CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2017
|
In 1817 werd Beethoven verblijd met het aanbod van de Engelse pianomaker John Broadwood om hem een van zijn nieuwste vleugels kosteloos ter beschikking te stellen. Beethoven stond in Wenen in hoog aanzien en Broadwood was er alles aan gelegen om een plaats te veroveren op de Weense pianomarkt, waar meerdere Weense pianobouwers al jarenlang hun uitstekende producten op de markt brachten. De Broadwood-instrumenten golden in die tijd als de absolute top, mede dankzij de enerzijds zangerige maar anderzijds ver dragende klankeigenschappen, waaraan ook het zeer solide mechaniek zijn steentje bijdroeg. Wat niet wegnam dat de Weense piano's lichter speelden. Begin januari 1818 bevestigde Broadwood per brief aan Beethoven dat de vleugel eraan kwam. In een in het Frans gestelde, nogal overdreven aandoende bedankbrief schreef de geroerde componist:
De vleugel kwam er, maar wel in zwaar gehavende staat. Het instrument had veel te lijden gehad van het transport van Engeland naar Wenen via de haven van Triëst en kon met geen mogelijkheid in die staat worden bespeeld. De Weense pianobouwer Streicher werd erbij gehaald om de vleugel zo goed mogelijk te restaureren, maar daar bleef het niet bij. Naarmate Beethovens doofheid toenam, nam ook zijn gebeuk op het mechaniek en de snaren toe. Tussendoor werd nog herhaaldelijk gepoogd om het toch al van origine forse klankvolume nog verder op te schroeven, wat Beethovens naaste buren hem zeker niet in dank zullen hebben afgenomen. Dat de bijzondere klankeigenschappen van de Broadwood en ietwat later, in 1826, mogelijk ook nog de Conrad Graf, aan hem geheel en al voorbij zijn gegaan wordt door de partituren van zijn late pianowerken weersproken. Daarin duiken namelijk speltechnische aanwijzingen op die betrekking hebben op bijzondere klankeigenschappen (pedaalgebruik: una corda, due, tre corde) van de Broadwood. Anderzijds is er gerede twijfel of Beethoven de werkelijke klank van de Broadwood nog wel heeft kunnen waarnemen, en dat het door zijn sterk toegenomen hardhorendheid eerder een kwestie van voelen, met name van de bassnaren, dan van een andere perceptie was geworden. In die tijd verliep de communicatie met Beethoven alleen nog maar met behulp van coversatieschriften. De Graf-vleugel heeft in compositorisch opzicht overigens geen enkele invloed gehad op Beethovens pianomuziek, aangezien de componist die toen niet meer schreef. Nog tijdens het werken aan het openingsdeel van opus 109 moet Beethoven dusdanig veel problemen met zijn gehoor hebben ondervonden dat hij in de zomer een 'resonator' (de 'hearing machine') liet inbouwen, als een hulpmiddel om zijn contact met de levende klank te vergroten. Die resonator moet door zijn resonerende eigenschappen ook effect hebben gehad op de 'voelbare' klank. Wat eens te meer belangrijk was omdat het immers het toucher was waarmee Beethoven die klank opriep. De Broadwood leek daarmee te zijn 'omgetoverd' in een soort echokoepel. De conclusie lijkt gewettigd dat Engels ambachtswerk heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van Beethovens laatste sonates (klik hier voor 'Inside the Hearing Machine'). Ishay Shaer Shaer laat veel poëtische ruimte toe, hij geeft de muzikale gloed een vooraanstaande plaats in zijn vertolkingen. Terwijl er anderzijds geen concessies worden gedaan aan de met zoveel pijn en moeite door Beethoven neergeschreven notenvelden. Wie de partituren erbij neemt herkent de nauwkeurigheid waarmee Shaer te werk gaat, maar tegelijkertijd ook de vrijheid die hij zich permitteert in de uitwerking van de frases, naast de verbindingen die hij legt tussen de melodievoering en het bij Beethoven altijd zo bijzondere harmonische findament (waaruit juist vaak de melodie pas goed vorm krijgt!) Zijn scherpe profilering van het Prestissimo in op. 109 en het Lebhaft in op. 101 straalt grote noblesse uit, met aan de andere kant van het rijke spectrum het innemende cantabile-spel dat is ingebed in een warme pianoklank. Ook het contemplatieve element komt ruimschoots aan bod, zowel in de sonates als in de 'Kleinigkeiten' van op. 119 en 126. En eindelijk hoorde ik in de staccato-noten van de tweede en vierde bagatelle van op. 126 weer eens de dynamische krachttoer, bijna 'vrijgevochten' van de zanderigheid die menige vertolking ervan juist ontsiert. Het is een schoolvoorbeeld van hoe je als pianist zo'n miniatuur losmaakt uit zijn ogenschijnlijk starre omlijsting. De opname werd gemaakt door niemand minder dan Andrew Keener in samenwerking met Phil Rowlands. Het klinkt zoals we uit deze bron niets anders mogen verwachten: formidabel. De klank van de Steinway is echt meesterlijk vastgelegd (met een apart compliment voor de niet met name genoemde pianostemmer. À propos: waarom wordt die zelden vermeld? Ook hij of zij levert een belangrijke bijdrage aan het uiteindelijke resultaat). Een intrigerende vraag blijft nog hangen: waarom heeft Orchid, gerekend vanaf de opname, er ruim twee jaar over gedaan om deze prachtige cd uit te brengen? index |
|