Boeken over componisten
© Aart van der Wal, september 2024
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onlangs overleed de Duitse componist Wolfgang Rihm (1952-2024) aan de gevolgen van kanker, de ziekte waaraan hij bijna een decennium leed en die hem geleidelijk steeds meer beperkingen oplegde.
Niet alleen zijn dood, maar ook zijn loopbaan als componist heeft tot een onnoemelijk aantal publicaties geleid. Daaronder ook die van hemzelf in verscheidene media. Het meest uitvoerig en deels ook spraakmakend daarvan is het tweedelige Ausgesprochen - Schrifte und Gespräche (1997/98), op de kop af duizend bladzijden. Het is onder meer deze uitgave waaruit Reininghaus in zijn boek ruimhartig citeert. De Duitse muziekcriticus en -publicist Frieder Reininghaus (1949, Korntal), tevens hoogleraar aan verschillende West-Europese universiteiten, waaronder laatstelijk nog die in Wenen en Salzburg, heeft een groot aantal publicaties op zijn naam gebracht, waaronder meerdere die zijn gewijd aan Wolfgang Rihm. In 2021 verscheen van zijn hand zijn laatste substantiële bijdrage op dit vlak: Rihm. Der Räpresentative – Neue Musik in der Gesellschaft der Bundesrepublik Deutschland, uitgegeven door Königshausen & Neumann in Würzburg. De auteur biedt in zijn recente bijdrage aan de publiciteitsmachine over en rondom Rihm slechts een bescheiden beeld van leven en werk van deze uiterst creatieve mastodont, die in eigen land als de grootste naoorlogse componist wordt beschouwd. Om de leesbaarheid te vergroten (niet onlogisch waar het een muzikale kameleon van een dergelijk kaliber betreft) heeft Reininghausen - overigens nogal voor de hand liggend - gekozen voor een indeling in zeven tijdvensters, te beginnen bij Rihms doorbraak als componist (I), met aansluitend de perioden 1966-1978 (II), 1979-1985 (III), de jaren tachtig (IV), 1987-1989 (V), 1990-2005 (VI) en 2005-2021 (VI). De laatste drieënhalf jaar van Rihms aardse bestaan moeten we dus missen. In het boek, dat verscheen rond het tijdstip van Rihms zeventigste verjaardag, wordt de meest bekende Duitse toondichter aangeduid als klassieker, universeel genie, kunsttitaan, uitblinker en naar schoonheid dorstende allesweter, naast nog enige andere gemakkelijk aansprekende kwalificaties. Daarmee raakt Reininghausen wel vrij dicht aan de waarheid, al is het, waar het de eigentijdse beoefenaren van de schone kunsten betreft, altijd weer de nog te verlopen tijd die het uiteindelijke oordeel zal (gaan) vellen. Wat dit betreft hoeven we onszelf niets wijs te maken. Groepsreis richting Zermatt Veel oude wijn in nieuwe zakken Rudimentaire aanpak Onmogelijke opgave Bedreven netwerker Lobby Stilistische wonderwereld 'Muziek heeft altijd vorm' In 1985 schreef Rihm in een brief aan de muziekwetenschapper Hans Heinrich Eggebrecht (over hem later meer)) dat
Dit vraagt om een vervolg, want dat 'systeemloze' is in de loop der tijd behoorlijk ingeburgerd geraakt. Het is echter vooral de door Rihm doelbewust gekozen fragmentatie die met 'systeemloosheid' wordt verward, terwijl dat nu juist deel uitmaakt van zijn vormconcept. Het fragment (gebroken, gescheiden) is puur functioneel, treedt op als plotseling optredend fenomeen, als verrassingselement. Hij heeft er zelf vaak genoeg melding van gemaakt. Voor Rihm is fragmentatie veel meer dan slechts bedoeld als deel uitmakend van verschillende contrasterende elementen: bij hem draait het juist om het naast elkaar plaatsen van blokken of blokjes die geen relatie meer tot elkaar hebben. Er ontstaat een niet meer aanwijsbaar begin en einde, wat is verschenen lost op in iets geheel anders. We vinden het terug in het Tweede strijkkwartet, Fragment für Andrea, Hölderlin-Fragmente, Lenz-Fragmente, Nietzsche-Fragmente, Fragment aus Tutuguri, Bildnis: Anakreon, Schwarzer und roter Tanz, alle ontstaan in de jaren eind zeventig en begin tachtig, met uitzondering van de uit 2008 daterende Zwei Fragmente von Hölderlin nach Sophokles.
Flaneren... Digibeet Rihm heeft niet alleen als scheppend kunstenaar de computer nooit willen gebruiken. Wie met hem in contact wilde komen kon dat uitsluitend per telefoon, brief of fax. Op een vraag wat voor hem het componeren als handwerk betekende was zijn antwoord eenduidig: dat het in de kunst van het componeren niet meer betekende dan een metafoor en slechts diende om tot uitdrukking te brengen wat hij wilde bereiken en op adequate wijze weer te geven. Rihms afkeer van de computer werkte ook door op het creatieve vlak. Op een opmerking van een interviewer dat mediakenners al vanaf de jaren tachtig hadden beweerd dat het schrift spoedig door programmeercodes zou worden vervangen, was zijn reactie even simpel als eenduidig: dat die kenners waarschijnlijk niets van het componeren hadden begrepen. Rihm zag in de snel oprukkende computer in het creatieve proces tevens de teloorgang van het handgeschreven manuscript. Met daarmee verwant het probleem van de tijdens het compositorische arbeidsproces 'nicht mehr durcherlebte Zeit', wat hij aan de hand van een voorbeeld heeft toegelicht: de compositiestudent die de computer als hulpmiddel gebruikt. Rihm spreekt uit ervaring. Eenmaal dit proces beheersend blijken diens stukken door de bank genomen ongeveer de helft langer te zijn geworden omdat het een peulenschil is om met behulp van de computer eenmaal vastgelegde texturen te verlengen. Was die student alleen op het 'handwerk' aangewezen geweest? Dan had hij dat verlengen als zeer moeizaam ervaren, was hij er al snel mee opgehouden. Rihm zag het ook tijdens compositiewedstrijden: veel van de hem ter beoordeling aangereikte partituren droegen onmiskenbaar het 'handschrift' van de computer (Otto Ketting vertelde mij eens dat hij op slag kon zien dat de computer bij een compositie betrokken was geweest). Handwerk Dat 'mit der Hand schreiben' betekende voor Rihm niet dat hij graag in zijn handgeschreven partituren ingreep door wegstuffen, overschrijven, overplakken, inkorten of invoegen. Er zijn incidenteel wel sporen van te vinden, maar in het algemeen geldt dat zijn manuscripten getuigen van een hoge mate aan netheid en zorgvuldigheid. De Weense dirigent en componist Johannes Kalitzke wees nog eens op een ander aspect van de handgeschreven partituur: dat correcties of verworpen passages daarin hun sporen achterlaten, hoe vaag soms ook, maar later wel voor zowel de componist als de geïnteresseerde musicoloog behulpzaam kunnen zijn, terwijl dat met door de computer gegenereerde partituren niet het geval is. In Ausgesprochen heet het:
Het lijdt geen enkele twijfel dat Rihm, had hij nu nog geleefd, AI (kunstmatige intelligentie) als creatieve bron niet of nauwelijks waarde zou hebben toegekend, het mogelijk zelfs zou hebben verfoeid omdat deze ‘verworvenheid' in zijn beleving tegen alles indruiste waar hij als scheppend kunstenaar voor stond. Muziek en politiek 'Genie der Genies' Lacunes Maar ook ten aanzien van de theaterwerken vallen er lacunes te registreren. Zo wordt de opera Die Eroberung von Mexico (1992), een zeer substantieel werk dat vier bedrijven telt, inhoudelijk afgedaan met 'nog altijd haalt hij [Rihm] zijn materiaal van her en der.' De lezer zou zich de vraag kunnen stellen: welk materiaal? En wat impliceert 'her en der'?
Natuurlijk, een oeuvre dan uit meer dan vijfhonderd werken bestaat in alle denkbare genres en dan ook nog zonder 'durchgehende' systematiek maakt een uitvoerige verkenning al bij voorbaat uitermate lastig, zo niet onmogelijk. Logisch dus dat er keuzes dienen te worden gemaakt. Waarna zich prompt de vraag aandient: maar welke keuzes? Reininghaus is dienaangaande helaas onvoldoende geslaagd. Want wie de compositorische processen waarvan Rihm zich bediende - als is het alleen maar in vogelvlucht - ook maar enigszins wil begrijpen kan het niet stellen zonder enig inzicht in een reeks composities over een lange(re) periode. Al realiseer ik mij dat de door Reininghaus gevolgde opzet het onmogelijk maakt om er een bepaald genre uit te lichten. Zoals Joachim Brügge in Wolfgang Rihms Streichquartette. Aspekte zu Analyse, Ästhetiek und Gattungstheorie des modernern Streichquartetts (2004) (ISBN 3-89727-261). Geen breukvlak
Betekende dit dan een breukvlak? Niet in de ogen van Rihm, die nog in 2002 van leer trok tegen 'Systemzwang' en van welk breukvlak ook niets wilde weten. Want 'ik beschouw alles wat ik maak als een doorlopend proces.' Tegelijkertijd deed hij afstand van 'Zusammenhang', koos hij liever voor allerlei probeersels ('Versuche' en 'Suche'). Naar aanleiding van zijn Zesde strijkkwartet (Blaubuch) uit 1984 (het stuk kan het qua tijdsduur opnemen tegen Beethovens op. 131), merkte hij op dat hij zich er ten volle van bewust was het ontstaan van het stuk neerkwam op zijn zoektocht ('Suche') naar een kwartet. 'De poging is het doel,' aldus de componist, naar aanleiding van La musique creuse le ciel voor twee piano's en orkest, voltooid in 1979. De jonge componist Men stelle zich de vijftienjarige Rihm voor, op de orgelbank, volop improviserend en de meest wonderlijke klanken uit het instrument halend. Wie naar zijn tot zijn twintigste geschreven orgelcomposities luistert herkent daarin al wat nog zou komen: het immense, uiterst expressieve, eruptieve, maar ook het 'sotto voce', bekoorlijke, tedere. Het is muziek waar Rihm nooit afstand heeft willen nemen. Een teken aan de wand, een vooruitziende blik die later ruim vijfhonderd maal zijn eigen loop zou krijgen. Maar niet alleen het orgel en Velte waren in die periode van invloed, ook zijn rol als koorlid was voor Rihms muzikale maar ook sociale ontwikkeling van belang. Rihm: 'Ich gehe nachts von einer Chorprobe nach Hause (Januar 1968 muss das gewesen sein) und gehe durch die Eisenlohrstraße in der Karlsruher Weststadt und höre meinen Schritt immer wieder durch die Hauseingänge "verhallt"und weiß ganz genau: Ein vielgliedriges Orgelstück muß jetzt geschrieben werden, frenetischen Endes. In März schrieb ich das Stück [de Fantasie für Orgel], dann in drei Tagen, schulversäumnisreich.' Hij heeft het opgetekend in Ausgesprochen. Hoewel een amateurkoor lag de lat wel degelijk hoog. Het was een typisch oratoriumkoor, geleid door Erich Werner, dat zowel in eigen land als daarbuiten regelmatig werd uitgenodigd. Er werd veel gereisd, waaronder naar Parijs in 1966 (Rihm was erbij), om daar in de Salle Pleyel Bachs Magnificat onder leiding van Charles Münch uit te voeren. Rihm maakte toen, maar ook later van de gelegenheid gebruik om in de verschillende kerken de klank van het Cavaillé-Coll orgel in zich op te nemen. Eind jaren zestig raakte Rihm ook onder de indruk van de poëzie van Georg Trakl, de Oostenrijkse expressionistische dichter, wiens teksten zich vooral richtten op vergankelijkheid en dood, met als de daarbij passende metaforen die van de herfst en de winter, naast zijn relatie tot God. Trakl komen we al tegen in Rihms op. 1, Gesänge für Stimme und Klavier, diens Untergang broederlijk naast teksten van Hölderlin, Loerke, Stramm, George, Büchler en Rilke. Het orkestlied Abendland is uitsluitend toegesneden op het gelijknamige gedicht van Trakl: , dat ik hieronder in zijn geheel weergeef:
Het gedicht weerspiegelt een donkere geestestoestand die door Rihm in even donkere kleurstelling en symfonische lyriek is vormgegeven. En dat voor een 17-jarige, die uren aan de radiozender France musique gekluisterd doorbracht. We zullen het later nog in vele varianten terugzien. Stockhausen in beeld
Mogelijk begon het Rihm tenslotte toch tegen te staan: Stockhausens eindeloze propageren van eigen werk dat als voorbeeld voor allen moest dienen. Niet dat hij zich ervan distantieerde, geen ‘gevoel' zou hebben gehad voor Stockhausens instinctieve benadering van de muziek en diens elektronische experimenten, maar van een hechte relatie tussen leraar en leerling is het nooit gekomen. Stockhausen, op zijn beurt, kon weinig anders dan de zelfbewuste Rihm aanraden geheel en al zijn eigen pad te kiezen, uitsluitend op zijn eigen innerlijke ‘stem' te vertrouwen en daaraan trouw te blijven. Hetgeen ook is geschied. Naar Freiburg im Breisgau Een andere belangrijke figuur in Freiburg was Wolfgang Fortner, die evenals Eggebrecht verbonden was aan de aldaar gevestigde Hochschule für Musik. Hij doceerde er compositie vanaf 1957 tot zijn emeritaat in 1973.
Fortner, ex-nazi Na de oorlog stond hij slechts te boek als meeheuler, maar op zich al ernstig genoeg, wat evenwel niet verhinderde dat hij betrokken werd bij de oprichting van de Kranichsteiner Ferienkurse für Neue Musik, later omgezet in Internationale Ferienkurse für Neue Musik Darmstadt. Het paste in wat hem - en hem niet alleen - voorstond: ‘die Vergangenheit ruhen lassen.' In 1954 volgde zijn benoeming tot compositiedocent aan het conservatorium van Detmold en vanaf 1957 tot zijn emeritaat in 1973 in dezelfde functie aan het conservatorium van Freiburg (im Breisgau). In dat afscheidsjaar kwam Rihm voor het eerst als student naar Freiburg, dus van Fortner heeft hij niet of nauwelijks les gekregen (al staat zij naam wel in het lijstje met leerlingen). Maar afgezien daarvan had Reininghaus geen enkele reden of argument om Rihm in verband te brengen met Fortners dubieuze historie tijdens de nazi-tijd. Het lijkt daardoor eerder op een ongemotiveerd natrappen dan op werkelijkheidszin. Niet onvermeld mag worden gelaten dat Fortner tijdens zijn leergang in Freiburg een groot aantal studenten onder zich had; en zeker niet de minsten, zoals Hans Werner Henze, Ton de Kruyf, Henk Stam, Bernd Alois Zimmermann, Diether de la Motte Rolf Schweizer, Rolf Riehm, Hans Zender, Peter Westergaard, Arturo Tamayo en de publicist Hans Wollfschläger. Zouden ze allen nazi-sympathieën hebben gehad? Natuurlijk niet. Fortner was een autoriteit op het gebied van de nieuwe muziek, hij componeerde (Schott geeft zijn muziek uit) en kende Arnold Schönberg persoonlijk. Fortner staat geboekstaafd als een van de belangrijkste naoorlogse Duitse docenten in het compositievak. Zijn invloed op de toenmalige jonge generatie componisten was groot.
Eggebrecht, ex- nazi Naar de gebeurtenissen op de Krim is na de oorlog uitgebreid onderzoek gedaan. Daaruit is geen bewijs voortgevloeid dat Eggebert - zoals in het algemeen alle 'Feldgendarmen' - daadwerkelijk bij de 'Sonderaktion' als schutter betrokken is geweest. Niet met zekerheid valt evenwel uit te sluiten dat hij wel als bewaker dienst heeft gedaan op de verzamel- en opstelplaatsen, bij de transporten en de omheiningen. Dat geldt dan tevens voor hetgeen zich aan het begin van 1942 op de Krim afspeelde, toen 'Feldgendarmen', deel uitmakend van de door Rudolf Pallmann geleide veldgendamerie-eenheid 683/FK810, wel deelnamen aan het eigenhandig vermoorden van partizanen, commissarissen en joden die tot dan toe de dodendans wisten te ontspringen, maar nu voor het vuurpeloton werden gebracht. Na de oorlog werd Pallmann wegens bewezen oorlogsmisdaden tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Verondersteld mag worden dat Rihm in 1985 van die hele geschiedenis niets heeft geweten: voor Eggebert was er geen enkele reden zijn oorlogsverleden aan de grote klok te hangen. Onterecht Naar Darmstadt In Amsterdam borrelde het ook, met daarvan op 17 november 1969 de eerste tekenen: een groep actievoerders verstoorde een concert door het Concertgebouworkest. Ze eisten een openbare discussie over het in hun ogen (en oren!) vermolmde muziekbeleid met zijn conventionele en eenzijdige programmering. De Actie Notenkraker was geboren. In Darmstadt vormde de Ferienkurse Neue Musik een ideale voedingsbodem voor kritische activisten. Hun belangrijkste eis: dat ruimte werd gemaakt voor (meer) progressieve docenten. Waar in Amsterdam de roep om Bruno Maderna als dirigent van het Concertgebouworkest naast Bernard Haitink steeds luider ging klinken, waren het in Darmstadt de namen van Iannis Xenakis, Frederic Rzewski en Mauricio Kagel die niet alleen in de wandelgangen rondzongen. De breuk tussen de nieuwlichters die het roer om wilden en de oude garde was een feit. De 'oude garde' moest verdwijnen. Theodor W. Adorno (hij overleed in 1969), René Leibowitz, Heinz-Klaus Metzger, later Carl Dahlhaus (die niets ophad met de versmelting van muziek met politiek) en Rudolf Stephan. Het waren de scheppers van de nieuwe muziek die volgens de studenten het voortouw dienden te nemen, progressieve krachten als John Cage, Karlheinz Stockhausen, Luigi Nono en Pierre Boulez. Alleen zij werden geacht richting en sturing te kunnen geven aan een nieuwe, radicale manier van creatief denken. De voedingsbodem was er, met rond 1970 een generatie componisten die met behulp van nieuwe of experimentele technieken nieuwe muziek schreven. Dat had uiteraard een prijskaartje: zowel het scheppen als uitvoeren vereiste de nodige financiële middelen, maar daarin werd voorzien door zowel de in de nieuwe ontwikkelingen geïnteresseerde publieke omroep als een aantal bij de nieuwe muziek betrokken instellingen.
Wolfgang Rihm was achttien toen hij zich in 1970 voor het eerst in Darmstadt aanmeldde. Zijn indruk was toen dat het in de vele discussies eerder om hiërarchie dan om actualiteit ging. Voor Rihm war Darmstadt geen muzikaal bedevaartsoord, maar de plek waar hij zijn nieuwsgierigheid en honger naar kennis kon bevredigen. De seminars waren zo ongeveer wat hij ervan verwacht had: inspirerend en actueel. In een vraaggesprek met de Süddeutsche Zeitung in 2018 blikte hij terug op zijn ervaringen in Darmstadt en schetste hij onder meer het dogmatisme dat anderen aanhing en dat hij eerder als een bewijs van zwakte zag, terwijl hijzelf zich daarentegen bewust was van ‘Stärke' en ‘Fülle'. Al klonk dat misschien ietwat aanmatigend. Wie beperkingen niet kon aanvaarden, dan verliezen ze automatisch hun betekenis. Een vrije ziel die restricties krijgt opgelegd zal niets voortbrengen, zo vond hij. Rihm zou in 1978 naar Darmstadt terugkeren, maar nu in zijn rol als docent. Het is een ervaring die hij drie jaar later meeneemt naar de Musikhochschule in München en dan in 1985 aan die in Karlsruhe. Docent in Karlsruhe Tijdloos
Dat biedt en passant niet of nauwelijks ruimte aan een chronologisch samengestelde biografie of monografie. Of aan het uitdiepen van een scheppingsproces dat (veelal vermeende) levens- of stijlstadia omvat. Er is immers in Rihms visie geen grijpbare ordening naar creatie en tijd, maar is eerder sprake van een ondefinieerbaar vacuüm waarin absolute vrijheid heerst. Scheppingsperioden Al bij voorbaat een nogal hachelijke onderneming omdat we van bijvoorbeeld Beethoven weten dat de door de muziekwetenschap aanvaarde drie scheppingsperioden elkaar deels overlappen, van een naadloos op elkaar aansluiten geen sprake is. Waarbij nog mag worden aangetekend dat een scheppend, creatief kunstenaar zo ook niet denkt of werkt. Zelfs niet met kennis en ervaring achteraf. In het geval van Rihm geldt bovendien dat hij menig werk meerdere malen onder handen nam, menigmaal zelfs zo ingrijpend dat het leidde tot iets geheel nieuws. Er is niet of nauwelijks sprake van een cyclisch proces, daarentegen wel van een hoge mate aan continuïteit. Zo ontstond in de jaren tachtig Chiffre (het zevende deel werd in 1985 voltooid), en werkte Rihm in diezelfde periode aan Zeichen I – Doubles. Het achtste deel van Chiffre werd in maart 1988 afgerond toen hij met Zeichen inmiddels al een aantal ronden verder was, maar nu onder de nieuwe titel Klangbeschreibung. ‘Work in progress' betekent voor Rihm iets anders dan voor Boulez: Rihm gebruikte oud materiaal voor het ontwerpen van geheel nieuwe structuren en texturen. Häuslers 'indeling' mag dus in zekere zin arbitrair worden genoemd, waar nog bijkomt dat hij Rihms vroege periode geheel buiten beschouwing heeft gelaten. Alleen al het orgelwerk dat in de tweede helft van de jaren zestig – zo ongeveer tussen Rihms vijftiende een negentiende levensjaar - ontstond had een kritische beschouwing zeker verdiend. Toen al was er immers sprake van de later zo overrompelende klankerupties, de bijna spontaan aandoende expressie en het magische ‘sotto voce', elementen die we in Rihms latere werk terug horen komen. Met bovendien de connotatie dat Rihm deze ‘jonge' orgelwerken nooit als ‘onbelangrijk' terzijde heeft geschoven. Niet veel later (1975) ontstond een belangrijk orkestwerk als Sub-Kontur, eveneens vroeg in zijn loopbaan als componist. Häusler definieert hij Rihms tweede scheppingsperiode als volgt:
Rihms derde en daarmee tevens laatste scheppingsperiode wordt door Häuser simpelweg samengevat als ‘gegenläufige Entwicklungsstränge'. Het fungeert dan slechts als nietszeggende verzamelnaam voor wat scheppende kunst in het algemeen is of kan zijn. Het sluit aan bij de geringe aandacht die Reininghaus overheeft voor Rihms 'Spätwerk'. Wie aan Rihms composities een specifieke scheppingsperiode wil toekennen moet wel bedenken dat zij van een hoog verkennend karakter zijn, veelal zelfs niet meer dan tussenstadia, schakels in een lange keten vanuit gedachtenstromen die zich door de jaren heen ontwikkelen tot concepten, niet onderhevig aan welk verankerd systeem ook. Invallen worden wel ogenblikkelijk genoteerd of gelijk al in de partituur waaraan hij werkt vastgelegd, maar evengoed bewaard voor later. In dit opzicht verschilt Rihms werkwijze niet zoveel van die van Beethoven en andere componisten. Waanzin artistiek gemodelleerd Reeds vroeg ontwikkelde Rihm een zwak voor de ‘poètes maudits', de ‘vervloekte (of verdoemde) gedichten'. Dat bracht hem tot de door hem zozeer bewonderde Artaud en Tardieu, maar ook tot Hölderlin en Nietzsche. Dan waren er de teksten van schizofrene dichters als Ernst Herbeck en Adolf Wölfli die Rihm tot liedercycli hebben aangezet, naast de grillige concertaria voor mezzosopraan en groot orkest: Telepsychogramm, (1975), met als tekst die van een telegram van de excentrieke en warrige koning Ludwig II van Beieren aan Richard Wagner. Het centrale thema dat hen allen bindt: de fragiele scheidslijn tussen genie en waanzin, maar ook geesteszwakte, inrichting, verval, dood.
Vanuit artistiek oogpunt lijkt het modieuze trekken te vertonen, al die aandacht voor niet alleen het geestelijk verval, maar ook voor de surrealistische en absurdistische karakteristieken ervan. Zo schiep de Zwitserse componist, hoboïst en dirigent Heinz Holliger tussen 1975 en 1991 zijn Scardanelli-Zyklus voor fluit solo, kamerorkest, gemengd koor en (voorbespeelde) band. Scardanelli was een van de namen waarmee de geleidelijk waanzinnig geworden Hölderlin zijn gedichten placht te ondertekenen. Al lijken de door Holliger op muziek gezette teksten geenszins afkomstig van een dichter die zijn geestelijke vermogens had verloren, uitgesproken obsessief zijn ze daarentegen wel. Evenals Rihm in Jakob Lenz voegde Holliger instrumentale tussenspelen toe.
Hoe verging het Friedrich Hölderlin (1770-1843), deze tijdgenoot van Goethe? Bij hem ging de geest eveneens als een nachtkaars uit, ten prooi gevallen aan de waanzin. Hij werd in 1807, na zijn verblijf in een psychiatrische kliniek, door een eenvoudige timmerman in Tübingen, die vol bewondering Hölderlins Hyperion had gelezen, in huis genomen en verzorgd. In een speciaal voor hem ingerichte torenkamer sleet hij zijn dagen in eenzaamheid, maar liefst 36 jaar lang, tot zijn dood in 1843. De dichter bracht al lezend, declamerend en pianospelend zijn tijd door. Wat hij daar tenslotte achterliet was een schier onoverzienbare hoeveelheid krabbels waaraan geen touw viel vast te knopen, slechts incidenteel onderbroken door een wel volledig en bovendien helder gedicht. Schedelomvang... Anders dan de titel van deze kameropera belooft, heeft het stuk weinig met Goethe en Shakespeare te maken. Naam en titel van het in 1976 voltooide werk – ik volg hier de toelichting van Günther Roth in het programmaboekje van het Staatstheater in Hannover – zijn niet meer dan associatieve toespelingen, het concept vrijwel tijdloos door het diametraal tegenover elkaar plaatsen van de besluiteloze Hamlet-figuur en een acteur, gemaskerd als een faustiaanse geleerde die volledig in de ban is van zijn wetenschappelijke onderzoeken. Het blijkt een voortdurend worstelen met de steeds weer wegglippende tijd, terwijl het personage van de held de meest basale menselijke emoties negeert, zijn moeder, vrouw, dochter, kinderen en kleinkinderen tot onbeduidende offers worden in zijn poging om het menselijk brein aan zijn obsessief onderzoek te onderwerpen. Hij maakt het nog mee dat wetenschappelijke instellingen die zijn werk voorheen volkomen negeerden, hem uiteindelijk toch erkennen, hij wordt overladen met onderscheidingen, prijzen en medailles, maar dan sterft hij geheel onverwacht. Zijn studenten openen zijn schedel om vervolgens te ontdekken dat hij zelf het grootste brein had van allemaal, iets wat hij tevergeefs juist bij anderen had gezocht. Wát een macabere, groteske grap!
Het door Rihm ten tonele gevoerde surrealisme heeft zijn oorsprong in de absurdistische tekst van Jean Tardieu, het pseudoniem van Daniel Trevoux (1903-1995). Vanaf de jaren vijftig legde deze uit de Jura afkomstige auteur zich vooral toe op toneelstukken, doorgaans eenakters, met een surrealistisch-absurdistisch karakter, nadat hij twintig jaar eerder was begonnen met het publiceren van dichtbundels. De Faust-figuur is bij Tardieu een geheel andere dan die bij Goethe. Tardieu positioneerde medio jaren zestig de wereldberoemd geworden magiër en geleerde tegen de achtergrond van zijn eigen ervaringen en de door de Universiteit van Straatsburg in het kader van de nazidoctrine en de daarmee verbonden rassenwaan op kampgevangenen uitgevoerde schedelmetingen. Het wetenschappelijke maar tegelijkertijd beestachtige, bedreven door ‘voorbeeldartsen' die in hun onderzoekingen bereid bleken om letterlijk over lijken te gaan. Voor menige componist, theatermaker en choreograaf heeft de Faust-figuur ook in de tweede helft van de twintigste eeuw en zelfs tot in het millennium als belangrijke inspiratiebron gediend. Ik noem in dit verband slechts Henri Pousseurs Votre Faust (1969), Konrad Boehmers Doktor Faustus (1985), Alfred Schnittkes Faust (1995), Friedrich Schenkers Faustus (2004) en Pascal Dusapins Faustus, The Last Night (2006). Rihm heeft zich voor zijn werkstuk vooral georiënteerd op Doktor Faust van Ferruccio Busoni. Hij begon eraan in 1914 op een eigen libretto en werkte eraan tot zijn dood in 1924, het werk onvoltooid achterlatend. Zijn leerling Philipp Jarnach voltooide het). Voor Rihm moet Busoni's opera als schoolvoorbeeld hebben gediend door de nooit de goede smaak te boven gaande emoties en de knap uitgewerkte architectuur. Rihm vult aan waar het Faust als mens aan ontbeert: het zinnelijke, maar hij heeft tegelijkertijd zijn vocalisten van hun persoonlijkheid ontdaan: de Geleerde (bariton), de Moeder (alt), de Dochter (mezzo), de Vrouw (mezzo), de Verslaggever (tenor) en de vier Studenten (sopraan, alt, tenor en bas). Het instrumentarium mag zeer gevarieerd worden genoemd: fluit (ook piccolo), hobo (ook althobo), klarinet (ook basklarinet), fagot (ook contrafagot), twee trompetten, trombone, uitgebreid slagwerk (waaronder vibrafoon, xylofoon, bekkens en tamtam), harp, piano, celesta, klavecimbel, elektrisch orgel, twee violen, altviool, cello en contrabas.
Arnulf Rainer Rainer zelf neemt in het begin van de jaren zestig zelf de proef op de som door zich in te laten met drugs en alcohol om aldus een ‘bijzondere geestestoestand' op te roepen. Dat lukt hem, hij bereikt zowel de staat van waanzin als van euforie, en in die toestand maakt hij meerdere tekeningen. Van 17 december 2005 t/m 12 maart 2006 was in het Haags Kunstmuseum een bijzondere tentoonstelling aan het werk van Rainer gewijd. Uit de door het museum gegeven toelichting:
1979 - Een bijzonder jaar Tussendoor had Rihm nog tijd gevonden om een aantal bekoorlijke walsen voor piano vierhandig te componeren, naast nog een aantal orgelstukken, Klavierstück VII (waarvoor Karlheinz Stockhausen model heeft gestaan) en een strijkkwartet, het vierde inmiddels in wat nog een lange reeks zou worden.
Het was ook in dat jaar dat de Amerikaans-Franse klavecinist William Christie het barokensemble Les Arts Florissants oprichtte en György Kurtág in Boedapest met Omaggio a Luigi Nono, een koorwerk op teksten van Anna Achmatova, zijn eerbetoon bracht aan het werk van zijn Italiaanse collega en tijdgenoot. Dan was er de Amerikaan John Cage die met zijn Recent Ruins en Paragraphs of Fresh Air (waar zelfs vier ‘machinisten' aan te pas moesten komen die ook nog een instrument konden bespelen!) niet voor het eerst het nodige opzien gebaard. Aan de Deutsche Oper in Berlijn was Untergang der Titantic van Dieter Siebert het gesprek van de dag. Op 24 november (1979) bracht de Staatsoper in Dresden voor het eerst Leonce und Lena van Paul Dessau, gemodelleerd naar het ‘Lustspiel' van…Georg Büchner op de planken. In ons land klonk tijdens het Holland Festival van 1979 het muziektheaterstuk Maulwerke van Dieter Schnebel, in coproductie met het Goethe-Institut, de Berliner Festwochen en de Berliner Hochschule der Künste.
Büchner en Lenz
Veel aandacht trok later ook het het multimediaspektakel Die Soldaten van Bernd Alois Zimmermann, begonnen in 1958 en – met tussenpozen – voltooid in 1964, naar het gelijknamige, uit 1776 daterende toneelstuk van Jakob Lenz. Daarmee bevinden we ons in een fatalistische wereld waar onrecht en chaos heersen en de mens onmachtig daarin verandering te brengen. Het menselijk bestaan dat door de bril van Lenz geheel en al aan betekenis heeft verloren (Nietzsche zou dit thema later nog aanmerkelijk gedifferentieerder uitwerken). Lenz werd uiteindelijk zelf slachtoffer van zijn eigen denkbeelden: na zijn breuk met Goethe raakte hij in psychische versukkeling en vervolgens in de goot. De geschiedenis van de soldaat
In die zin betekende L'Histoire du Soldat het althans voorlopige afscheid van het opulente operaorkest met de ruimhartige toneeluitdossing die daarbij hoorde. Stravinsky kon in zijn Histoire volstaan met een viool, contrabas, klarinet, fagot, trompet, trombone en een percussionist. Op het toneel was voor de tekst niet meer nodig dan een spreker die de handeling stapsgewijs uit de doeken deed. De tot dan heersende scenische conventies die nog uit de vorige eeuw stamden waren met één klap ter zijde geschoven. Bijzonder was ook het voorschrift van de componist om het werk uit te voeren op een over drie vlakken verdeeld podium, met aan de ene kant de verteller en aan de andere het instrumentaal ensemble, met in het midden de danseres en de beide acteurs. Zo ging het stuk op 28 september 1918 in het Théâtre Municipal de Lausanne onder leiding van Ernest Ansermet van start. Niet meer van deze tijd Lenz-orkest
De structuur van de opera is gevat in dertien scènes, onderbroken door instrumentale tussenspelen, in een niet aflatende strijd tussen gelaagdheid, condensatie en transparantie, in overeenstemming met de uiterst wisselvallige gemoedstoestanden waaraan de dichter ten prooi is. Rihm componeert hier vanuit een psychiatrisch mengsel van verbeelding en werkelijkheid, bij vlagen ondoorzichtig, verward en gepassioneerd. In stilistisch opzicht een lastig te ontwarren kluwen die een hoge dosis aan onberekenbaarheid en stuurloosheid met zich meedraagt en in die zin zowel baanbrekend als sterk afwijkend is van Bergs Wozzeck.
Mexico... In Rihms oeuvre heeft het werk van Artaud diepe voren getrokken: zijn ‘poème dansé' Tutuguri (1980), gemodelleerd naar de receptuur van Debussy's Jeux, en geïnspireerd op Artauds hoorspel Pour en finir avec le jugement de dieu, de symfonie Séraphin nach Artaud, maar ook in de met veel (natuur)geweld omgeven, in 1991 voltooide opera Die Eroberung von Mexiko, (op Artauds La conquète de Mexique, naast een gedicht van Octavio Paz en Indiaanse lyriek. Die Eroberung von Mexico sloot feitelijk aan bij wat Artaud al in de jaren dertig had ondernomen: een ontdekkingsreis naar Mexico, waar hij kennismaakte met ‘peyote', een plantaardige drug die hem in ‘andere sferen' bracht, ontdaan van ratio en het bewuste. Kortom, een psychedelisch avontuur dat zijn uitwerking bepaald niet miste en naadloos passend in wat Artaud al zolang propageerde: dat het de taak van de kunst was om te betoveren, de ratio achter zich te laten en juist het primitieve, duistere, onbewuste en irrationele in de mens op te wekken. Hij was de enige niet...
Wölfli-Liederbuch
In de inrichting nam hij de tekenpen en penseel ter hand, met als resultaat maar liefst 1460 tekeningen en 1560 collages. Daarnaast schreef hij 25000 bladzijden vol met gedichten, verhalen en composities. Uit zijn werk waait de gure wind van de 'horror vacui', de angst voor de leegte. Niet toevallig heeft hij werkelijk ieder plekje op het canvas benut. Zijn eerste bekendheid, zij het helaas postuum, dankt Wölfli aan de Franse kunstschilder Jean Dubuffet, die in 1948 voor Wölffli's werk een aparte tentoonstelling had georganiseerd. Georg Friedrich Haas ontwierp in 1981 een aan Wölfli gewijde kameropera. Met een speelduur van nog geen halfuur en slechts één solist, een bariton, was het in die zin geen rechtstreekse concurrent met Rihms Jakob Lenz, maar daarentegen wel met diens in 1980 voltooide Wölfli-Liederbuch. De instrumentale bezetting was eveneens sterk afgeslankt, met slechts hobo, althobo, basklarinet, fagot, geprepareerde piano, twee violen, altviool, cello en contrabas. Rihm voltooide in 1981 zijn Wölfli-Liederbuch voor bariton en piano, niet toevallig met aan het begin een (bijna) Schumann-citaat: ‘Ich habe dich geliebet', naar ‘Ich habe im Traum geweinet' uit Schumanns Dichterliebe. Want ook Schumann eindigde na de geleidelijk intredende geestelijke verduistering uiteindelijk miserabel in een psychiatrische kliniek. Nietzsche In januari 1889, het nieuwe jaar was nog maar net begonnen, was Nietzsches geestelijke ineenstorting een feit. Hij verbleef op dat moment in Turijn. Hij leed al geruime tijd aan heftige migraineaanvallen en een sterk verslechterd gezichtsvermogen, waardoor hij ernstig in zijn werkzaamheden als hoogleraar in Bazel werd belemmerd. Tien jaar eerder had hij die positie daarom noodgedwongen moeten opgeven.
Al eerder waren er weinig hoopgevende signalen, waaronder de vele cryprische briefjes die hij vanuit Turijn zond en waar niet of nauwelijks wijs uit te worden was. Ze zijn de geschiedenis ingegaan als 'waanbrieven'. Nadat men hem naakt op straat had aangetroffen en hij zelfs dreigde om de Duitse keizer Wilhelm om te brengen, leek het moment gekomen om hem in Bazel aan een uitgebreid psychiatrisch onderzoek te onderwerpen. Daaruit volgde de opname in een psychiatrische kliniek, waar het echter ondanks de ingezette behandeling gaandeweg steeds slechter met hem ging. Op den duur herkende hij zijn naasten zelfs niet meer, leed hij aan waanvoorstellingen en verloor hij alle belangstelling voor zijn omgeving. Hij kon niet meer voor zichzelf zorgen en bracht geen letter meer op papier Verdere behandeling bleek zinloos, waarna zijn moeder en zus tot zijn dood voor hem zorgden. Hij overleed in Weimar op 25 augustus 1900, vijfenvijftig jaar oud. Rihm wijdde meerdere werken aan wat in zekere zin zijn idool was: drie van de vijf Abgesangszenen, de Derde symfonie, de Nietzsche-Fragmente (Umhergetrieben, aufgewirbelt), Umsungen, Sechs Gedichte von Friedrich Nietzsche, de Dionysos-Dithyramben, de opera Dionysos. Nietzsche en Rihm, ze hadden beiden iets gemeenschappelijks, 'künstlerische Subjektivität', aldus de reeds gememoreerde Nike Wagner:
Het past 'reibungslos' in hetgeen Rihms muziektheater zoveel inhoud heeft gegeven: de titelfiguren voorstellend als eenzame, gekwetste en verstoorde levens. Daarmee - zoals in Dionysos - samenhangend de woordontleding en deconstructie, gevolgd door nieuwe samenstellingen en met een 'satz'-structuur die Dionysos volmaakt laat aansluiten bij het monodrama Proserpina. De opera ging bij de (toenmalige) Nederlandse Opera in juni 2011 in première. De kritieken waren overigens niet mals, onder meer van collega Paul Korenhof. Stevige kritiek klonk in juli 2011 ook in Salzburg (Festpiele), een jaar later in Berlijn (Staatsoper) en in 2013 in Heidelberg. Dat ook de gekozen regie daarbij een rol van betekenis speelde spreekt uiteraard voor zich. Psychopathologie ...als theater Tot besluit In de Literatur und Quellennachweise telde ik maar liefst eenentwintig publicaties van de hand van Reininghaus. Maar liefst 70 procent - het is niet meer dan een ruwe schatting - van de inhoud van het boek bestaat uit reeds eerder gepubliceerde teksten. Dat lijkt een nadeel, maar relativering is hier op zijn plaats, want de meerderheid van de muziekliefhebbers zal het werk van Rihm, laat staan de persoon, niet of nauwelijks kennen. Wie de Duitse taal redelijk beheerst kan uit het boek van Reininghaus echter wel de nodige inspiratie putten voor verdere verkenningen (vooral van de muziek zelf). Wie dieper wil graven kan uitstekend terecht bij de reeds genoemde Joachim Brügge. Nóg dieper - het is dan meer vakliteratuur- kan ook: bij Yves Knockaert met diens A Chiffre -The 1980s and beyond, al behandelt dit boek alleen de gelijknamige cyclus (ik hoop het later nog te bespreken). Met toename van de kennis zal het begrip groeien voor een toondichter die althans in eigen land als de grootste naoorlogse Duitse componist wordt beschouwd en wiens reputatie tot ver over de eigen grenzen reikt. Na lezing van Reininghaus' Rihm. Der Räpresentative zullen er desondanks nog veel vragen overblijven. Ook wat betreft de titel, want wie vertegenwoordigde Rihm eigenlijk? Het kan hoogstens en dan nog met een slag om de arm betrekking hebben op bepaalde organisaties of instituten. In ieder geval geen componisten en al evenmin zijn muziek die geen enkele andere stroming vertegenwoordigt. Dat laatste schrijft Reininghaus ook in zijn inleiding: ‘Das begreift und inszeniert sich als das eines Neuerers aus – en dan volgt een Rihm-citaat – “innerer Notwendigkeit” und ein Kämpfers für – opnieuw citerend - “die Idee einer Art integralen Kunstwerks”.' De in het boek afgedrukte foto's zijn merendeels van Hans Kumpf, waaronder een foto - tevens afgedrukt op de voorflap - waarin Rihm zich fysionomisch als sterk op Beethoven lijkend presenteert. Het is een treffende gelijkenis, géén bewerking, want zo manifesteerde Rihm zich echt tijdens de Donaueschinger Musiktage in 1987. Het is maar dat u het weet... Rihms werken worden uitgegeven door Universal Edition. index |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||