Boeken

 over muziek (algemeen)

 

© Maarten Brandt, oktober 2023

 

Emanuel Overbeeke: Bewondering en verwondering - Het tijdloze modernisme - Deel 2: perspectieven, pianisten en programmeurs

Boek-Scout 2023
ISBN 978-94-648-9200-0
291 blz., paperback, met register

www.boekscout.nl


Het in woorden vangen van muziek is en blijft een vak apart. Hans Reichenfeld, de ongekroonde nestor van onze vaderlandse muziekjournalistiek beweerde niet voor niets dat schrijven over muziek eigenlijk onmogelijk was. Niettemin kwam hij als een der zeer weinigen een heel eind. Maar dan hebben we het wel over een tijd dat de muziekjournalistiek in de dag- en weekbladen nog allesbehalve een ondergeschoven kind was en sterker nog: dat bepaalde kranten het als een eer beschouwden degelijke en erudiete muziekscribenten tot hun medewerkers te mogen rekenen. En de voorloper van de NRC, het Algemeen Handelsblad, behoorde ondubbelzinnig tot die categorie. De namen van Reichenfeld en aanverwante auteurs vallen niet voor niets in bovengenoemde publicatie, het jongst verschenen deel van het tweeluik (de bespreking van het eerste deel vindt u hier) over het te pas en te onpas versmade modernisme van Emanuel Overbeeke, niet alleen een topmusicoloog, maar vooral ook een geheel voorbij de waan van de dag opererende essayist en publicist over menig muzikaal onderwerp boven om het even welke partijen. Een boek van iemand die als weinig anderen beschikt over een benijdenswaardig kwaliteitsbewustzijn, voor wie de waarde van de echte grote kunstwerken puur autonoom is en uiteindelijk niet wordt bepaald door om het even welke buitenmuzikale context.

Tijdloze actualiteit
De muziek waar Overbeeke onophoudelijk een lans voor breekt is die van de tijdloze actualiteit, onverschillig of die van Bach, Schumann, Carter of Boulez is, om slechts enkele namen te noemen. Want de repertoirekennis waar Overbeeke over beschikt is schier onuitputtelijk.

Wie zijn schitterend opgezette overpeinzingen tot zich laat doordringen kan niet anders dan tot de conclusie komen dat hij met het vermogen is begiftigd toegang te verkrijgen tot een universum waarin de wetten van ruimte en tijd dermate relatief zijn, als gevolg waarvan het een peulenschil is geworden om in te zien dat bijvoorbeeld Schumanns meest revolutionaire composities voor piano en de werken van Debussy en Boulez zich slechts op een steenworp afstand van elkaar bevinden. Hieruit volgt bijna automatisch dat veel componisten die in een bepaalde tijd beroemd waren, maar nu niet zelden bijkans totaal zijn vergeten, buiten dit universum vallen, ingebed als ze waren binnen – dikwijls achteraf kunstmatig - gefragmenteerde periodes waarin zij de tijgeest duchtig meehadden. Dit laatste was in de decennia waarin bijvoorbeeld Kozeluh, Stamitz en Raff in substantiële mate de toon zetten niet anders dan zulks nu het geval is met Pärt, (Max) Richter en Ten Holt. Toch is het altijd diezelfde tijd, en ook dat valt telkens opnieuw bij Overbeeke tussen de regels door te lezen, die de beste rechter of zo men wil: poortwachter is die als doorgangsstation voor die grote muziek fungeert die er wezenlijk toe doet. Een muziek ook die haar belang ten langen leste niet ontleent aan het systeem waar de componist zich op een gegeven moment van bedient, maar de al dan niet sterke zeggingskracht van de persoonlijkheid die achter hem of haar schuil gaat.

Receptiegeschiedenis
Een van de geniale kenmerken van dit boek bestaat in de wijze waarop Overbeeke ingaat op de receptiegeschiedenis van de interpretatie van de pianoliteratuur, waarbij hij aan de hand van niet alleen bepaalde vertolkingen van onder andere Glenn Gould, Theo Bruins en niet te vergeten van een van zijn leermeesters, Charles Rosen analyseert, maar schijnbaar terloops details aanraakt betreffende de door bovengenoemde musici tot leven gewekte stukken waardoor het niveau van het geschrevene dikwijls dat van de beste programmatoelichtingen verre overtreft. Dit alleen al maakte Overbeeke's ontboezemingen in de Nederlandse muziekliteratuur volstrekt uniek en is al een voldoende reden dit geschrift onverwijld aan te schaffen. Vaak zit het belang van zo'n opmerking verscholen in een op het eerste gezicht niet of nauwelijks opvallende bijzin. Als gevolg waarvan er een prachtige taalkundige reflectie ontstaat van een geraffineerde en eerst nauwelijks in het oor springend technisch detail of modulatie die met terugwerkende kracht juist van immens belang blijken te zijn. Het is tijdens dergelijke, en soms ook wat uitvoeriger episodes, dat taal en muziek (en muziek is ook een taal; laten we dat nooit vergeten. En wat voor een!) elkaar zeer dicht raken. Zo schrijft Overbeeke op pagina 191 in het Rosen-hoofdstuk het onderstaande over de belangrijke vernieuwingen van Chopin:

“De eerste is een interpretatie van Bachs contrapunt: uitgangspunt is de impliciete polyfonie in een eenstemmige lijn. Dit fenomeen (in optima forma aanwezig in de Polonaise opus 44 en het laatste deel van de Sonate opus 35) staat aan de basis van zijn thematiek: korte motieven groeien door middel van polyfone technieken uit tot omvangrijke episodes, een techniek die Chopin met name toepaste in zijn Vier Ballades, Polonaise-fantasie en de Barcarolle. Op deze wijze verwerkte hij ook een andere inspiratiebron: de melodiek van de Italiaanse opera. Overigens zijn deze contrapuntische verwikkelingen lang niet altijd hoorbaar: de melodie kan verspreid liggen over diverse stemmen.”

Nuances
Alleen al bij machte van deze paar zinnen wordt de lezer met meer kennis over de betekenis van Chopins toonkunst geconfronteerd dan menige biografie van deze componist vermag. En dit terwijl, om het even hoe beknopt statements als deze ook zijn, de nuance nooit ontbreekt, integendeel.

En over nuances gesproken, deze vormen de rode draad in het hele boek, zonder dat de auteur ferme uitspraken uit de weg gaat. Want natuurlijk komen opnieuw de Notenkrakers ter sprake*, wier actie door Overbeeke van menige kritische noot wordt voorzien, inclusief de door hem aangehaalde uitspraak van de grootste artistiek leider van het Concertgebouworkest Marius Flothuis: “Voer voor psychologen” (met een niet mis verstane snier aan het adres van Harry Mulisch) omdat het juist dit ensemble – naast het Residentie Orkest – was, dat toentertijd verreweg de meeste 20ste-eeuwse muziek vertolkte, de ‘hard core' avant-garde bepaald niet uitgezonderd. Dit alles neemt niet weg dat Overbeeke zijn oordeel over Louis Andriessen als ‘angry young man' op de barricades voorbeeldig weet te scheiden van zijn betekenis als componist, een onderwerp waar hij in deze publicatie enkele bespiegelingen aan wijdt, waaronder een zeer lezenswaardig in memoriam, dat op pagina 250 met onderstaande alinea wordt afgesloten:

“Zoals de ongekende kwaliteit van zijn klinkende nalatenschap de blik niet hoeft af te houden van de ontwikkelingen in het muzikale bestel van de jaren na de polarisatie van de jaren zeventig, zo zal naar ik hoop – ondanks het feit dat hij soms bewust oogkleppen droeg – zijn werk blijven, niet als symbool van Nederland en daarmee als object van hagiografie, maar als een prooi voor liefhebbers van geweldige muziek die enerzijds staat voor de polder en anderzijds de spruitjeslucht ver is ontstegen.”

Credo
Fascinerend om te lezen is ook Overbeeke's grootse essay over de musicoloog Richard Tarushkin en diens The Oxford History of Western Music. Tarushkin die door hem aan de ene kant zonder reserve als een van de grootste auteurs op het gebied van de muziekgeschiedenis wordt beschouwd – Overbeeke geeft menig boeiend voorbeeld – maar die anderzijds weinig tot niets op had met het modernisme. Iemand die niet Stockhausen, Carter en Boulez als de meest representatieve actuele componisten beschouwde, maar Stravinsky (en dan diens Russische periode waar Tarushkin een zeer lijvig boek aan wijdde), Britten en Sjostakovitsj. In het slot van dit artikel op pagina 97 klinkt opnieuw het credo van Overbeeke haarscherp door:

“Geen andere musicoloog durfde het aan (en zal het denk ik de komende decennia aandurven) om de recent gegroeide inzichten zo uitvoerig te formuleren en met zoveel onderbouwing en stilistisch vertoon toe te passen op de gehele westerse geschiedenis. Op de langere termijn echter zullen de beste componisten zijn theorieën soeverein ondergraven. Modernisme is niet een periode die ooit begon en ooit eindigde, maar een creatieve houding die in elke periode voorkomt en die muziek voortbracht die door haar veelzijdigheid en gevoel voor kwaliteit op den duur sterker bleek dan de omgeving waarin ze gecomponeerd, uitgevoerd en bestudeerd werd. Componisten winnen het altijd van de musicologen, maar als van de huidige postmodernistische lichting muziekwetenschappers slechts één het verdient aan de tand des tijds te ontstijgen, dan weet ik wel wie.”

Trouwens, wat zei Boulez ook alweer? “Ik ben niet geïnteresseerd in componisten die volgens de tijdgeest componeren, maar in hen die een nieuwe tijdgeest creëren.” En het is altijd die beweging tussen figuren die volgens de waan van de dag te werk gaan en die zich aan dat laatste niets gelegen laten liggen. Het is de wijze waarop in de geschiedenis telkens weer actie en reactie op elkaar volgen, net als – overdrachtelijk gesproken - binnen het alchemistische ‘Grand Oeuvre' waarbij sprake is van een constant voortgaand distillatie- en assimilatieproces, met als uiteindelijk doel dat pure en astrale goud dat altijd beklijft. Dit, om nu weer tot de muziek terug te keren, over alle richtingen stijlperiodes en partijen heen.

Paradox
Ik haal hier slechts een paar krenten uit de rijkelijk gevulde pap, want over het door Overbeeke te berde gebrachte zijn nog aanzienlijk meer boekdelen te vullen. En zoals ik al elders heb betoogd, als er wel iets is dat een gerede aanleiding zou kunnen vormen tot een inhoudelijk debat over ons muziekleven dan zijn het uitgaven als deze wel, maar daar zal het wel nooit van komen, of er moet een andere generatie opstaan om de erfenis van het recente en verdere verleden opnieuw te ontdekken. Het enige hoopvolle daarbij is dat de geschiedenis heeft laten zien dat dit keer op keer mogelijk is en nu zou het – met behulp van de moderne media - nog gemakkelijker moeten zijn. De paradox van tegenwoordig is echter dat het als gevolg van die laagdrempelige toegankelijkheid (het is door middel van een muisklik mogelijk bijvoorbeeld alle Boulez-documentaires op het beeldscherm van Laptop en smartphone te toveren) wel lijkt alsof de zogenaamde klassieke muziekliefhebber gemakzuchtiger dan ooit is geworden. Door het grotendeels ontbreken van een open geest, dus vol – om met Overbeeke te spreken – niet alleen bewondering, maar ook verwondering lijkt de bereidheid om het avontuur aan te gaan zo goed als totaal afwezig.

Sommige bijdragen in dit sublieme boek - die niet uitsluitend en alleen over muziek gaan, maar ook raakvlakken met andere kunsten belichten - zijn eerder verschenen, zoals in Mens en Melodie, Nexus, Piano Bulletin en op onze website www.opusklassiek.nl; andere beschouwingen beleven hier hun indrukwekkende primeur. Bewondering en Verwondering zij dringend in de aandacht aanbevolen van hen die het in menig Nederlandstalig boek opgeld doende cosmetische gebabbel over de klassieke en nu zozeer in de mode zijnde ‘easy listening' muziek beu zijn, maar die die zich daarentegen wezenlijk willen verdiepen in de inhoud van die compromisloze toonkunst welke de tijd trotseert en die zo langzamerhand compleet op de achtergrond is geraakt. Laten we – op pagina 36 en 37 – nog eenmaal Overbeeke aan het woord:

“Besef van kwaliteit wordt altijd vertroebeld door cultuur, politiek en economie. De verhouding tussen rotsblokken die de loop van de rivier verleggen (de modernisten avant en après la lettre meegerekend) en de schepen op de rivier (iedereen die om welke reden dan ook meegaat met de permanente esthetische verdunning) is altijd problematisch geweest. Wellicht is het modernisme te recent dood verklaard en moet de golf van antimodernisme eerst uitrazen (meestal duurt dat al gauw een of twee generaties) voordat men wil erkennen dat de beste kunst bij eerste aanblik vaak complex is, in zijn context vernieuwend, en in tweede instantie minder onbegrijpelijk dan men aanvankelijk dacht, in een andere context zeer effectief is en voor de goede toeschouwer altijd de moeite waard. Alleen, waarom dat pas zeggen over een generatie terwijl iedereen deze feiten nu al kan zien?”

___________________
*) Bij het uitblijven van het tweede deel van Bas van Puttens biografie van Peter Schat koester ik de stille, maar moeilijk te onderdrukken hoop dat Overbeeke nog eens een gedetailleerde geschiedschrijving het licht zal doen zien van de Notenkrakersactie, maar ook van de omstandigheden die daartoe hebben geleid en de gevolgen op de korte en lange termijn van dit gebeuren dat men wat mij betreft gerust als uniek in de historie van het mondiale muziekleven mag beschouwen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links