedelige Pianoconcert vooral tot uitdrukking wilde brengen was Beethovens geestestoestand in relatie tot zijn steeds slechter wordende gehoor, de aan hem vretende misère rond zijn weerspannige neef Karl en de zich voortslepende fysieke aftakeling door ziekte en verwaarlozing. Van Beethovens toegenomen hardhorendheid krijgen we al in de opening van het Pianoconcert een voorproefje in de pianopartij: op de - door de componist voorgeschreven staande! - piano dient het midden- of studiepedaal ingedrukt te worden, hetgeen een klank oplevert die zacht en omfloerst is en de suggestie moet wekken van Beethovens toenmalige luisterervaring rond 1810, ten tijde van het componeren van het Vijfde pianoconcert. Men kan er zijn bedenkingen tegen hebben omdat het niet meer kan zijn dan eeu surrogaat, maar dat doet aan de 'boodschap' niet af. Dean heeft de drie delen van zijn pianoconcert eigen titels meegegeven: 1. Ankunft. 'Gneixendorf? Das kling wie eine brechende Achse!'; 2. Die Abreise. Schwer gefasste Entschlüße (Muß es sein?) [dat we kennen als motto boven Beethovens laatste strijkkwartet, op. 135]; 3. Epilog. Plaudite amici, comoedia finita est [deze zin zou de componist op zijn sterfbed hebben uitgesproken]. Er zijn in het openingsdeel reminiscenties aan Beethovens Zesde symfonie, de 'Pastorale' (als muzikale verwijzing naar het Oostenrijkse landschap, al is het ook hier 'Mehr Ausdruck der Empfindung als Malerei'). In het tweede deel maakt de Pianosonate op. 81a 'Les Adieux' zijn opwachting, met het afscheid ('Das Lebewohl') en de afwezigheid ('Die Abwesenheit'). Naarmate het werk vordert komt het door Dean aan het 'Keizersconcert' ontleende materiaal meer en meer tot leven, wat evenwel niet wegneemt dat het contrast met Beethovens 'Keizersconcert' er bepaald niet om liegt. Het is het logisch gevolg van Deans insteek om Beethovens mentale toestand, vanaf het ontstaan van het 'Keizersconcert' tot Gneixendorf én daarna muzikaal in kaart te brengen, een discours dat verloopt van onrust en zelfs hectiek, langs hoop en vrees, tot verwarring, desoriëntatie en strijd. Of het mogelijk is om het werk zónder zónder deze 'ballast' naar muzikale waarde te schatten lijkt me hoogstens mogelijk voor wie de beschreven inhoudelijke aspecten niet kent. Wat zowel vóór als tégen de compositie pleit... De uitvoering is ronduit magnifiek, zowel wat het aandeel van de solist als dat van het orkest betreft: articulatie en stemvoering zijn even voortreffelijk als ritmische precisie en geconcentreerde samenhang dat zijn. In de vele opzwepende syncopische passages en de furieuze octaafsprongen horen we een pianist die zijn technisch meesterschap volledig in dienst heeft gesteld van de inhoudelijke aspecten van deze muziek. Dat het orkest hem in het voortdurend scherpstellen van deze toch wel behoorlijk buitenissige missie schijnbaar moeiteloos weet te volgen mag eveneens exemplarisch heten. En hoe verloopt het 'Keizersconcert' bij Biss cum suis? Niet verrassend eigenlijk, al valt er veel positiefs te melden. Biss behoort tot de pianisten die de vele technische hindernissen niet heeft geprobeerd weg te poetsen door overvloedig gebruik van het rechterpedaal. In de figuratieve omspelingen blijft de pianoklank scherp geprofileerd en zelfs in de stevig gesyncopeerde slotmaten zij aeticulatie en orkestklank voorbeeldig. Het is ook een vertolking geworden waarin de zonzijde van Beethovens op. 73 optimaal aan het licht komt: hier geen gewichtigdoenerij, geen diepzinnig gepeins'zoals in het Vierde pianoconcert, maar montere zwier die slechts wordt onderbroken door het zich als een devoot pelgrimskoor ontvouwende Adagio. Aan het slot, kort voor de transitie naar de finale, neemt de nuchterheid in de pianopartij toe als ideale voorbereiding op wat terstond gaat volgen: die wonderbaarlijke, ongelooflijk ingenieuze, bewust aarzelende verschuiving van B-groot naar Es-groot, waarna het Allegro - zoals ook in de Vijfde symfonie - in volle glorie mag losbarsten. Uit deze gehel vertolking spreekt, kort samengevat, autoriteit en proportie, naast stilistisch fraai ingekaderde ruigheid en humor. Zeker met het oor gericht op Deans Pianoconcert een bijzondere uitgave! index |
|