|
CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2014
|
Beethoven: Pianotrio nr. 6 in Es, op. 70 nr. 2 - nr. 7 in Bes, op. 97 (Aartshertog)
Alexander Melnikov (fortepiano), Isabelle Faust (viool), Jean-Guilhen Queyras (cello)
Harmonia Mundi HMC 9012125 • 68' •
Opname: september 2011, Teldex Studio, Berlijn |
|
|
Je ziet het niet vaak: deze beide pianotrio's op een cd (meestal worden de beide trio's op. 70 gecombineerd), maar er is niets mis met deze samenvoeging. De beide pianotrio's op. 70 completeerde Beethoven in de zomer van 1808, het laatste trio, op. 97, in 1811. De première, op 11 april 1814, markeerde tevens Beethovens laatste publieke optreden als pianist, geflankeerd door twee van zijn getrouwen, de violist Ignaz Schuppanzigh en de cellist Joseph Linke. Louis Spohr woonde de repetitie bij, die verre van vlekkeloos verliep. Niet alleen was de fortepiano ontstemd (wat de inmiddels behoorlijk hardhorende Beethoven geen zier interesseerde), maar Beethovens spel miste de virtuositeit zoals Spohr die zich nog van de vroegere Beethoven herinnerde. De grandioze muziek stond vrijwel haaks op het toenmalige uitvoeringsniveau ervan.
Hoe anders pakt dat uit bij het trio Melnikov, Faust en Queyras, drie instrumentalisten die op de hoogste treden van de vertolkingsladder staan en ook in deze drie trio's de sterren van de hemel spelen (ook als duo zijn Faust en Melnikov formidabel, getuige hun eerdere opnamen). Zeker, we zijn verwend met zeer goede uitvoeringen, zowel van gelegenheids- als van vaste trio's. Wat de laatste betreft begon het discografische feest eigenlijk al in 1965 met het Beaux Arts Trio op het Philips-label, begin jaren tachtig gevolgd door een nieuwe, nog betere opname, een toetssteen van dit repertoire, gemaakt in dat later beroemd geworden bioscoopzaaltje in het Zwitserse Le-Chaux-de-Fonds, vlakbij Lausanne.
Melnikov, Faust en Queyras steekt het Beaux Arts naar de kroon (wat, om nog een formidabel ensemble te noemen, het Trio Wanderer ook doet, in dit verband zelfs concurrentie in eigen huis...) en schaart zich daarmee aan de top van het segment. Wat in dit geval zeker in het voordeel spreekt is het gebruik van een fortepiano van Alois Graf uit 1828, door Edward Beunk gerestaureerd en in het bezit van Melnikov. Beethoven heeft dit instrument niet gekend (hij stierf in het jaar daarvoor, in 1827), maar wel had hij thuis een vergelijkbaar instrument van Conrad Graf uit 1824 (opgenomen in de collectie van het Beethovenhaus in Bonn). In het cd-boekje wordt de naam van Graf overigens verkeerd gespeld: Graff.
Het voordeel van de fortepiano in deze muziek is duidelijk de balans tussen de drie instrumenten, die er duidelijk bij wint. In deze werken is de piano weliswaar de protagonist, maar de moderne vleugel wil dan nogal eens overheersen, tenzij de pianist zich 'keurig' aanpast, wat echter het vehemente karakter dat deze stukken evenzeer bezitten, algauw geweld aandoet. Opnametechnisch kan dit wel in zekere mate worden 'gecorrigeerd', maar dat is en blijft het paard achter de wagen spannen. Met de fortepiano verdwijnen dergelijke problemen als sneeuw voor de zon.
Om deze uitvoeringen ten slotte nog wat 'authentieker' te maken: Faust bespeelt een Stradivarius uit 1704, de Schone Slaapster, terwijl Queryas een cello van Geoffredo Cappa uit 1696 bespeelt. De opname is weer de zoveelste zegepalm op het conto van Martin Sauer. Het begin van het Scherzo uit op. 97 laat al prompt horen hoe bijzonder fraai de ruimte met de klank van de drie instrumenten samenvalt. Minder geslaagd vind ik de rare coverfoto, met aan de kledij te zien de aartshertog (Rudolph) zonder hoofd. Deze beschermheer en leerling van Beethoven had beter verdiend!
|
|