CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2023 |
Het is steeds weer verbazingwekkend dat ondanks de onophoudelijke stroom Bach-cantates die de discografie 'bevolken' er toch nog steeds ruimte blijkt te zijn voor interessante, nieuwe uitvoeringen. Waar ligt dat aan? Menigeen zal zonder omhaal naar de geniale componist zelf verwijzen, anderen misschien naar het voor meerdere uitleg vatbare notenbeeld met zijn nogal rudimentaire uitvoeringsaanwijzingen, aldus ruimte latend voor een zekere mate van vrijheid, en dan met name wat betreft de articulatie en - zij het in mindere mate - de frasering. Al is oog en oor uiteraard voortdurend gericht op wat wij als barokke retorica zijn gaan ervaren en waarderen. Dit alles dus niet 'vrijgevochten', maar binnen de kaders van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk, die op zich weer is gestoeld op wat aan historische boeken en geschriften ons is nagelaten. Het is eigenlijk wat iedere rechtgeaarde vertolker wil en nastreeft: het nieuwe ontdekken in het oude en er dan vervolgens op een historisch verantwoorde wijze mee omgaan, maar ook passend in onze tijd. Het lijkt een nogal tegenstrijdige opgave, maar toch is dat vaak wel de gelukkige uitkomst. Misschien ligt het zelfs wel in elkanders verlengde: de 'oude' en de 'nieuwe' tijd. En anders denken we gewoon maar dat het zo is. Passend in onze tijd? We hoeven slechts terug te gaan tot in de jaren zestig, toen de stroperige Bach-stijl nog steeds overal opgeld deed, met daarvan als belangrijke exponent Karl Richter met zijn in München residerende Bach-Orchester. Een halve eeuw eerder was het Willem Mengelberg die er veel succes mee boekte. Treurig daarentegen was het 'product' van de musicus die zichzelf nog belangrijker vond dan de componist: Herbert von Karajan, die medio jaren zestig voor zijn megalomane doel de Brandenburgse Concerten maar al te graag misbruikte en in zijn bijrol als pseudo klavecinist de hakken stevig in het zand zette. Wát een tegenstelling, bijvoorbeeld ten opzichte van Karl Ristenpart, die tussen 1949 en 1952 voor het RIAS een fabuleus Bach-cantateproject opnam. (hier door mij besproken). Geen zwaarwichtige Bach, maar al vooruitlopend op wat nog verre van vaste voet had: pregnante ritmiek, lichtvoetige fraseringen. pittige accenten. Toen al streefde Ristenpart met zijn ensemble naar luchtigheid, helderheid, doorzichtigheid, terwijl Richter in de jaren zestig en later juist de klok weer danig terugzette. Ja, we hebben inmiddels Harnoncourt, Herreweghe, Koopman, Pierlot, Suzuki en zoveel anderen die de historiserende uitvoeringspraktijk tot inzet hebben gemaakt van een 'vernieuwde' Bach en dat met groot publiek succes hebben weten te bekronen. Een positief beeld dat zich voortzet in dit nieuwe album dat uit hetzelfde hout gesneden is en waarin de vier vocale solisten ons het ene na het andere wonder weten voor te toveren, met tevens daarin een voortreffelijke rol weggelegd voor het instrumentaal ensemble Le Banquet Céleste onder leiding van Damien Guillon. Het heeft geleid tot een van de mooiste uitgaven op dit zo specifieke Bach-terrein, en wel in Leipzig tussen 1723 en 1726. Hoe het toen geklonken heeft? Wisten we dát maar! index |
|