![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2005
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sandrine Piau en Johannette Zomer (sopraan); Bogna Bartosz en Nathalie Stutzmann (alt); James Gilchrist en Christoph Prégardien (tenor); Klaus Mertens (bas); The Amsterdam Baroque Orchestra & Choir o.l.v. Ton Koopman (orgel).
Deze nieuwe cd-uitgave, deel 20, bevat cantates van
de vierde jaargang in Leipzig (1728-1729) en van rond 1730. Daarmee zijn we bijna aan het einde van
een lange reeks (er zijn nog twee delen te gaan). Picander zag het levenslicht in Stolpen, studeerde in Wittenberg
en woonde vanaf 1720 in Leipzig, eerst als privéleraar, vervolgens
als beheerder van een postkantoor en tenslotte als gemeentelijk manus
ministra die belastingen inde en door de boeren in de omgeving geproduceerde
wijn controleerde. Hij was muzikaal, bespeelde een instrument en was
lid van een 'Musikkollegium' (wellicht dat van Bach). Bach had al eerder teksten van Picander gebruikt, onder meer in de wereldlijke cantates "Zerreiβet, zersprenget" BWV 205 en "Entfliehet, verschwindet" BWV 249a, en in de kerkcantates "Bringet dem Herrn Ehre seines Namens" BWV 148 (september 1723 of later) en "Es erhub sich ein Streit" BWV 19 (september 1726). Picander-teksten komen we eveneens tegen in het Weihnachtsoratorium en de Matthäus-Passion.
Picander mag dan een middelmatig dichter zijn geweest, maar als librettist kon in korte tijd, als het ware op afroep, het dichterlijk-religieuze maatwerk leveren dat Bach voor een nieuwe cantate nodig had. Daarnaast was Picander de ware parodist par excellence die moeiteloos een nieuwe tekst uit zijn mouw schudde voor al eerder door Bach geschreven muziek. Die bedrevenheid ging zo ver dat nu nauwelijks nog valt uit te maken welke tekst origineel dan wel parodie is. Er hoeft niet aan te worden getwijfeld dat Bach ook in de vierde jaargang in Leipzig een veel groter aantal cantates heeft gecomponeerd en uitgevoerd dan bewaard is gebleven (BWV 145, 149, 156, 159, 171, 174, 188, 197a). Dat Picander als tekstdichter daarin een essentiële rol heeft gespeeld staat eveneens vast. In het voorwoord van "Cantaten auf die Sonn- und Fest-Tage durch das gantze Jahr" schrijft Picander op 24 juni 1728: "Ich habe solches Vorhaben desto lieber übernommen, weil ich mich schmeicheln darf, daβ vielleicht der Mangel der poetischen Anmuth durch die Lieblichkeit des unvergleichlichen Herrn Capell-Meisters, Bachs, dürfte ersetzet, und diese Lieder in den Haupt-Kirchen [Picander doelt op St. Thomas en St. Nikolai] des andächtigen Leipzigs angestimmt werden." De datering komt overeen met het begin van Bachs vierde jaargang, op de eerste zondag na Trinitatis. Over een vijfde jaargang in Leipzig bestaat geen eenduidigheid.
Bach-kenner Alfred Dürr sluit niet uit dat Bach in 1729-1730 zich
hoofdzakelijk met andere muziekvormen bezig wilde houden en dat hij
zich dit ook kon veroorloven omdat de voorraad door hem gecomponeerde cantates inmiddels meer dan genoeg was voor de komende kerkdiensten.. Historiserend musiceren Hoe 'authentiek' gaat Ton Koopman te werk? Ik citeer uit een artikel van Christiaan Weijts naar aanleiding van Koopmans gastdocentschap aan de Belgische faculteit der Kunsten:
Los van de vraag of het voor de hedendaagse beleving van Bachs cantates
wel zo noodzakelijk is om de uitvoering in het keurslijf van meer
dan tweehonderdvijftig jaar geleden te persen (een gedachtewisseling
hierover zou al snel uitmonden in polemische uiteenzettingen), is
het onvermijdelijk dat de historisering zijn beperkingen
kent, waarbij de ene dirigent annex musicoloog de grenzen verder legt
dan de andere. Koopman is, puur bezien vanuit het historisch perspectief,
rekkelijk want hij zet voor de cantates een gemengd koor en dito solisten
in, en dus niet louter jongensstemmen (een praktisch punt: zij zijn sowieso niet in voldoende mate voorhanden). We zien hier dus het bekende verschijnsel
van een wel authentiek instrumentarium (of althans kopieën daarvan)
en een zo effectief mogelijke toepassing van uit allerhande historische
bronnen bekende muzikale retoriek, waarbij dan wat betreft het vocale
aandeel een 'moderne' koers wordt gevaren. Bach zette 'bruikbare knapen'
in, Koopman niet. Zo eenvoudig kan historiseren zijn.
Uitvoering In deze hosanna-stemming moet u wel bedenken dat in een dergelijk enorm en over vele jaren verdeeld project niet voortdurend op de Parnassus wordt gebivakkeerd en dat er heus wel incidentele inzinkingen zijn. Hier maken mensen van vlees en bloed muziek, in goede en minder goede dagen, maar die wel binnen een strak opnameschema moeten presteren, 'weer of geen weer'. Zo presteert Sandrine Piau in deze uitgave zeer goed, maar soms is er dat moment dat haar stem in het lage bereik minder kernachtig is, even wat présence mist en aan glans inboet, maar dergelijke kortstondige momenten hebben slechts een marginale invloed op haar vertolking. Klaus Mertens maakt met zijn beheerste voordracht daardoor juist des te meer indruk en dat hij dan incidenteel minder trefzeker is, legt bij al dit fraais geen gewicht in de schaal. De opname was weer in de goede handen van Adriaan Verstijnen en dat is goed te horen: transparant, met een goede definitie en in de juiste balans wanen we ons dichtbij, in de Amsterdamse Waalse Kerk. Samenvattend: producer Tini Mathot, Tons echtgenote, heeft weer het zoveelste wonderwerk afgeleverd, jaar in, jaar uit. Toch wel iets om even bij stil te staan. Alles mit Gott... BWV 1127 John Eliot Gardiner had de primeur van de eerste uitvoering op cd (klik hier voor de details). Het uit twaalf strofen bestaande gedicht van de ambtenaar Johann Anthon Mylio uit het zo'n vijfentwintig kilometer ten noorden van Weimar gelegen Buttstadt was bestemd voor de 52ste verjaardag van diens broodheer, de hertog. Op zich leek dit geen bijzondere vondst te zijn, maar dat werd anders toen de laatste twee bladzijden - die door de auteur oorspronkelijk blanco waren gelaten! - een weliswaar in eerste aanleg onbekend ogend handschrift van een strofenaria werd aangetroffen, en aan de hand van onder andere de zwierige vioolsleutel het handschrift van Johann Sebastian Bach werd herkend. Men kan zich voorstellen dat de verbijsterde Maul de adem in de keel stokte. Zijn conclusie werd op 6 juni bevestigd door de Bach-specialist Peter Wollny, een handschriftdeskundige bij uitstek. Nog diezelfde avond knalden de champagnekurken en werd na overleg met de directeur van het Bach-Archiv, professor Christoph Wolff, om de volgende dag de gedane ontdekking in een persconferentie bekend te maken. Daarna stond de telefoon niet meer stil en regende het e-mails en faxen, want de muziekwereld wilde toch wel het naadje van de kous weten. We zijn inmiddels dus een BWV-nummer rijker: 1127! Precies zeven weken na de officiële openbaarmaking van de vondst bevonden John Eliot Gardiner cum suis zich al in een Londense opnamentudio om het werk voor zijn eigen label, Soli Deo Gloria (het motto van Bach, Alleen Ter Ere van God) vast te leggen. De aanleiding voor Bach om de ode te componeren mag dan feestelijk zijn geweest, duidelijk is wel dat hij het stuk voor een kleine bezetting heeft geschreven en dat hier geen sprake kon zijn van 'Tönet, ihr Pauken! Erschallet, Trompeten'. Inmiddels weten we ook dat Bach de leeftijd van de hertog met 52 basnoten symboliseerde: dat is althans welgeteld het aantal in het aan de eigenlijke aria voorafgaande (instrumentale) voorspel. Van de twaalf strofen nam Gardiner er drie op en Koopman vier, hier uitstekend gezongen door de sopraan Lisa Larsson in een fris klinkend instrumentaal kader. Literatuurverwijzing Er is overstelpend veel literatuur over Bachs cantates verschenen, maar de onderstaande vijf boeken gaven mij zowel veel leesplezier als nader inzicht in deze toch wel tamelijk weerbarstige materie.
index |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||