CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2024 |
Precies twee jaar geleden besprak ik Telemanns 12 Fantasieën TWV 40:14-25, uitgevoerd door de violist Tomás Cotik, tevens docent aan de Amerikaanse Portland State University, waar toen ook de opname was gemaakt. Ik was er enthousiast over (klik hier), zoals ik dat opnieuw ben na het beluisteren van Cotiks vrij recente aanwinst, Bachs zes Cellosuites in de transcriptie voor viool solo. Wat overigens de noodzaak met zich bracht om vijf ervan te transponeren naar een andere toonsoort: nr. 1 van G naar D, nr. 2 van d naar a, nr. 3 van C naar G, nr. 4 van Es naar Bes en nr. 5 van c naar g. Alleen de laatste (zesde) suite ontsprong deze 'dans'. De vraag is overigens voor welk instrument precies Bach deze suites heeft gecomponeerd: ze zijn helaas niet in Bachs handschrift overgeleverd (er valt hier meer over te ontdekken). Het uit omstreeks 1726 daterende Kellner-manuscript rept van 'Viola de Baßo', waarvan we maar moeten raden wat hiermee werd bedoeld. De eerste gedachte zou kunnen zijn: de viola da gamba, maar de karakteristieken van dit instrument komen niet overeen met de afgeschreven kopieën. De vijfde suite was, dat staat wel onomstotelijk vast, bedoeld voor uitvoering door een vijfsnarig instrument, maar betrof het een cello of een cello piccolo, of misschien wel een cello da spalla? Zelfs de viola pomposa kan hier in beeld komen. Evenmin staat vast voor wie de suites bedoeld waren, al liggen, gelet op de ontstaanstgeschiedenis, wel twee (overigens bekende) namen voor de hand: de gambist Christian Ferdinand Abel of de cellist Christian Bernhard Linke, beiden verbonden aan de hofkapel van prins Leopold von Anhalt-Köthen (1694-1728). Het moeten fabuleuze musici zijn geweest. We kunnen de (mogelijke) twijfels en vragen evenwel met deze transcripties voor viool solo met een gerust gemoed achter ons laten, want er komt iets voor in de plaats: de viool, al is die nu eenmaal geen cello. Dat lijkt op het opentrappen van een open deur, want de viool maakt, in tegenstelling tot de cello, niet alleen een soepeler speeltrant mogelijk (ook de door Cotik gehanteerde typische barokstrijkstok speelt daarin overigens een belangrijke rol), maar dat eveneens sprake is van een geheel ander klankkarakter. Het eerste belangrijke citaat uit de door de violist zelf verzorgde toelichting in het cd-boekje:
'Producing a particular involuntary emotional response in the listener' betekent in dit geval (we hebben het over transcripties tenslotte) dat zowel het instrumentale kleurenpalet en de toonhoogte als het toonbereik ten opzichte van het 'origineel' een ware metamorfose ondergaan, en dat mede daardoor de zes suites in een ander expressief perspectief worden geplaatst. De meest voor de hand liggende en ook belangrijkste vraag is of Cotik en zo ja in welke mate hij zich aan de barokke tradities heeft gehouden. Transcriberen prima, maar het mag geen verwrongen beeld opleveren ten aanzien van de - voor zover ons dat bekend is - achttiende-eeuwse uitvoeringspraktijk. Het goede nieuws: ook op dit punt heeft Cotik mij bepaald niet teleurgesteld. Zoals zoveel musici die zich vanuit de historiserende uitvoeringspraktijk op het barokrepertoire hebben toegelegd heeft ook Cotik de theoretische geschriften van onder meer Mattheson, Quantz, (Leopold) Mozart, (Georg) Muffat, (François) Couperin, (C.Ph.E.) Bach en Kimberger uitvoerig bestudeerd en daaruit de voor hem geldende, vooral praktische lessen getrokken. Ik noemde reeds de barokstrijkstok, die evenzeer gevolgen heeft voor de differentiatie die in deze muziek kan worden (en hier feitelijk wordt) aangebracht, zoals Cotik dat ook zelf onder woorden brengt:
Een ander punt zijn de notenwaarden die, Cotik volgend, niet star worden gehanteerd. Op zich kan ik daartegen weinig tot geen bezwaar inbrengen, omdat de ingebrachte souplesse (wendbaarheid zou ook passend zijn, denk ik) mede (er zijn meerdere aspecten mee verbonden) lijkt te zijn voortgevloeid uit het desbetreffende instrument: de viool. Cotik houdt er een overtuigend pleidooi over:
En over rubato, vingerzetting en versiering:
Interessant is ook de door Cotik gehanteerde stemming en wat daar dan weer ermee samenhangt:
Bach was zelf een bewerker (én parodist) van formaat die, wanneer het zo uitkwam, het origineel aanpaste aan de plaatselijke of andere omstandigheden. Al zal die noodzaak er, voor zover wij althans weten, niet zijn geweest ten aanzien van bijvoorbeeld de vioolsonates en -partita's of de cellosuites. Om dit anno nu wél te doen kan bij menige 'purist' zeker de wenkbrauwen doen fronsen, maar als antidotum tegen een mogelijk opkomend bezwaar kan naar mijn gevoel het vermogen dienen om zowel de cellosuites als de (getranscribeerde) vioolsuites los van elkander te genieten, mede ingegeven door het feit dat in de achttiende eeuw het wemelde van de bewerkingen. Waarbij de musicus en docent Tomás Cotik, met zoveel kennis van zaken en zo gewetensvol handelend ten opzichte van het origineel, niet ter discussie staat. We mogen ons dus gerust laten leiden door deze sublieme vertolkingen van een hoog muzikantesk gehalte, technisch briljant uitgevoerd en getuigend van een indrukwekkend inzicht in wat deze muziek ook in getranscribeerde vorm vermag. De opname, wederom gemaakt op Portland State University in Oregon, is opnieuw een juweeltje. Cotik heeft er ook wat dit betreft bepaald geen half werk van gemaakt, want hij trad ook op als producer én opnametechnicus. De viool is vervaardigd door Marc de Sterke (2000), het instrument dat Cotik ook in zijn reeds door mij aangehaalde Telemann-opname bespeelde. index |
|