CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2024 |
Het enthousiasme van de (inter)nationale vakpers voor deze uitgave is mijns inziens zeker deels terecht, en dat gun ik Paavo Järvi van harte, want hij is een van de dirigenten die zowel veel concerten leidt als een groot aantal albums heeft uitgebracht. De gevierde Est timmert in vrijwel alle werelddelen behoorlijk aan de weg en heeft als chef-dirigent van het Tonhalle-Orchester Zürich vanaf het seizoen 2019/20 vrij snel ook met dit orkest een behoorlijke staat van dienst opgebouwd. Bovendien heeft de uit Estland afkomstige dirigent in zijn geboorteland een groot aantal componerende land- en tijdgenoten mee op sleeptouw genomen en is hij, samen met vader Neeme, de grondlegger van zowel het Muziekfestival van Pärnu als de voor talentvolle studenten openstaande Järvi-Academie. In Zürich was hij tevens een van de initiatiefnemers van de 'Conductor's Award', waarvan de winnaar aan de Järvi-Academie verder mag studeren. Het is kruisbestuiving in optima forma dus. Maar ook in 'toeristisch' opzicht laat Paavo Järvi graag van zich spreken, getuige bijvoorbeeld de alleraardigste video 'Tram for Two', waarin we hem, samen met gasten uit het orkest, in Zürich in de tram zien zitten die hen langs allerlei gedenkwaardige plekken in de stad voert. Maar hij is niet alleen vaak te vinden in onder meer Zürich, maar ook in Berlijn, Bremen, Dresden, Londen, Parijs, New York, Cincinnati en Tokio. Paavo Järvi behoort tot de meest gevraagde maestro's van dit moment. Wat niet wegneemt dat ik niet verliep van enthousiasme na het verschijnen van zijn interpretatie van Bruckners Zevende symfonie (hier besproken). Mijn voornaamste kritiek richtte zich toen op Järvi's prioriterende klankarchitectuur, waar vorm en inhoud bij achterbleven. Spanningsbogen vielen menigmaal uit hun context, maar nog storender waren de nodeloze (niet door de componist voorgeschreven) tempowisselingen. Dat zien we weliswaar ook terug in deze Achtste symfonie, maar merkwaardig genoeg juist in veel mindere mate. Het beeld dat Järvi en het - opnieuw uitstekende! - orkest oproepen is ditmaal beter uitgebalanceerd, zonder evenwel aan expressiviteit in te boeten. Het is een interpretatie die mij doet denken aan die door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Carlo Maria Giulini op Deutsche Grammophon, medio jaren tachtig. De raakvlakken met deze nog steeds allerwegen zeer gewaardeerde uitvoering zijn er zeker; ook opnametechnisch. Zo bezien is er zeker sprake van een aanwinst, al had ik (veel) liever gezien dat Järvi had gekozen voor de eerste, nog steeds ondergewaardeerde, uit 1887 stammende versie. Järvi nam voor deze uitvoering terecht de Nowak-editie (in het boekje is diens naam helaas fout gespeld: Novak) als uitgangspunt, waarvan kan worden gezegd dat het Nowak is die geldt als de initiator van de strikt gescheiden publicatie van de eerste en de tweede versie (dus ieder in een eigen band) in het kader van de 'Bruckner-Gesamtausgabe'. In 1955 verscheen aldus de 1890-editie en in 1972 de 1887-editie. Alles wat niet (origineel) van Bruckner stamde was eruit verwijderd en de nog resterende coupures (de maten 93-98 in de Finale) hersteld. Waarmee de gemankeerde, gemengde Haas-editie wat Nowak betreft definitief was afgeserveerd; al bleven sommige dirigenten, waaronder Bernard Haitink, er desondanks lang aan vasthouden. Bruckner-kenner Cornelis van Zwol gaf eens een raak antwoord op die ongerijmde voorliefde voor Haas: omdat sommige dirigenten geen afscheid wilden nemen van de tien, inderdaad prachtige maten 209 tot en met 218 (voor letter Q) in het adagio. Maar deze behoren nu eenmaal uitsluitend bij de versie uit 1887 (de maten 225 tot en met 234). De conclusie kan niet anders zijn dan dat Paavo Järvi met het Tonhalle-Orchester Zürich voor een uitstekende vertolking van Bruckners Achtste symfonie in de versie van 1890 heeft gezorgd. Bovendien beter geslaagd dan de uitvoering met het in Frankfurt am Main gevestigde hr-sinfonieorchester, toen deel uitmakend van Järvi's integrale Bruckner-cyclus die alweer zo'n 17 jaar in de catalogus staat. Wie echter als luisterervaring de kosmos wil laten opbloeien kan niet beter terecht dan bij Eugen Jochum, Wilhelm Furtwängler en in nog sterkere mate Sergiu Celibidache. Voorkeuren laten zich niet in hoekjes duwen! index |
|