Boeken over componisten
© Aart van der Wal, december 2022
|
||
De auteur neemt in zijn inleiding eventuele kritiek op één punt al gelijk de wind uit de zeilen: ‘dit is geen volledig beeld van biografie, werkoverzicht, evolutie en stijl van elke componist.' Daar zijn andere boeken voor, had hij er terecht aan kunnen toevoegen. Te kust en te keur zelfs. Een béétje muziekliefhebber weet de weg daarin heus wel te vinden, kaf van koren te scheiden, al was het zeker handig geweest als aan het einde van Klassieke Meesters een uitgebreide literatuurlijst niet had ontbroken. Gelukkig is er wel een prima werkende index (de combinatie van personen- en zakenregister) die behulpzaam is bij het zoeken in deze foliant van maar liefst 670 pagina's. Als het dan geen boek over muziekgeschiedenis is: wat is het dan wel? Het gaat over invloeden binnen en buiten de kaders van het compositieproces, in de meest ruime betekenis, en aldus tevens als vertrek- en eindpunt dienend. Ik citeer opnieuw de auteur: ‘wie heeft wie beïnvloed? Wie is door wie gevormd? Wie kijkt op naar wie? Wie reageert op de smaak van het publiek, en hoe? Waar haalt een componist zijn ideeën, zijn inspiratie vandaan?' Invloeden en inspiratiebronnen: ze hebben in het scheppingsproces een cruciale rol gespeeld en doen dat nog steeds. Om in dit berband de titel van een (her)ontdekte cantate van Bach te persifleren: ‘Alles mit Gott und nichts ohn'ihn', waarbij God met een gerust hart en met evenveel recht mag worden vervangen door ‘invloeden' en 'inspiratie', twee kernbegrippen zonder welke de kunsten (niet alleen de muziek!) gewoon ondenkbaar zijn. Klassieke Meesters gaat erover, van de achttiende tot, anders dan de auteur meent (hij rept van ‘begin twintigste eeuw'), medio twintigste eeuw (het laatste hoofdstuk is gewijd aan Jean Sibelius , die in 1957 overleed). De daarbij gehanteerde indeling is vertrouwd: Barok, Romantiek en Laatromantiek, met als afgeleiden daarvan Vroegbarok, Hoogbarok, Laatbarok, Rococo, Classicisme, Preromantiek, enz. Dat de klemtoon ligt bij 27 componisten (op zich al een respectabel aantal) is, hoe kan het anders, arbitrair (de auteur noemt het zelf ‘subjectief'). Edoch, het maken van keuzes is nu eenmaal onvermijdelijk. Bovendien valt het uiteindelijk alleszins mee, want die 27 hebben weliswaar een eigen hoofdstuk toebedeeld gekregen en vele anderen niet, ze worden wel degelijk binnn de gegeven context voor het voetlicht gebracht. En daaronder niet de minsten, zoals Purcell, Telemann, Vivaldi, Cherubini, Bizet, Saint-Saëns, Pfitzner en Wolf. Dat het oeuvre van vrouwelijke componisten onderbelicht is gebleven houdt alleszins verband met het beperkte rollenspel dat hen in het desbetreffende tijdsgewricht ten deel viel. Dat valt dus niet aan de schrijver, maar aan de toenmalige mores toe te schrijven. Gelukkig wordt aan Fanny Mendelssohn, Clara Schumann en Alma Mahler wel aandacht besteed, al miste ik wel, om niet al te ver van huis te raken, Nadia en vooral de jong gestorven Lili Boulanger in het rijtje. De rode draad door het gehele boek, ik memoreerde het reeds, wordt gevormd door de vele invloeden die de een of andere rol hebben gespeeld tijdens of voorafgaande aan het compositieproces. Hoewel niemand in het hoofd van die componist heeft kunnen kijken (waarbij het nog maar de vraag is of hij zich er zelf wel voldoende van bewust was!) is het een vaststaand feit dat die beïnvloeding er is geweest, te beginnen bij opvoeding en muzikale omgeving, de gevolgde (muziek)lessen, woonplaats, ondernomen reizen, ontmoetingen en contacten met collega's en uitvoerende musici, het luisteren naar de eigen maar ook andermans muziek, de wel of niet lovende kritieken, de zich aan mode onderhevige smaken van het publiek, enz. Invloeden deden zich ook op andere vlakken voor, zoals de componist die tevens dirigeerde of een instrument bespeelde, lesgaf en zo meer. Dat doet veronderstellen dat de auteur bij het in kaart brengen van al deze invloeden zich in een soort niemandsland moest begeven om daar verklaringen te vinde. Hij dus vooral speculatief te werk moest gaan, maar tijdens het lezen werd het mij alras duidelijk dat Knockaert in zijn fascinerende uiteenzettingen de feitelijkheden heeft laten prevaleren. Dit dan aan de hand van de omstandigheden zoals hij die uitvoeri gheeft geanalyseerd en aldus ruim aannemelijk gemaakt. Hij verstaat de kunst om zichzelf vragen te stellen, de meest lastige daarbij niet uit de weg te gaan en die vervolgens musicologisch, sociaal én maatschappelijk op goede gronden te verklaren. Twee duidelijk afgebakende tijdsperioden: de achttiende en negentiende eeuw, de twintigste eeuw slechts deels Dat laatste is uiteraard de keus van Knockaert geweest, maar het pakt niet helemaal bevredigend uit. Zowel de achttiende als de negentiende eeuw zijn voorzien van een passende inleiding (zij het dat de eerste wel erg bemeten is uitgevallen), maar die van de twintigste eeuw ontbreekt geheel, terwijl de in beeld gebrachte periode nu juist wel getuigt van veel fascinerende en turbulente, maar ook relatief snelle ontwikkelingen in álle kunsten (en dus ook in de muziek), gerekend vanaf het Weense fin-de-siècle en wat zich als 'belle époque' elders in Europa afspeelde, tot de opkomst van de serialisten in de jaren vijftig (Stockhausen, Boulez, Nono, enz.) Dit had op zijn minst een uitgebreide inleiding verdiend. Die houdt in het boek na de negentiende eeuw gewoon op. De inleiding van de achttiende eeuw bevat slechts een vijftal zeer korte hoofdstukken: Rococo, Classicisme, Vrijheid en publieksdwang, Preromantische gevoeligheid en Geografische verscheidenheid. Die van de negentiende eeuw is evenwel aanmerkelijk breder en dieper opgezet, met onderwerpen als het lied, programmamuziek, de (compositorische) boodschap, inhoud en vorm, de roman (waarvan ‘romantiek' zou zijn afgeleid), de droom (als romantische gesteldheid), het ‘Gesamtkunstwerk' Wagner), orkest en dirigent, virtuositeit, realisme en naturalisme, terwijl tevens aandacht wordt geschonken aan het belang van de klassieke muziek in dit specifieke tijdvak. De beperkingen daargelaten mag evenwel worden gesproken van een hecht samengesteld en uitstekend leesbaar ‘spoorboek' dat de lezer met vaste hand door het rijke achttiende, negentiende en deels twintigste-eeuwse landschap van de vele kruisbestuivingen in de klassieke muziek voert. Ja, ik had meer willen lezen over de 'late' Liszt (diens uiterst belangwekkende, schijnbaar zomaar uit het niets opdoemende, enorme sprong voorwaarts in de richting van de atonaliteit blijft onbesproken) en over het ongekend diep inkervende breukvlak tussen Laatromantiek en wat zou uitgroeien tot de Tweede Weense Schoo. Zoals ik ook een aan Debussy en diens 'environs' gewijd hoofdstuk node heb gemist. En wáár is Jánacek, die naarmate hij ouder werd juist progressiever en sprankelender ging componeren? Er zijn ook – zij het geringe - vergissingen of onjuiste interpretaties. Zo is Beethovens ouverture ‘Egmont' geen voorbeeld van een symfonisch gedicht (blz. 145), maar onderdeel van de gelijknamige toneelmuziek. Op blz. 189 wordt in een passage over E.T.A. Hoffmann ten onrechte opgemerkt dat instrumentale muziek geen betekenis heeft (mij dunkt een kwestie van een nogal ongelukkige formulering). Iets soortgelijks vinden we op blz. 147, waar het gaat over inhoud en vorm: ‘de inhoudt primeert op de vorm, de vorm moet wijken en wordt aangepast aan de inhoud. Vormvervaging is het resultaat.' Op zich een juiste constatering. Maar dan: ‘Als de componist zijn eigen ideeën en gevoelens wil uitdrukken in de muziek, moet de inhoud zich schikken naar de vorm.' Zo wordt wel een heel merkwaardige puzzel gecreëerd. Laat u zich echter door dergelijke kleinigheden niet afhouden, want dit is een boek dat er echt toe doet, van een muziekwetenschapper en -historicus die ik beschouw als de 'Carl Dahlhaus van de Lage Landen'. Taalkundig vallen er enige missers te registreren, zoals op blz. 6: ‘kant nog wal.' Dat het Vlaams op ondergeschikte punten afwijkt van ons gangbare Nederlands heb ik niet als handicap ervaren. Stilistisch valt er voorts niet of nauwelijks iets op deze kolossale uitgave aan te merken. Knockaerts schrijfstijl is helder en concies, en zijn betogen stralen kennis, ervaring en dus autoriteit uit. Daarom voldoet het boek zeker ook aan de eisen die aan een betrouwbaar en verhelderend naslagwerk mogen worden gesteld. Die qua omvang en uitwerking geringe kritische puntjes doen daaraan niet af. De boekverzorging laat niets te wensen over. Over de auteur kunt u hier het nodige lezen. Ten slotte: bij wijze van hoge uitzondering heb ik de volledige index in deze recensie opgenomen (klik hier). En wel om twee redenen: de gedetailleerd ervan en het minstens globale inzicht dat het de lezer verschaft in wat dit boek te bieden heeft. Of anders gezegd: wat er wel en wat er niet in is opgenomen. ______________ index | ||