CD-recensie

 

© Aart van der Wal, oktober 2006

 

Krása: Brundibár (kinderopera in twee akten).

Domazlický: Tjsechische liederen voor kinderkoor met strijkkwartet op. 17

Disman Radio Kinder Ensemble o.l.v. Joza Karas.

Channel Classics CCS 5193 • 42' •

 

 


Channel Classics komt lef én hulde toe voor de boeiende serie Composers from Theresienstadt, waarvan deze cd-uitgave ook deel uitmaakt.

Hoe ontroerend kan muziek zijn, die vanaf zijn oorsprong met een gruwelijk lot is verbonden?

Laat ik hier gewoon maar citeren uit mijn artikel Muziek achter prikkeldraad (3), Het getto in Theresienstadt (Terezín):

"De op 30 november 1899 in Praag geboren Johann (Hans) Krása kreeg een Duitse opvoeding en Duitstalig schoolonderricht. Zijn ouders waren welgesteld en beseften al spoedig dat hun zoon over aanzienlijke muzikale talenten beschikte. Hans was net zes jaar oud toen hij al pianolessen kreeg, en niet van de eerste de beste, maar van Therese Wallerstein. De leergierige en talentvolle leerling vond de piano echter niet genoeg en begon vier jaar later met vioollessen, wat zijn vader ertoe bracht hem een heuse en dus kostbare Amati cadeau te doen!

Zijn eerste compositiepogingen werden door de familie met groot enthousiasme ontvangen en het duurde dan ook niet lang of vader Krása trok weer eens de portemonnee om tijdens de familievakanties in het Zwitserse St. Moritz de concerten te bekostigen waarin het werk van zijn zoon aan het publiek werd voorgesteld.

Na de Duitse muziekacademie in Praag ging Hans in 1920 aan de slag als koorrepetitor bij het Nieuw-Duitse Theater in Praag, een functie die ook Ullmann daar zou gaan bekleden. Ook nu was het Alexander von Zemlinsky, de muzikale leider van het theater, die zich tevens als mentor over de jonge musicus ontfermde. Zemlinsky, de leerling van Brahms en de leraar van Schönberg, had grote invloed op Krása, maar het is evident dat hij zich in de loop der tijd toch vooral ontwikkelde als componist van korte werken, waarin transparantie en groteske humor en het groteske de hoofdrol vervulden. Zemlinsky gaf tijdens een filharmonisch concert in mei 1921 de première van Krása's debuutwerk, de grillige Vier orkestliederen (op. 1) naar Christian Morgensterns Liederen van de galg.

Krása verruilde Praag voor Parijs en ging bij Albert Roussel studeren. De werken uit die tijd - zoals delen uit de Symfonie voor klein orkest en het Strijkkwartet op. 2 - werden door pers en publiek lovend ontvangen en al die positieve kritieken hadden tot gevolg dat de Weense muziekuitgever Universal Edition zich voor zijn werk begon te interesseren en hem in 1925 een contract aanbood. Een hoogtepunt was de uitvoering van Krása's Eerste symfonie door het Boston Symphony Orchestra onder leiding van Serge Koussevitzky in Zürich in 1926.

Teruggekeerd in Praag, na een korte tussenstop bij de Berlijnse Kroll Oper, voltooide Krása in 1931 de cantate voor solostemmen, koor en orkest De aarde is van de Heer, die in 1932 in première ging. George Szell, de opvolger van Zemlinsky, benoemde Krása tot zijn assistent en dirigeerde tijdens het meifestival in 1933 de eerste uitvoering van diens opera Verlobung im Traum naar een novelle van Dostojevski. Deze in 1933 met de Tsjechische staatsprijs bekroonde opera had ongetwijfeld de weg nog verder geëffend voor een glanzende internationale loopbaan als componist, maar de nazi's hadden geheel andere plannen met die 'entartete' Musik und Musiker.

In Praag genoot Krása nog van het rijke, goede leven. Hij zakte ´s nachts nogal eens stevig door en stond zelden vóór de middag op, gaf her en der spaarzame muzieklessen en bracht veel van zijn tijd door met acteurs, kunstenaars en schrijvers in bars, koffiehuizen en restaurants. Hij hield van discussies - hij was lid van de antifascistische kunstenaarsbeweging - en speelde graag schaak, een zeer charmante, charismatische en innemende persoonlijkheid met een aristocratisch aureool die een vriendelijke inborst had en de mensen gemakkelijk voor zich wist te winnen.

Misschien hield Krása te lang aan dit goede leven vast, zag hij niet bijtijds de gevaren van de zich in een stroomversnelling bewegende gebeurtenissen en kon hij - hoewel hij niet onbemiddeld was - uiteindelijk geen veilig heenkomen meer vinden. Hij werd op 10 augustus 1942 naar Theresienstadt gedeporteerd.

Het groteske contrast tussen het luxe leventje in Praag en de barre omstandigheden in het getto moet voor de 43-jarige aristocraat niet minder dan een zenuwschok zijn geweest. Zeker is dat het tot het voorjaar van 1943 heeft geduurd alvorens hij zich weer aan het componeren kon zetten. Vaststaat ook dat het weer Gideon Klein was die hem uit de diepe put wist te halen en hem aanspoorde weer aan het werk te gaan.

Hans Krása (l.) en Adolf Hoffmeister

Krása's kinderopera Brundibár ('Bijtje')naar het libretto van Adolf Hoffmeister (gecomponeerd in 1938, maar in het kamp door hem op basis van het voorhanden zijnde piano-uittreksel van een nieuwe instrumentatie voorzien) heeft in de Freizeitgestaltung in het getto, maar ook daarbuiten een belangrijke rol gespeeld. Dit mag verbazing wekken, want het stuk was een anti-oorlogfabel naar Aristophanes' in 411 geschreven blijspel Lysistrata, waarin het dit keer de vrouwen zijn die de mannen dwingen om vrede te sluiten. Het werd echter niet minder dan 55 keer opgevoerd en in de nazi-film Der Führer schenkt den Juden eine Stadt als specimen van de voorspoed en de vreugde in het kamp misbruikt. De dansende, spelende en zingende kinderen moesten boekdelen spreken...

Krása schreef in Theresienstadt twee strijktrio's (Tanec en Jaja), een Ouverture voor klein orkest, alsmede composities die ook in het getto werden uitgevoerd: Thema en variaties voor strijkkwartet, Passacaglia en fuga voor strijktrio en Drie liederen voor sopraan, klarinet, altviool en cello naar verzen van Arthur Rimbaud. Het ironische Tanec is een in Tsjechische folklore gehulde, vederlichte dans die rechtstreeks naar de hel lijkt te voeren. Passaglia en fuga daarentegen mist Krása's spreekwoordelijke spot en klinkt ijzig en sober, alsof de componist uitdrukking wilde geven aan het gebrek aan hoop en verwachting, maar niet zonder voortdurende waakzaamheid: seid nüchtern und wachet.

Op de avond van 16 oktober 1944 werd de bijna 45-jarige Hans Krása op transport gesteld naar Auschwitz, waar hij direct na aankomst werd vergast, op vrijwel hetzelfde tijdstip als Viktor Ullmann en Pavel Haas..."

Brundibár: het verhaal...

Het is een kinderopera op basis van een eenvoudig verhaal... Twee kinderen, Aninka en Pepícek, hebben een zieke moeder die melk nodig heeft om te kunnen genezen. Zij hebben echter geen geld en besluiten daarom een orgeldraaier, Brundibár, te imiteren en met hun liedjes op een straathoek de benodigde centjes op te halen. Brundibár en een politieagent jagen hen echter weg. 's Nachts, als de kinderen op de bank liggen te slapen, verschijnen er drie dieren, een hond, een kat en een spreeuw, die hun beloven te helpen. In de vroege ochtend komen er kinderen uit de buurt die samen met Aninka en Pepícek een koor vormen. Ze zingen een prachtig wiegelied en worden door voorbijgangers rijkelijk daarvoor beloond. Brundibár steelt het opgehaalde geld, maar na een korte achtervolging pakken zij hem, waarna de kinderen een overwinningslied zingen.

De uitvoeringen in Theresienstadt hadden een positieve uitwerking op het publiek. De levenskracht die de kinderen op het toneel uitstraalden gaf hoop. De verborgen boodschap in de laatste strofen van het stuk was zal zeker ook hebben bijgedragen aan de populariteit ervan in het kamp. Emil Saudek paste het libretto van Adolf Hoffmeister aan de 'omstandigheden' aan. De oorspronkelijke tekst 'Wie zijn moeder, zijn vader en zijn geboorteland zozeer liefheeft is onze vriend en mag met ons spelen') werd vervangen door 'Wie de gerechtigheid liefheeft en zich daaraan houdt, en wie geen angst heeft, is onze vriend en mag met ons spelen'. De orgeldraaier is in deze context niemand anders dan Hitler en het vreugdelied na Brundibárs nederlaag is daarmee dan het lied vol vreugde na Hitlers nederlaag (die toen overigens nog lang niet in zicht was).

Frantisek Domazlický had meer geluk, hoewel hij in vele kampen had verbleven, waaronder ook in Theresienstadt, waar hij verschillende kleinere werken schreef, waarvan er slechts twee bewaard zijn gebleven. Daaronder ook een cyclus bestaande uit acht volksliederen voor drie kinder- of vrouwenstemmen met begeleiding door een strijkkwartet (twee violen, altviool, cello), die voor de uitvoering in het kamp zeer geschikt zou zijn geweest (de stemmen waren er, de instrumentalisten waren er en aan de tekst konden de nazi's geen aanstoot nemen), ware het niet dat dit werk pas in 1955 werd gecomponeerd. Desondanks hoort de muziek van Domazlický zeker in deze prachtige cd-serie thuis, want hij was tenslotte eens ook in Theresienstadt 'gehuisvest'.

De in 1992 in Praag gemaakte opname vormt een levensecht document van een voorbije tijd waarvan de diepe wonden nog bijna dagelijks zichtbaar en voelbaar zijn. Deze indrukwekkende uitvoering is een waar document humain en zou alleen al om die reden in geen enkele verzameling mogen ontbreken.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links