![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2011
|
||
Brahms/Van Prooijen: Strijkkwartet nr. 1 in c, op. 51 nr. 1 (versie voor strijkorkest) Schönberg: Verklärte Nacht op. 4 Amsterdam Sinfonietta o.l.v. Candida Thompson Channel Classics CCS SA 30411 • 63' • (sacd) We zien het steeds meer: strijkkwartetten die worden 'omgedoopt' tot stukken voor strijkorkest. Een van de drijfveren is uiteraard het nogal beperkte repertoire voor deze ensembles. Een positieve ontwikkeling? Het is maar hoe je het bekijkt. In ieder geval schrik ik er soms toch wel van. Zoals kortgeleden, toen ik de aankondiging zag van een uitvoering van Beethovens Strijkkwartet op. 127 door het Nederlands Kamerorkest onder leiding van Sir Colin Davis. Het kwam er uiteindelijk niet van, want Davis werd door ziekte geveld, maar het idee alleen al, het filigrane opus 127 uitgevoerd in de versie voor strijkorkest! Wat kan er dan nog overblijven van die zeer intieme monologen waarin de expressie tot aan haar uiterste grenzen wordt verkend? Die geforceerde gedaanteverwisseling smeert de grilligheid van dit Beethoven-kwartet niet alleen over een groot aantal strijkers uit, maar die moeten bovendien - hoe goed ze ook spelen - behoorlijke concessies doen aan de door de componist tot in het kleinste detail uitgebalanceerde, uiterst fijnmazige melodische en harmonische textuur. Van op. 127 kan worden gezegd wat men wil, maar het bezit niet de symfonische, bijna orkestrale proporties die bijvoorbeeld het kwartet op. 95 (Quartetto Serioso) duidelijk wel heeft. Ik herinner me nog een ander huzarenstukje: Beethovens op. 131, het kwartet dat de componist als 'zijn beste' betitelde, maar nu gespeeld door de voltallige strijkers van de Wiener Philharmoniker, toen nog onder leiding van Leonard Bernstein (op het DG-label). De (toen) beste strijkers ter wereld deden hun uiterste best om het stuk zo te spelen zoals Beethoven het absoluut niet had bedoeld! Dat roept gelijk de voor de hand liggende vraag op wat nu eigenlijk de meerwaarde is van die versies voor strijkorkest. En áls die er dan is, waarom heeft de componist zich dan tot het strijkkwartet beperkt? Zeker, tegengeworpen kan worden dat eerst door de serenades van Tsjaikovski en Dvořák composities voor het strijkorkest in zwang kwamen, maar de enige meerwaarde die wat mij betreft aan dit soort bewerkingen kleeft is de grotere toegankelijkheid: de stap naar de kamermuziek is voor menigeen misschien wat groot of te rigoureus en dan kan het strijkorkest juist net iets dichterbij staan. Daar komt dan nog bij dat het ensemble zelf nieuw repertoire in de schoot krijgt geworpen. Maar de ene keer pakt het beter uit dan de andere. Of anders gezegd, bij de ene componist leidt de bewerking tot een meer aanvaardbaar resultaat dan bij de andere. Zo kan ik echt niet zeggen dat de bewerkingen van een aantal strijkkwartetten van Sjostakovitsj 'het niet goed doen', waarbij ik als vuistregel zou willen hanteren dat er in het oorspronkelijke werk reeds voldoende orkestrale allure aanwezig moet zijn. Een intiem gehouden werk leent zich minder gemakkelijk voor een bewerking dan een 'episch' strijkkwartet. Misschien was ik daarom wel enthousiast over de door de aan het Amsterdam Sinfonietta verbonden bassist Marijn van Prooijen gemaakte bewerkingen van het Tweede strijkkwartet op. 7 van Pavel Haas en de Vijf stukken voor strijkkwartet WV 68 van Erwin Schulhoff (klik hier). Het kan wat mij betreft - om het zo dan maar uit te drukken - dus duidelijk vriezen of dooien. Hoe staat het dan met de 'temperatuur' van Brahms' eersteling op het kwartetpad? In zijn oorspronkelijke gedaante is het werk al geen toonbeeld van doorzichtigheid en daar komt in deze strijkersversie nog een dimensie bij. De ingreep van Van Prooijen beperkt zich weliswaar tot het aanbrengen van een (overigens stevig uitgewerkte) baslijn, maar dat neemt niet weg dat het stuk in deze versie - en dat geldt ook voor de kritische middenstemmen - aan een dusdanig 'verdikkingsproces' ten prooi valt dat daardoor niet alleen het monumentale karakter van het werk wel erg nadrukkelijk wordt onderstreept maar tevens dat het klankweefsel te veel ingedikt raakt. Om het bij Brahms te houden: een van zijn beide strijksextetten was een meer voor de hand liggende keus geweest, al kunnen ook in dit geval de bezwaren niet helemaal worden weggepoetst. Voor Schönbergs Strijksextet in de door de componist in 1917 voor strijkorkest bewerkte versie gelden dergelijke kanttekeningen overigens niet. Toch was Schönberg er niet helemaal tevreden mee, getuige de correcties die hij nog in 1943 aanbracht. Ook in dit geval gold het een aantal aanpassingen om daardoor een grotere transparantie te realiseren. Schönberg had dergelijke ervaringen trouwens al eerder opgedaan: in 1937 had hij van Brahms' Pianokwartet in g, op. 25 een orkestversie gemaakt. Over het spel van het Amsterdam Sinfonietta niets dan de hoogste lof. In het verleden voelde ik, na het vertrek van Lev Markiz, nog weleens het gemis van een echte vaste dirigent, maar Candida Thompson (zij is sinds 1995 concertmeester en vanaf het seizoen 2003/04 artistiek leider) slaagt erin het spelpeil van het ensemble hoog te houden en daarbij de spanning te bewaren. Ook mag weleens worden gezegd dat het ensemble midden in het artistieke leven staat en niet alleen de eigentijdse muziek een warm hart toedraagt, maar daarnaast ook bijzondere projecten niet schuwt. Ik verwijs u graag naar de website voor interessante informatie daarover. De warmbloedige opnamen werden gemaakt in juni 2007 (Brahms) en oktober 2010 (Schönberg) in de Philharmonie in Haarlem. Kortom, aan uitvoering en opname ligt het allemaal niet. index | ||