CD-recensie

 

© Aart van der Wal, maart 2022

Bach: Das Wohltemperierte Klavier BWV 870-893 (Boek II)

Marcel Worms (piano)
Zefir ZEF 9686 • 68' + 72' • (2 cd's)
Opname: juni 2021, Zeeuwse Concertzaal, Middelburg

Klik hier voor Boek I

 

De Russische pianist Svjatoslav Richter (1915-1997) verklaarde zijn succes eens door de boude bewering dat hij ‘slechts speelde wat er [genoteerd] stond'. Het klonk eerder als een nogal loze belofte aan zichzelf, want de praktijk wees gelukkig uit dat hij dat nu juist niet deed (ook hij boog zich over Bachs WTK). Want stel nu eens dat iedere (beroeps)musicus dat standpunt zou huldigen? Alleen spelen wat er staat? We zouden dan onherroepelijk terechtkomen in een onoverkomelijke leegte van saaiheid en eenvormigheid, het museale dat noch de muziek, noch de musicus, noch het publiek dient.

Componisten die hun eigen muziek uitvoerden (er zijn historische opnamen genoeg die dit onomstotelijk aantonen, inclusief die op de zo befaamde Welte-Mignon rollen) blijken in dit opzicht evenmin ‘honkvast' te zijn. Met daaraan toegevoegd dat de componist is per definitie niet de beste vertolker van dat eigen werk is (ik neem Stravinsky graag als representatief voorbeeld).

En Mahler, die zo enorm zijn best heeft gedaan om zijn partituren zo nauwkeurig mogelijk in te richten? Die, zoals daaruit blijkt, eigenlijk niets aan het toeval wilde overlaten, groot dirigent als hij zelf was (hij kende zijn collega's en de overige musici als geen ander…)? Welte-Mignon biedt u het antwoord, zijn pianospel, zij het toen tamelijk primitief, is vastgelegd op Welte-Mignon.

Maar áls het mogelijk zou zijn om werkelijk ‘naar de letter' te spelen? Dan is er noch vooruitgang, noch achteruitgang, uitmondend in een status quo van nul en generlei betekenis. De pianist als typist… ‘Im Westen nichts neues'. In het oosten trouwens evenmin, zoals het vroeger zo vaak voorkwam, al die Chinese pianisten die zich uitsloofden in het imiteren van hun grote voorbeelden. Terwijl de aangrenzende Zuid-Koreanen hen in dit opzicht toen al ver voorbij waren.

Er zijn ook uitersten te bedenken, zoals in het moderne componeren, waarin de aleatoriek echt een voedingsbodem heeft gekregen. Of puur grafisch voorgestelde composities die extreem veel ruimte bieden aan de musicus om zijn eigen koers te varen. Een welsprekend voorbeeld daarvan is Workers Union van Louis Andriessen uit 1975, een ‘symphonic movement for any loud sounding group of instruments'. Geen enkele uitvoering die ook maar in de verste verte op de andere leek. Sterker nog, ik herinner me uitvoeringen door de fameuze Marinierskapel waarin de improvisaties (die de boventoon voerden) ervoor garant stonden dat ze alle hevig van elkaar verschilden. Ht is alweer lang geleden, time flies.

Toegegeven, de ene toondichter schrijft zijn invallen nauwkeuriger op dan de ander, wat tevens betekent dat de ene compositie de vertolker(s) meer ruimte biedt dan de andere. Dat geldt in beginsel sowieso voor veel barokmuziek: componisten hadden eenvoudig de behoefte of zagen de noodzaak niet om ieder detail volledig uit te schrijven. De becijferde bas is daarvan een exponent. Maar wat zeker daarin meespeelde was het simpele feit dat de componist méér was dan alleen schepper van zijn eigen muziek: hij voerde ze ook uit, hetzij alleen, hetzij samen met anderen. En die ‘anderen' wisten precies wat van hen werd verlangd. Er zullen toen zeker geen al te heftige discussies zijn geweest over het te kiezen tempo, de frasering, de dynamiek, enz. Er werd zelfs 'aus einem Guss' muziek gemaakt die spreekwoordelijk nog ‘nat' was, vanuit het manuscript of nog haastig met de hand uitgeschreven partij. Dat was zelfs tot in de negentiende eeuw geen uitzondering (Beethoven).

Omdat het in de achttiende eeuw nu eenmaal was zoals het was staan we nu, zeker bezien vanuit de ‘authentieke' uitvoeringspraktijk (sommigen gaan daarin als boekhouder te werk), voor menig raadsel dat om een oplossing vraagt. Maar die oplossing is dan wel individualistisch gekleurd. Mooi toch? Dat er zoveel varianten zijn? Dat maakt de barokmuziek al een stuk minder stoffig (als die term überhaupt opgeld doet). Hoe dan ook, wie ampel ruimte zoekt voor een eigen visie kan bij de barokmuziek uitstekend terecht. Wat niet alleen voor de noten zelf, maar ook voor de bezetting geldt, want ook daarover kunnen de meningen behoorlijk verschillen en zijn er allerlei opties die het beproeven meer dan waard zijn gebleken. En waarom zou fantasie niet mede leidend mogen zijn?

Dat geldt ook voor het beroemde Wohltemperierte Klavier van Bach, de beide omvangrijke boeken die niet alleen een scala van verschillende interpretaties mogelijk maken, maar die ook in allerlei verschillende bezettingen hun belangrijke, onuitwisbare plaats in de westerse muziekgeschiedenis hebben ingenomen. Een werk overigens dat als geheel door de dirigent Hans von Bülow (1830-1894) terecht met het ‘Oude Testament van iedere pianist' werd aangeduid. Toen al! En gegarandeerd dat hij vooral vertrouwd moet zijn geweest met een puur romantische benadering van dit magnum opus! Een werk overigens dat Bach zelf nogal bescheiden als ‘bijzonder tijdverdrijf' kwalificeerde en dat hij vooral bestemd had voor de 'leergierige muzikale jeugd'. Want leergierig moest je toch wel zijn om met dit ‘klavecinistische' hoogstandje uit de voeten te kunnen. Sterker nog: je moest het klavierspel al behoorlijk goed in de vingers hebben alvorens zich met enig succes op dit buitengewoon lastige compendium te kunnen storten. Er is geen enkele twijfel over mogelijk: geen enkele amateur komt zonder kleerscheuren door dit opus heen, mark my words.

Marcel Worms (1951) is een beroepsmusicus die het WTK volkomen in de vingers heeft. Is het overigens wel zo terecht dat we vandaag de dag niets anders verwachten dan dat? Zelfs op het concertpodium, verwend als we zijn door al die zogenaamde perfecte opnamen?

Twee jaar na het verschijnen van zijn visie op Boek I verschijnt nu dus Boek II dat Bach zo'n twee decennia na de voltooiing van Boek I componeerde. Wat daarbij, afgezien van Worms vlekkeloze interpretatie, vooral opvalt is dat die ruim twintig jaar ook in creatief opzicht bij Bach bepaald niet ongemerkt voorbij zijn gegaan. Boek II is ten opzichte van het toch al complexe Boek I zelfs nog meer gelaagd, de abstractie is in samenspel met de expressie naar een nog hoger niveau getild en de de stemvoering heeft duidelijk nog aan dimensie gewonnen. Worms' interpretatieve aandeel daarin is in een woord gezegd exemplarisch, wat ook al bleek uit zijn fenomenale uitvoering van Boek I (het in 2020 verschenen dubbelalbum is overigens om de een of andere reden niet door ons besproken, maar is wel op Spotify te vinden). Dat superieure (of exemplarische) zit hem in zijn tempokeuzes (spot on wat mij betreft), het veelkleurige raffinement in zijn spel, de net zo uitgekiende fraseringen, zijn overtuigende omgang met de stemvoering (hoofd- en nevenstemmen) en de voortdurend sterke onderhuidse energie die hij in de afzonderlijke deeltjes heeft weten te leggen. Bachs uitgesproken polyfone werk krijgt onder de handen van Worms een ware modelvertolking, maar dan (welteverstaan!) als model voor zeer geslaagde interpretatieve vrijheid.

Jakko van der Heijden heeft de klank van de Steinway D subliem vastgelegd en Joost van Hartevelt heeft het technisch vocabulaire van het instrument (en dat is bepaald niet gering) optimaal tot zijn recht laten komen. Het cd-boekje munt uit in Worms' eigen, in strikt heldere taal verzorgde toelichting, met daarin veel interessante details omtrent de ‘wohltemperierte' stemming en het daarop geënte muzikale affect. Dat hij ook aandacht besteedt aan de historische aspecten die aan het werk ten grondslag liggen, spreekt welhaast vanzelf, maar ook de verschillen tussen de beide boeken krijgen zijn aandacht. Kort en goed een uiterst welkome uitgave!

O ja, voordat ik het vergeet: de Prélude BWV 874 zal niet alleen Beethoven zéér goed hebben gekend...


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links