CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2022 |
Onlangs besprak ik het boek van Dick van Gasteren over Boccherini's La Musica Notturna delle Strade di Madrid (en wat daarbij zoal kwam kijken: klik hier) en nu dan de zes driedelige symfonieën (sinfonia's lijkt hier meer op zijn plaats) a quatro door het Orkest van de Achttiende Eeuw. Géén blazers ditmaal, wel strijkers én klavecimbel. A quatro heeft betrekking op de setting: twee violen, altviool en cello, waarbij bas en klavecimbel gemakshalve buiten beschouwing worden gelaten, maar er wel degelijk bij horen. Een desondanks zéér bescheiden bezetting dus, maar er kan niets op tegen zijn om die - zij het niet al te fors - uit te breiden. Zo zal het Orkest van de Achttiende Eeuw ook hebben gedacht: 9 violen, 3 alten, 3 celli, 2 contrabassen en klavecimbel in de symfonieën nr. 1, 2 en 5; en 11 violen, 4 alten, 3 celli, 2 contrabassen en klavecimbel in de symfonieën nr. 2, 4 en 6 (meer sinfonia's zijn er niet overgeleverd). De puristen kunnen overigens gerust zijn, want daarmee is de omvang van een kamermuzikale bezetting zeker nog niet overschreden. De rekkelijken trouwens ook, om dezelfde reden. Dit is muziek die, zo uitgevoerd, het gemakkelijk zonder dirigent kan stellen. Een concertmeester is voldoende om het noodzakelijke voorwerk te doen en het geheel in goede banen te leiden, wat zeker aan Marc Destrubé is toevertrouwd, een violist die het orkest in al zijn geledingen van binnen en van buiten kent: hij is er al jaren aan verbonden, en met het grootste plezier. Dat laatste is tevens het belangrijkste kenmerk van deze uitvoeringen: het speelplezier dat er vanaf spat, wat uiteraard samenvalt met het sterke geloof in de muzikale betekenis van deze stukken. Jochem Geene zorgde voor een passende omlijsting: u wacht een werkelijk práchtige strijkersklank, gloedvol van hoog tot laag. Ook het zo belangrijke middengebied (alten!) komt dus goed tot zijn trekken; en dat kun je helaas van menige opname niet zeggen. index |
|