Actueel (archief)

Dansen rond het gouden kalf:

muzieksubsidies in Nederland (2)

 

© Aart van der Wal, 22 augustus 2008

 

 

Het nieuwe Nederlands Fonds voor Podiumkunsten (NFPK) heeft gisteren de subsidiebesluiten voor de komende vier jaar bekend gemaakt. Om mij tot de muzieksector te beperken: er zijn rake klappen uitgedeeld.

In de nieuwe opzet verstrekt het ministerie van Cultuur de subsidie aan die kunststellingen die voor ons land van doorslaggevend belang worden geacht. Voor alle overige instellingen geldt dat zij de subsidie dienen aan te vragen bij het NFPK. Een en ander vindt u hier nader uiteengezet.

In een interview in NRC Handelsblad vatte NFP-directeur George Lawson de grondgedachte achter de nieuwe koers als volgt samen: "We vinden het heel moeilijk om te kiezen: laat duizend bloemen bloeien. Maar dat leidt tot een verlept narcissenveld."

Gisteren, al onmiddellijk na de presentatie van de besluiten in het Haagse Diligentia, waren er de zure commentaren van de instellingen die of waren gekort of helemaal niets meer kregen. Als rode draad gold dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse muzieksector het slachtoffer wordt van een waar afbraakbeleid dat bovendien ook nog wordt geschraagd door een gammel ogende motivering van de kant van de subsidiënt. Het leek toch wel enigszins op de pot die de ketel verwijt dat hij zwart ziet. Het lijkt een dubbelzijdig probleem: kunstinstellingen worden via het subsidiemechanisme naar eigen zeggen geheel of gedeeltelijk de nek omgedraaid op basis van argumenten die niet deugen. Omgekeerd kan van althans een deel van de gezelschappen die nu voor het eerst subsidie krijgt kunnen worden gezegd dat ze het vreugdevuur mogen ontsteken op grond van een besluit dat inhoudelijk evenmin de redelijke toets der kritiek kan doorstaan.

Hoezeer de partijen tegenover elkaar staan bleek gisteravond tijdens de uitzending van Netwerk tv, waarin de voorzitter van de muziekcommissie Roland Kieft (muziekredacteur bij de AVRO) en Reinbert de Leeuw, de beschermheer van het Nederlands Kamerkoor met elkaar in het strijdperk traden over het feit dat de subsidie voor het koor in de komende jaren wordt afgebouwd van 2 miljoen naar 800.000 euro. Het kwam alleen maar neer op een herhaling van zetten en zoals meestal in dit soort programma's het gebrek aan tijd en gelegenheid om het onderwerp echt uit te diepen, maar feit is wel dat de kijkers er geen bevredigend gevoel aan over zullen hebben gehouden: het kwam er helaas op neerm dat geen van beiden het gelijk aan zijn kant had (de discussie kan op 'uitzending gemist' nog worden bekeken).

Men kan eindeloos steggelen over de wijsheid van die commissie en de daaruit voortgevloeide financiëel nadelige consequenties voor de getroffen ensembles en gezelschappen, maar een feit is wel dat in politiek Den Haag de regels nu eenmaal zijn gemaakt en dat als uitvloeisel daarvan het NFPK het wat de subsidietoekenningen betreft voor het zeggen heeft. Er kan wel tegen een genomen besluit in beroep worden gegaan, maar dan uitsluitend over de gevolgde procedure. Bovendien lijkt het voor het fonds dan min of meer een thuiswedstrijd te zijn.

De gang naar de rechter (Reinbert de Leeuw heeft die al aangekondigd) is alleen een serieuze optie als er gerede twijfel bestaat over de feiten waarop het oordeel van de commissie is gestoeld. Bijvoorbeeld als de commisie de naar zeggen bezochte concerten of voorstellingen niet in redelijkheid kan aantonen. In het verleden is het nogal eens voorgekomen dat de subsidieadviseurs van de Raad voor Cultuur de verlangde toegangskaartjes niet konden overleggen en bij de rechter niet aannemelijk konden maken dat hun oordeel op eigen waarneming berustte. Voor sommige instellingen kwam de uiteindelijk door de rechter aan hen toegewezen vordering echter alsnog te laat.

Nog even kort samengevat de doorgevoerde stelselwijziging. Er is een splitsing tot stand is gekomen tussen de grote instellingen die steevast (automatisch) op (rijks)subsidie mogen rekenen (zoals de tien symfonieorkesten, het Nationaal Ballet en de rijksmusea) en de (veel) kleinere merendeels experimentele instellingen die zich vierjaarlijks voor het verkrijgen van subsidie bij het desbetreffende cultuurfonds dienen te melden (wie zich niet meldt krijgt sowieso niets). Dan zijn er nog de instellingen die daar tussenin hangen en zich - eveneens vierjaarlijks - bij de Raad voor Cultuur vervoegen. Samen met de grote instellingen maken zij deel uit van de 'culturele basisinfrastructuur' (de BIS, alleen toegankelijk voor die instellingen die een door het ministerie gedefinieerde functie in de kunstsector vervullen). Vanaf 2009 geldt de rijkssubsidie alleen nog rechtstreeks voor die kunststellingen die zijn opgenomen in de BIS. De kunstinstellingen die daar buiten vallen moeten een beroep doen op het nieuwe Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+.

Een groot deel van de nu ontstane problemen en het daarbij horende gekrakeel zouden mijns inziens het beste opgelost kunnen worden door alle voor ons land van vitaal belang zijnde kunstinstellingen die nu onder het NFPK-subsidieregiem vallen over te hevelen naar de culturele basisinfrastructuur, de BIS. Afgezien van een andere, betere oplossing lijkt dit vooralsnog de meest haalbare, al moet er wel aan worden toegevoegd dat ook het beoordelingsvermogen van de Raad voor Cultuur (het adviesorgaan dat in eerste aanleg de minister van Cultuur en de Eerste en Tweede Kamer adviseert over het rijksbeleid op het terrein van cultuur) in het cultuurlandschap niet bepaald onomstreden is.

Boetekleed

In de motivering van de subsidiebesluiten worden herhaaldelijk vraagtekens geplaatst bij de kwaliteit van de ingediende beleidsplannen en bijbehorende begrotingen. Ik denk dat zeker de grote(re) ensembles zich dat mogen aantrekken. De tijd is voorbij dat bij de subsidietoekenning aan de artistieke prestaties, de uitstraling, het publieksbereik en dergelijke al per definitie voorrang wordt gegeven. Niet alleen wil de subsidiënt nu een helder beeld krijgen van de beleidsvoornemens, maar ook van de professionele onderbouwing daarvan. Het is minstens opmerkelijk dat de kunstinstellingen die alleen al op dit punt zijn afgerekend dat niet eerder hebben voorzien. Alsof ze niet tijdig al zijn gewaarschuwd, alsof er zich geen ingrijpende wijziging heeft voorgedaan in de beoordelingscriteria. Sterker nog, waarom hebben de besturen, de toezichthouders van die instellingen het er zo bij laten zitten? Men zou toch mogen verwachten dat in die gelederen voldoende kwaliteit huist om een goed doortimmerd beleidsplan uit te werken en dit financieel ook handen en voeten te geven. Maar mogelijk ben ik in dit opzicht wat te optimistisch! De al meer dan een jaar voortslepende, internationale kredietcrisis heeft immers aangetoond dat de bestuurders bij banken en kredietbeoordelaars geen enkel goed zicht hebben getoond op de wrakke financierings- en investeringsvehikels die slechts kortstondig gouden bergen (en bonussen...) opleverden. Het lijkt vandaag de dag geen enkele aanbeveling meer te zijn dat een bankdirecteur een bestuursfunctie bij de kunstinstelling vervult...

De discussie over de kwaliteit (of beter: het gebrek eraan) van het beleidsplan kan niet worden omzeild door de constatering dat kunstenaars mooie kunst moeten maken en geen mooi beleidsplan. Dat lijkt mij niet terecht. Ze mogen worden aangesproken op beide, ze moeten in staat worden geacht om daartoe in staat in te zijn. We hebben het hier immers over gemeenschapsgeld. Mooie kunst betekent niet automatisch een vrijbrief voor een mooie subsidie. Er mogen dus best eisen aan een beleidsplan met begroting worden gesteld. Eisen en bijpassende beoordelingscriteria kunnen redelijk objectief worden geformuleerd en worden getoetst.

Anders wordt het indien - zoals de muziekcommissie heeft gedaan - een oordeel wordt geveld over de artistieke betekenis van een ensemble in het culturele speelveld. De kans is levensgroot dat het gaat wemelen van de subjectieve evaluaties, en dat die op zich weer invloed hebben op de beoordeling van het voorliggende beleidsplan. Het is alleen al dit aspect dat het noodzakelijk maakt om specifieke instellingen onder te brengen bij de BIS-regeling. Daarnaast is het sowieso van de gekke dat tien symfonieorkesten die zich inhoudelijk nauwelijks van elkaar onderscheiden wel van de BIS gebruik kunnen maken en topensembles als ABO&C, Nederlands Kamerkoor en Asko|Schönberg niet. Waarom worden die niet gezien als vitale onderdelen van ons cultuurlandschap? In dit opzicht ben ik van de door de muziekcommissie verstrekte motiveringen bepaald niet wijzer geworden.

Wat in de recente berichtgeving volkomen is ondergesneeuwd is de ontmoedigende uitwerking die uitgaat van een negatieve beoordeling door de subsidiënt. Het is dus niet alleen een kwestie van het onthouden van gelden maar ook van het niet direct meetbare effect van het negatief uitgevallen oordeel op diegenen die zich met hart en ziel met hun vak bezighouden. Ze kunnen zich mogelijk bedreigd voelen in hun artistieke status, maar ook een deel van het publiek zou zich weleens in zijn oordeelsvorming mede kunnen laten leiden door de onvermijdelijke negatieve publiciteit over een kunstinstelling. Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.

Een aantal beoordelingen en besluiten

Wie bij het NFPK subsidie aanvraagt weet zich verzekerd van een plaatsje in de bureaucratische tredmolen. Men geeft zich over aan de beoordeling en mogelijk veroordeling door een commissie op het subsidiekantoor en aanvaardt tegelijkertijd dat daarvan publiekelijk verslag wordt gedaan. Kunstinstellingen die binnen hun totale budget verhoudingsgewijs weinig subsidie nodig hebben of vragen kunnen er maar beter ver vandaan blijven. Er kan immers veel meer ellende uit voortkomen dan de toekenning (en dus de erkenning!) die wordt beoogd. Dat hebben we in de afgelopen dagen ook mogen zien.

Over een breed front is de muziekcommissie afgeschilderd als incompetent en niet geïnteresseerd in live-muziek ("we zien ze nooit op onze concerten"). Soms werd er op de man gespeeld, in de trant van "wat kun je van een AVRO-muziekredacteur verwachten." Kieft hoeft zich over dat laatste overigens niet te beklagen want de muziekcommissie heeft onder zijn voorzitterschap menig ensemble en gezelschap publiekelijk gewoon afgeserveerd.

De muziekcommissie ontkomt in haar uiteindelijke beoordeling niet aan een groot aantal puur subjectieve observaties die rechtstreeks ingrijpen op de subsidies. Afgezien van de vraag of dit wel te vermijden is mag tenminste wel worden opgemerkt dat iedereen die een beetje thuis is in het vaderlandse landschap van de klassieke muziek herhaaldelijk vraagtekens kan plaatsen bij hetgeen de commissie vindt. Er blijkt ook weinig affiniteit met de verschillende, absoluut belangrijke muzikale stromingen in ons land, terwijl het ook ontbreekt aan een goed afgewogen oordeel omtrent de historisch gegroeide, huidige positionering van orkesten, ensembles en gezelschappen.

Teneinde een enigszins representatief beeld te schetsen van de wijze van motiveren door de muziekcommissie hieronder een aantal beoordelingen en besluiten zonder verder commentaar:

Combattimento Consort Amsterdam

De commissie oordeelt positief over de uitvoeringskwaliteit van het Combattimento Consort Amsterdam, en meent dat het ensemble vanwege zijn zeer vitale presentatie en avontuurlijke programmering een waardevolle betekenis heeft voor het Nederlandse podiumkunstenbestel. De artistieke signatuur van Combattimento Consort Amsterdam schrijft de commissie in hoge mate toe aan het charisma van de artistiek leider en dirigent van het ensemble. Uit de aanvraag van het ensemble spreekt volgens de commissie echter niet dezelfde bevlogenheid en vitaliteit die het ensemble op het podium toont. Zo mist zij in de aanvraag een reflectie op diens betekenis voor het ensemble, mede bezien in relatie tot diens toenemende activiteiten elders. Die reflectie is er volgens de commissie echter wel met betrekking tot de positie die Combattimento Consort Amsterdam inneemt ten opzichte van vergelijkbare ensembles in Nederland. De commissie is het met Combattimento eens dat de instelling zich onderscheidt van de andere grote oude muziekensembles op grond van zijn uitstraling, repertoirekeuze en brede profilering.
Combattimento Consort Amsterdam rekent het ook tot zijn kerntaak eenmaal per twee jaar een opera in eigen beheer te produceren. De commissie vindt dit onwenselijk. In het beleidsplan ontbreekt een noodzakelijke artistieke visie op de theatrale betekenis en vormgeving, en mede op grond van gepresenteerde producties vindt de commissie dat geen sprake is van een onderscheidende betekenis. Bovendien is zij van mening dat een dergelijke onderneming voor een daartoe niet ingerichte organisatie een onevenredig grote inzet van subsidiemiddelen vergt. De commissie ziet hierin alleen perspectief als aansluiting wordt gezocht bij bestaande operagezelschappen en/of productiehuizen.
De ketengedachte is bij het Combattimento Consort Amsterdam volgens de commissie in goede handen. Het ensemble beschikt zowel nationaal als internationaal over een relevant netwerk met strategische partners, zoals podia in Spanje, Duitsland, maar ook in de Verenigde Staten en Japan, dat bovendien goed onderhouden wordt.
De wijze waarop Combattimento Consort Amsterdam zijn publieksontwikkeling probeert vorm te geven laat zien dat het ensemble zich ervan bewust is dat beleid op dit gebied onontbeerlijk is. Dit beleid verdient naar de mening van de commissie echter versteviging; de aanzet van het uitgevoerde onderzoek is goed maar dient verder te worden verbreed.
Combattimento Consort Amsterdam stelt dat meer kwaliteit en professionalisering op termijn zullen leiden tot een verhoging van de directe en indirecte inkomsten. De commissie ziet dit echter niet cijfermatig vertaald in de begroting. Op grond hiervan is zij niet overtuigd van de haalbaarheid van deze ambitie.

Conclusie en advies
De bijdrage van Combattimento Consort Amsterdam aan het Nederlandse podiumkunstenbestel is bijzonder en waardevol. Het ensemble kent een hoge uitvoeringskwaliteit en toont zich bijzonder vitaal. Het in eigen beheer produceren van opera's vindt de commissie om artistieke redenen en vanuit het oogpunt van efficiëntie echter niet wenselijk. De commissie adviseert om Combattimento Consort Amsterdam op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 215.328
Gevraagd € 627.412
Geadviseerd € 470.000
Toegekend € 495.111


Asko|Schönberg

Zowel het Asko Ensemble als het Schönberg Ensemble, twee zichzelf tot nu toe autonoom presenterende ensembles, kan volgens de commissie bogen op een uitstekende uitvoeringskwaliteit en een onderscheidende programmering. Bezwaarlijk vindt zij echter dat het beleidsplan over hun fusie tot het Asko|Schönberg niet overtuigend beschrijft hoe de nieuwe situatie artistiek inhoudelijk zal worden ingevuld. Hierdoor kan de commissie zich geen goede voorstelling maken van de verdergaande samenwerking, die behalve een functionele betekenis nu ook een artistiek-inhoudelijke betekenis krijgt. De voorgestelde werkwijze beoogt één ‘merknaam' waaronder het repertoire van beide fusiepartners wordt gepresenteerd. Hoe dat zal gebeuren en hoe het specifieke repertoire van de twee ensembles zich vanaf 2009 tot elkaar verhoudt, laat de subsidieaanvraag volgens de commissie ten onrechte in het midden.
De bezielende wijze waarop Reinbert de Leeuw artistiek vorm heeft gegeven aan het Schönberg Ensemble en aan de samenwerkingsprojecten van de twee afzonderlijke ensembles is onmiskenbaar. De commissie vindt het echter bezwaarlijk en onbegrijpelijk dat het beleidsplan niet duidelijk benoemt wie op artistiek gebied het leiderschap en de eindverantwoordelijkheid van het Asko|Schönberg zal vervullen, en op welke wijze. Het beleidsplan maakt melding van een nieuw aan te stellen éénhoofdige directie en het delegeren van de concertprogrammering aan een artistiek leider. In de ogen van de commissie had een duidelijk profiel van deze functies in de aanvraag niet mogen ontbreken. Uit de genoemde projecten en samenwerkingsverbanden komt voor de commissie geen heldere lijn naar voren. In haar ogen laat het ‘nieuwe' ensemble geen duidelijke artistieke signatuur zien, en ontbreekt een langetermijnvisie op de artistieke ontwikkeling.
Met de oprichting van de György Ligeti Academy wenst het Asko|Schönberg zich te bekommeren om de continuïteit van een unieke hedendaagse muziekpraktijk in Nederland. De commissie vindt echter dat de talentontwikkeling die het Asko|Schönberg hiermee nastreeft, in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de kunstvakopleidingen en niet dient te worden bekostigd door gesubsidieerde producerende podiumkunstinstellingen. Verder is de commissie van mening dat uit de aanvraag een uiterst gering gevoel van urgentie met betrekking tot publieksbereik en -ontwikkeling blijkt. Het Asko|Schönberg biedt weliswaar bijzondere educatieve programma's, maar zeker als het gaat om de positie van het ensemble buiten de standplaats is volgens de commissie een effectief beleid noodzakelijk. Het Asko|Schönberg meldt hierover slechts dat een marketingplan is opgesteld in samenwerking met een gespecialiseerd bureau en dat de uitvoering afhankelijk is van de beschikbare middelen.
Een ander kritiekpunt betreft het cultureel ondernemerschap en de bedrijfsvoering van het Asko|Schönberg. Beide laten volgens de commissie veel te wensen over. Hoewel de geformuleerde ambities lovenswaardig zijn, roept de wijze waarop het Asko|Schönberg deze wil realiseren veel vraagtekens op. Zo wenst het Asko|Schönberg, ook om musici meer te kunnen binden aan het ensemble, een toename van het aantal concerten in en buiten de standplaats. Maar de extra kosten die het ensemble bijvoorbeeld opvoert voor zijn ambitie meer te spelen in het Muziekgebouw aan 't IJ bedragen gemiddeld € 38.000 per concert. Daarbij zijn de extra kosten voor de huur van repetitieruimte in genoemd gebouw nog niet eens inbegrepen. De extra kosten voor concerten buiten de standplaats zijn gemiddeld € 10.000 per concert, omdat volgens het Asko|Schönberg afnemers steeds minder in staat zijn uitkoopsommen te betalen die kostendekkend zijn.
De extra kosten die het Asko|Schönberg begroot om meer te kunnen spelen, getuigen in de ogen van de commissie van een weinig realistische visie op cultureel ondernemerschap. Temeer als in ogenschouw wordt genomen dat de gemiddelde lasten (uitgaande van de begrote 85 activiteiten per jaar) ruim € 50.000 per activiteit bedragen. Volgens de commissie is dit bedrag onwenselijk hoog en in geen verhouding tot de kosten hiervan bij gelijksoortige instellingen, zelfs niet als de aard en omvang van het Asko|Schönberg daarbij in aanmerking wordt genomen. Om de kosten te verlagen, zou het Asko|Schönberg allereerst veel minder verschillende producties moeten willen realiseren. Dat maakt het in de ogen van de commissie ook aannemelijker dat het Asko|Schönberg er daadwerkelijk in zal slagen elke productie ten minste drie keer uit te voeren. Nu constateert de commissie op grond van het beleidsplan dat het ensemble alleen in zijn standplaats al minstens 25 verschillende producties wenst uit te voeren. Dit acht zij niet in verhouding met de betekenis van het Asko|Schönberg voor de muzieksector. De commissie meent dat het ensemble er veel meer dan nu het geval is naar moet streven een beperkter aantal producties veel vaker op verschillende podia in Nederland en daarbuiten uit te voeren. Om die reden adviseert de commissie de subsidie aan het Asko|Schönberg ten opzichte van het huidige bedrag te verlagen.
Ten slotte merkt de commissie op dat het Asko|Schönberg verwacht vanaf 2009 ruim een half miljoen euro aan projectsubsidies en sponsoring te zullen werven. Ten opzichte van 2006 is dat een toename van ruim 900%. Het ensemble heeft in de reactie op het conceptadvies te kennen gegeven dat in 2006 een bedrag van € 300.000 aan eigen inkomsten is gerealiseerd, voor de productie van een cd-box. Dit bedrag blijkt niet uit de door Asko|Schönberg bij de aanvraag gepresenteerde Jaarrekening 2006. Bovendien doet dit argument van het Asko|Schönberg niet af aan de vaststelling dat sprake is van bovenbedoelde toename van 900% aan eigen inkomsten. Een dergelijke toename acht de commissie niet realistisch, temeer daar het ensemble in de aanvraag geen enkel gefundeerd beleid formuleert.

Gezien bovenstaande kritiekpunten acht de commissie het noodzakelijk dat het beleidsplan en de bijbehorende begroting worden herzien.

Conclusie en advies
Op grond van de hoge uitvoeringskwaliteit van zowel het Asko Ensemble als het Schönberg Ensemble verwacht de commissie dat hun fusie tot het Asko|Schönberg opnieuw garant staat voor een hoogwaardige spelkwaliteit. De commissie is echter onvoldoende overtuigd van de toegevoegde waarde van het samengaan van deze twee gerespecteerde ensembles. Zo spreken uit het beleidsplan geen duidelijke artistieke visie en leiderschap, en ontbreekt een vertrouwenwekkende toelichting op de artistiek-inhoudelijke samenwerking. Bovendien vindt de commissie het huidige en beoogde cultureel ondernemerschap zeer teleurstellend en weinig realistisch. Daarnaast vormen het zeer hoge aantal producties en de onvoldoende overtuigende inspanning om deze ook buiten de standplaats vaker te herhalen aanleiding voor de commissie een lager dan gevraagd subsidiebedrag te adviseren. De commissie adviseert het Asko|Schönberg op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012. De commissie vraagt aandacht voor een herziening van het beleidsplan op het gebied van bedrijfsvoering en zakelijk beleid, mede gezien het grote verschil tussen het gevraagde en geadviseerde subsidiebedrag. Daarbij rekent de commissie de activiteiten die voortvloeien uit György Ligeti Academy niet tot de subsidiabele activiteiten.

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 1.488.077
Gevraagd € 2.990.079
Geadviseerd € 1.100.000
Toegekend € 1.155.563


Bachvereniging

De commissie is positief over de uitvoeringskwaliteit van De Nederlandse Bachvereniging. Zij prijst de innovatieve kracht van de vereniging en kent haar een bijzondere plek toe in het Nederlandse podium-kunstenbestel.
De commissie is bovendien zeer te spreken over het feit dat De Nederlandse Bachvereniging de zichzelf opgelegde artistieke doelstellingen van vier jaar geleden ruimschoots heeft waargemaakt.
De aanvraag van De Nederlandse Bachvereniging overtuigt door een uitgewerkte artistieke visie, die het de commissie mogelijk maakt zich een duidelijk beeld te vormen van de ontwikkeling die het ensemble ambieert. Uit het beleidsplan blijkt dat De Nederlandse Bachvereniging kiest voor een sterke programmatische lijn. De commissie heeft hiervoor waardering, alsook voor de hoge geografische spreiding van de concerten over het land. De Nederlandse Bachvereniging slaagt er als een van de weinige instellingen in om met veel inzet en geduld, duurzame relaties op te bouwen met strategische partners in de keten.
Aan de publieksontwikkeling wordt met eenzelfde zorgvuldigheid gewerkt, en de consistente werkwijze in het buitenland begint langzaam maar zeker zijn vruchten af te werpen. De commissie ziet op deze fronten nog veel potentie.
En hoewel ‘Dagreis Bach' een mogelijk interessante toevoeging betekent aan het scala aan activiteiten, acht de commissie dit een in verhouding dure en arbeidsintensieve onderneming. Bovendien zijn de plannen hieromtrent nog zo prematuur en onuitgewerkt dat nog niet kan worden gesproken van een bijzondere betekenis.
Uit de hoge eigen inkomsten en de relatief lage beheerslasten concludeert de commissie dat er sprake is van goed cultureel ondernemerschap. De financiële risico's zijn gespreid, onder andere door het grote aantal kleine, vaak lokale, sponsors.
De commissie heeft met belangstelling kennis genomen van de plannen ten aanzien van het Huis van de Oude Muziek in Utrecht. Gezien het feit dat nog hoogst onzeker is of en hoe dit traject zal worden gerealiseerd , ziet de commissie vooralsnog geen reden om dit onderdeel te subsidiëren.

Conclusie en advies
Vanwege de hoge spelkwaliteit, de evenwichtige geografische spreiding van concerten over het land, de sterke programmatische lijn, de internationale allure van het ensemble en het grote publieksbereik, oordeelt de commissie positief over de subsidieaanvraag van De Nederlandse Bachvereniging. De commissie adviseert De Nederlandse Bachvereniging met een lichte subsidieverhoging op te nemen in de regeling vierjarige Subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 468.231
Gevraagd € 718.363
Geadviseerd € 550.000
Toegekend € 580.398


Amsterdam Baroque Orchestra & Choir

De commissie stelt vast dat Ton Koopman met zijn ABO&C lange tijd een voortrekkersrol heeft vervuld op het gebied van de oude muziek. Het vakmanschap en de technische uitvoeringskwaliteit zijn zeer hoog en worden internationaal gewaardeerd. Tegelijkertijd constateert de commissie dat inmiddels tal van gelijksoortige initiatieven bestaan die eveneens op een kwalitatief hoogwaardig niveau vergelijkbaar repertoire ten gehore brengen. Hierdoor vindt de commissie dat het ABO&C aan artistieke meerwaarde heeft ingeboet en niet langer kan bogen op een ‘onaantastbare' uitzonderingspositie binnen het huidige Nederlandse oude muzieklandschap. De commissie wordt in haar oordeel gesterkt door het zeer geringe aantal optredens dat het ABO&C in eigen land verzorgt (vijf concerten in 2006).
Bovendien vindt de commissie de kwaliteit van het beleidsplan zeer teleurstellend en onvoldoende vertrouwenwekkend. Een opinie die overigens wordt gedeeld door andere adviesinstanties in Amsterdam en Utrecht. Waar het ABO&C in zijn subsidieaanvraag spreekt over een ‘nieuw elan voor de oude muziek', constateert de commissie dat de plannen blijven steken in louter wensen en voornemens met een sterk projectmatig karakter, die niet worden onderbouwd met een krachtige artistieke langetermijnvisie en bijpassend meerjarenbeleid. Dit acht de commissie wel een vereiste voor een instelling die in aanmerking wil komen voor een vierjarige subsidie.
Daarbij is de commissie zeer kritisch over de drie hoofddoelen die het ABO&C zichzelf heeft gesteld voor de komende periode. Zij is er niet van overtuigd dat het ABO&C erin zal slagen zijn slechte zichtbaarheid in eigen land voldoende te verbeteren. Tot nu toe heeft het ensemble - ten onrechte - nauwelijks geïnvesteerd in het versterken van de banden met (potentiële) Nederlandse podia en is zijn positie in de nationale culturele infrastructuur zwak te noemen. Het beleidsplan weerspiegelt dit gebrek aan bestaande samenwerkingsverbanden of concrete afspraken met afnemers om de beoogde stijging van het aantal concerten te kunnen realiseren. Het ABO&C geeft slechts een aantal voornemens tot samenwerking met podia aan, die bovendien deels afhankelijk zijn van toekenning van subsidie door lagere overheden.
Ten aanzien van het tweede hoofddoel is de commissie van oordeel dat de voorgestelde repertoireuitbreiding een weinig onderscheidende aanvulling biedt op het bestaande aanbod in de oude muziek. Evenmin is de commissie overtuigd van de plannen voor de oprichting van een Jong ABO&C. Zij beschouwt deze ambitie op het gebied van talentontwikkeling primair als een organisatorische en financiële verantwoordelijkheid van de kunstvakopleidingen en niet als een subsidiabele taak van een producerend ensemble als het ABO&C. Ook wekt het beleidsplan bij de commissie de indruk dat het ABO&C zich onvoldoende bewust is van reeds bestaande ontwikkelingen en nieuwe initiatieven op het vlak van talentontwikkeling.
Overigens vindt de commissie het zakelijk beleid van het ABO&C ver onder de maat en niet vertrouwenwekkend. Een overtuigende visie op en realistische uitwerking van het cultureel ondernemerschap ontbreken. Zo spreekt de aanvraag slechts van een voornemen om jaarlijks € 150.000 aan sponsorinkomsten te verwerven, zonder hierbij een concreet plan van aanpak te schetsen. Ook beoordeelt de commissie de inzet van middelen bij de organisatie van buitenlandse tournees als zeer inefficiënt, afgaande op de gepresenteerde jaarrekeningen. Deze tournees bestaan vaak slechts uit één concert (of een serie concerten die een zo uitgestrekt gebied bestrijkt dat van efficiëntie geen sprake meer is). Hierdoor zijn de opbrengsten van het ensemble beduidend veel lager dan wanneer het ABO&C jaarlijks een beperkt aantal uitgebreide tournees zou realiseren.
Verder beoordeelt de commissie de bedrijfsvoering van het ensemble als zeer ondoorzichtig en inefficiënt. Zo maakt het opnemen in de begroting, zonder specificering, van alle activiteiten die artistiek leider Ton Koopman naast zijn werk voor het ABO&C onderneemt, een weinig transparante indruk. Tevens constateert de commissie onzorgvuldigheden en onduidelijkheden in de toelichting op de meerjarenbegroting ten aanzien van het eigen festival dat het ABO&C in Frankrijk organiseert. Ten slotte signaleert de commissie dat het ABO&C er niet in is geslaagd om zijn financiële positie te verbeteren, nadat het hiervoor een eenmalige extra subsidie kreeg toegekend in de lopende cultuurnotaperiode: in 2007 heeft de instelling opnieuw een negatief eigen vermogen opgebouwd.
Uit het voorgaande leidt de commissie af dat het ABO&C geen realistische kijk heeft op zijn zakelijke bedrijfsvoering, hetgeen resulteert in een ongewenst grote subsidieafhankelijkheid.

Conclusie en advies
Hoewel de commissie waardering heeft voor het vakmanschap en de hoge technische uitvoeringskwaliteit van het ABO&C, stelt zij vast dat het ensemble door toenemende concurrentie in het huidige Nederlandse oude muzieklandschap samen met de niet realistisch geachte verwachting dat de zichtbaarheid in Nederland sterk zal verbeteren aan artistieke meerwaarde heeft ingeboet en niet langer kan bogen op een ‘onaantastbare' uitzonderingspositie. Daarbij acht de commissie de kwaliteit van het beleidsplan ruim onvoldoende. Ten onrechte ontbreekt een overtuigende artistieke langetermijnvisie en de plannen zijn sterk projectmatig en nauwelijks uitgewerkt. Ook is de commissie zeer kritisch over de haalbaarheid en/of wenselijkheid van de drie hoofddoelen die het ABO&C zichzelf stelt voor de komende periode. Daarnaast vindt de commissie het zakelijke beleid van het ABO&C niet realistisch, noch vertrouwenwekkend. Het zwakke cultureel ondernemerschap en de ondoorzichtige, inefficiënte bedrijfsvoering resulteren in een ongewenst grote subsidieafhankelijkheid. Op grond hiervan adviseert de commissie het ABO&C niet op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 336.013
Gevraagd € 800.000
Geadviseerd € 0
Toegekend € 0


Matangi Quartet

De commissie heeft waardering voor de goede uitvoeringskwaliteit van het Matangi Quartet en is met name ook positief over zijn brugfunctie: met een breed georiënteerd repertoire weet het kwartet nieuwe publieksgroepen te bereiken. Ook de samenwerkingverbanden met andere kunstdisciplines worden door de commissie gewaardeerd.
De breedte van het vertolkte muzikale spectrum - van de meest complexe strijkkwartetten tot de muzikale begeleiding van Youp van 't Hek - maakt het Matangi Quartet voor het publiek in principe uiterst ‘benaderbaar'. Relatief laagdrempelige optredens met bekende artiesten als Herman van Veen resulteren vaak in een nieuw en relatief jong publiek, waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de speelkwaliteit. Daarbij kiest het Matangi Quartet altijd voor een aanstekelijke presentatie.
Ondanks de relatief jonge leeftijd kan het kwartet op een ruime speelpraktijk bogen en heeft het zich een eigen positie op de Nederlandse kamermuziekpodia weten te verwerven. De commissie ziet in dit alles nog voldoende groeimogelijkheden voor de komende vier jaar, zowel in binnen- als buitenland. Dat het Matangi Quartet het tot zijn taken rekent om naast het instuderen en repeteren van muziek onderzoek te verrichten naar de achtergronden van diezelfde muziek, wordt door de commissie toegejuicht. Dat sluit bovendien goed aan op de educatieve activiteiten van het kwartet.
Ondanks de aanwezige focus op presentatie en het geven van drempelverlagende concerten, is het in de ogen van de commissie wenselijk dat het Matangi Quartet zijn marketing(visie) en beleid ten aanzien van publieksontwikkeling nog verder zal aanscherpen.

Conclusie en Advies
De commissie is van mening dat het Matangi Quartet vanwege zijn brede artistieke oriëntatie en aanstekelijke presentatie in combinatie met een goede uitvoeringskwaliteit in aanmerking komt voor structurele ondersteuning. Zij ziet deze bijdrage als een stimulans, zodat het Matangi Quartet in de gelegenheid is om de groeimogelijkheden, zowel op de nationale als internationale markt, vorm te geven. De commissie adviseert het Matangi Quartet op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunsten 2009-2012

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 0
Gevraagd € 30.000
Geadviseerd € 30.000
Toegekend € 31.477


Rotterdams Kamerorkest

Het Rotterdams Kamerorkest heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een ondernemend gezelschap. De commissie twijfelt echter aan de kwaliteit en zeggingskracht van het ensemble. Zo wordt in het beleidsplan de artistieke visie onvoldoende uitgewerkt en vertonen de gepresenteerde ideeën voor de komende periode een weinig onderscheidend karakter ten opzichte van andere kamerorkesten. De artistieke keuzes die het Rotterdams Kamerorkest maakt zijn publieksvriendelijk en daarmee voorziet het ensemble in een behoefte. Het betreft hier echter geen repertoire dat een onmisbare bijdrage levert aan de diversiteit van het bestaande muziekaanbod.
Ook ten aanzien van de educatieve activiteiten wenst de commissie op te merken dat zij de effectiviteit van de programma's voor scholieren gering acht. De projecten ontberen een didactische onderbouwing en sluiten volgens de commissie niet aan bij de belevingswereld van de doelgroep.
Hoewel de subsidieaanvraag getuigt van veel energie en goede wil, maken de beschreven voornemens en initiatieven grotendeels een richtingloze indruk. In de ogen van de commissie wordt eerder een ad-hoc beleid dan een doelgericht beleid geformuleerd. Zowel de marketing als de bedrijfsvoering ontbeert een overtuigende strategie. Ondanks de realisatie van marktconforme uitkoopsommen weet het Rotterdams Kamerorkest onvoldoende aan te tonen dat een steviger subsidiëring de oplossing zal bieden voor de in het beleidsplan genoemde organisatorische beperkingen. Volgens de commissie zou het ensemble in staat moeten zijn om efficiënter en zakelijker te opereren, en zo de eigen inkomsten op het wenselijk geachte hogere niveau te kunnen brengen.

Conclusie en advies
De commissie vindt de programmering van het Rotterdams Kamerorkest kwalitatief en qua zeggingskracht onvoldoende onderscheidend ten opzichte van het bestaande muziekaanbod om in aanmerking te komen voor een vierjarige subsidie. Daarnaast vindt zij de onderbouwing van de beleidsplannen onvoldoende vertrouwenwekkend en is ze van mening dat het Rotterdams Kamerorkest door een efficiëntere bedrijfsvoering positievere resultaten kan behalen. Daarom adviseert de commissie om het Rotterdams Kamerorkest niet op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 0
Gevraagd € 66.000
Geadviseerd € 0
Toegekend € 0


Stichting 20ste-eeuwse Lied

De commissie waardeert het streven van Stichting 20ste-eeuwse Lied om repertoire uit dit tijdvak onder de aandacht van publiek te willen brengen. Zij constateert echter dat de activiteiten weinig zichtbaar zijn. De commissie is daarnaast van mening dat het beleidsplan voor de periode 2009-2012 zowel artistiek als bedrijfsmatig onvoldoende overtuigt. Hierin presenteert Stichting 20ste-eeuwse Lied een projectmatige werkwijze, waaruit de commissie geen heldere, meerjarige artistieke visie en onderlinge samenhang kan destilleren. Dit acht zij wel noodzakelijk.
Verder stelt de commissie vast dat het streven van Stichting 20ste-eeuwse Lied om naast het repertoire ook veel aandacht te geven aan jong zangtalent niet overtuigend wordt uitgewerkt. In het beleidsplan worden relatief weinig nieuwe namen genoemd van nog niet gevestigde zangers. En voor zover de commissie heeft kunnen constateren, bestaat de begeleiding van jong talent voornamelijk uit het bieden van een engagement. Vanwege deze magere uitwerking kent de commissie geen meerwaarde toe aan deze nevendoelstelling van de stichting.
Daarnaast geven de toekomstplannen weinig blijk van strategische samenwerkingsverbanden met andere schakels in de keten van scheppen, produceren, programmeren en publieksontwikkeling. De voorgenomen concerten zullen veelal in eigen beheer en voornamelijk in de Randstad worden georganiseerd. Volgens de commissie is Stichting 20ste-eeuwse Lied veel meer gebaat bij inbedding van haar aanbod bij bestaande podia om haar publieksbereik te vergroten en verbreden. Naar de mening van de commissie zou het in eigen beheer organiseren van dergelijke concerten alleen gerechtvaardigd zijn als de stichting aannemelijk had weten te maken dat zij is verankerd in de infrastructuur van de desbetreffende steden en als er aantoonbaar sprake zou zijn van een toenemende publieksbelangstelling. De aanvraag bevat hiervoor geen vertrouwenwekkende cijfermatige onderbouwing.
Op grond van het voorgaande concludeert de commissie dat Stichting 20ste-eeuwse Lied opereert vanuit een geïsoleerde positie. De afzet van haar concerten vergt een ineffectieve inzet van middelen, hetgeen van onvoldoende cultureel ondernemerschap getuigt. Daarmee gaat de instelling voorbij aan haar eigen doelstelling en bewerkstelligt ze bovendien geen systematische versteviging van haar positie in het Nederlandse podiumkunstenbestel.

Conclusie en advies
De commissie mist een heldere, meerjarige artistieke visie en onderlinge samenhang in de artistieke plannen van Stichting 20ste-eeuwse Lied, die veeleer projectmatig werkt. Op zakelijk gebied weet de subsidieaanvraag evenmin te overtuigen. Met name wat het publieksbereik en de afzet van concerten betreft, vindt de commissie het cultureel ondernemerschap onvoldoende. Zij acht de stichting niet in staat om haar eigen positie binnen het Nederlandse podiumkunstenaanbod te verstevigen. Daarom adviseert de commissie Stichting 20ste-eeuwse Lied niet op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 0
Gevraagd € 52.650
Geadviseerd € 0
Toegekend € 0


The Amsterdam String Quartet

De commissie is van mening dat het ASQ bestaat uit goede musici. Het kwartet heeft echter tot op heden een dermate kleine uitvoeringspraktijk dat volgens de commissie niet kan worden gesproken van een strijkkwartet met een, zeker ten opzichte van andere strijkkwartetten, onderscheidende artistieke meerwaarde.
In de aanvraag van het ASQ worden voor de commissie onvoldoende oorspronkelijke invalshoeken geformuleerd. Daardoor is zij er niet van overtuigd dat het ensemble erin zal slagen de artistieke uitgangspunten, die op zichzelf bijzonder zijn, om te zetten in een artistiek beleid dat als basis dient voor een veel steviger positie in het Nederlandse en internationale podiumkunstenbestel.
In aanvulling hierop stelt de commissie vast dat de ambities van het ASQ een weinig realistische indruk maken. Hoewel het aantal concerten niet enorm toeneemt, denkt het ensemble toch de publieksinkomsten te kunnen vertienvoudigen. Vooral door veel meer in het buitenland op te treden. Strijkkwartetten, zeker internationaal, hebben te maken met enorme concurrentie en het is daarom teleurstellend dat het ASQ, zowel met betrekking tot haar artistieke visie als met betrekking tot de internationalisering, nalaat een gefundeerd beleid te formuleren op grond waarvan voldoende vertrouwen kan worden uitgesproken in de uitkomst ervan. Bovendien merkt de commissie op dat het aantal voorgenomen concerten in Nederland laag is en dat bijna de helft van dat aantal in eigen beheer wordt georganiseerd. Het is weinig vertrouwenwekkend dat ook voor de afzet in Nederland niet nader wordt ingegaan op samenwerking met strategische partners in de keten, zoals podia en festivals.

Conclusie en advies
Het is de mening van de commissie dat de geringe zichtbaarheid van het ASQ en het weinig overtuigende artistieke beleid onvoldoende waarborgen dat het ensemble een onderscheidende functie heeft binnen het Nederlandse podiumkunstenbestel. Daarnaast beschouwt zij de geformuleerde ambities niet als realistisch wegens het ontbreken van een gefundeerd en vertrouwenwekkend beleid. De commissie adviseert het ASQ niet op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 0
Gevraagd € 64.609
Geadviseerd € 0
Toegekend € 0


Nederlands Kamerkoor

De commissie erkent dat het Nederlands Kamerkoor zowel nationaal als internationaal een goede reputatie heeft, vanwege het hoge uitvoeringsniveau van zijn repertoire. Een grotere tegenstelling tussen deze uitvoeringskwaliteit en de kwaliteit van de subsidieaanvraag is in de ogen van de commissie echter nauwelijks denkbaar. Het beleidsplan heeft geen enkele zeggingskracht en ontbeert een duidelijke en oorspronkelijke artistieke toekomstvisie, waardoor de commissie zich geen beeld kan vormen van een mogelijke artistieke ontwikkeling. Het Nederlands Kamerkoor noemt een aantal namen van componisten (aan wie het opdrachten wenst te verstrekken) en dirigenten, maar laat na hierin enige samenhang aan te brengen. Vier jaar geleden constateerde de Raad voor Cultuur eveneens dat uit het toenmalige beleidsplan niet viel op te maken hoe het Nederlands Kamerkoor de komende periode zijn programmering dacht vorm te geven. Net als nu gaf het koor niet meer dan de wens te kennen om op de ingeslagen weg door te gaan, en werd het hierom zwaar bekritiseerd door de Raad.
De commissie vindt het zeer bezwaarlijk en onacceptabel dat het Nederlands Kamerkoor niets heeft gedaan met deze kritiek. Naast het gebrek aan een artistieke visie en heldere toekomstplannen toont het beleidsplan wederom geen enkele reflectie op de positie die het koor inneemt in het Nederlandse podiumkunstenbestel. Weliswaar worden delen van het repertoire niet door andere professionele koren op een vergelijkbaar hoog niveau uitgevoerd, maar met name waar het oud en hedendaagse repertoire betreft, ondervindt het Nederlands Kamerkoor geduchte concurrentie.
Het getuigt volgens de commissie van te weinig ambitie dat het koor niet een veel initiërender artistiek beleid formuleert ten aanzien van vooral samenwerkingsverbanden en het versterken van zijn concurrentiepositie. In de aanvraag wordt een aantal mogelijke partners bij naam genoemd (instrumentale ensembles en orkesten), maar het blijft onduidelijk welke samenwerking daadwerkelijk zal worden gerealiseerd, en op wiens initiatief dit gebeurt. De intentie van het koor om in de toekomst vaker voor eigen risico concertseries op te zetten, in samenwerking met anderen, vergt volgens de commissie een onevenredig grote investering met onzekere uitkomsten op het gebied van publieksbereik en -inkomsten. Strategische samenwerkingsverbanden met andere schakels in de keten, zoals podia, acht de commissie in dit kader effectiever.
De commissie is daarnaast van mening dat een veel actievere rol van het Nederlands Kamerkoor mag worden verwacht ten aanzien van educatie. Het koor constateert dat in vrijwel elke stad waar het optreedt wel een gymnasium te vinden is dat in aanmerking komt voor haar educatieproject. Op dit moment werkt daar slechts één school aan mee. Bovendien wordt de inhoud van dat project niet nader uitgelegd en kan de commissie geen oordeel geven over de effectiviteit of de didactische onderbouwing ervan. Met betrekking tot de talentontwikkeling van jonge zangers formuleert het Nederlands Kamerkoor de wens om de komende jaren meer betrokken te zijn bij de beroeps-opleidingen. Voor een instelling die in veel grotere mate kan ‘beschikken' over haar musici dan andere vierjarig gesubsidieerden laat dit een bedroevend lage mate van betrokkenheid zien bij de ontwikkeling van het genre koormuziek.
In het algemeen oordeelt de commissie negatief over het cultureel ondernemerschap van het Nederlands Kamerkoor. Zo wil het koor in de toekomst een hoger rendement genereren. Op grond van de voorziene activiteiten en de bijbehorende cijfermatige onderbouwing stelt de commissie echter vast dat de subsidieafhankelijkheid van het Nederlands Kamerkoor de komende periode vrijwel gelijk blijft. Bovendien neemt het koor in verhouding met de huidige situatie meer financieel risico door een groter aantal concerten in eigen beheer te willen organiseren.
Tegelijkertijd en in tegenspraak met de beoogde groei van de publieksinkomsten, geeft men aan dat het aantal concerten en de publieksaantallen zullen dalen. De stelling van het Nederlands Kamerkoor dat rendement kan worden verwacht wanneer de in eigen beheer georganiseerde concertseries ‘goed in de markt worden gezet' vindt de commissie weinig vertrouwenwekkend. Want naar haar mening reserveert het koor weliswaar een passend budget voor marketing en publiciteit, maar ontbreken op dit vlak een strategische visie en grondig plan van aanpak; afgaande op het beleidsplan lijken publicitaire middelen zonder onderlinge samenhang te worden ingezet. De commissie acht het niet realistisch dat het Nederlands Kamerkoor op deze manier in staat is nieuwe publieksgroepen te bereiken, die een bijdrage zullen leveren aan de gewenste verhoging van de publieksinkomsten. Ook formuleert het Nederlands Kamerkoor geen ambities of beleid om op andere wijze de eigen inkomsten te laten stijgen, terwijl het volgens de commissie daartoe wel in staat moet worden geacht. Samengevat vindt de commissie zowel het artistieke als zakelijke beleid zeer teleurstellend en onder de maat voor een koor dat met zijn eigen CAO voor de zangers een uitzonderlijke status heeft. Zij is van mening dat de bijbehorende verantwoordelijkheden op geen enkele manier worden waargemaakt. Bovendien vindt de commissie dat het Nederlands Kamerkoor zich onvoldoende qua betekenis onderscheidt van vergelijkbare instellingen om de financiering van de bijzondere status gerechtvaardigd te vinden. Zij adviseert daarom om een beduidend lager subsidie beschikbaar te stellen dan nu het geval is. De commissie stelt voor dat deze voor het Nederlands Kamerkoor majeure operatie stapsgewijs wordt uitgevoerd. De volle vierjaarsperiode kan worden gebruikt voor de afbouw van de vierjarige subsidie tot een niveau in de orde van grootte van € 800.000 in 2012.

Conclusie en advies
Op grond van de hoge uitvoeringskwaliteit verwacht de commissie dat het Nederlands Kamerkoor garant blijft staan voor een hoogwaardige spelkwaliteit, die zij ook van betekenis acht voor het muziekaanbod. De commissie oordeelt echter zeer negatief over de kwaliteit van het beleidsplan van het Nederlands Kamerkoor. Het ontbreekt voornamelijk aan een overtuigende artistieke visie, heldere toekomstplannen die inzicht bieden in de artistieke ontwikkeling, een reflectie op de bijzondere positie en status die het koor inneemt in het Nederlandse podiumkunstenbestel, strategische samenwerkings-verbanden, aan realistisch cultureel ondernemerschap om vooral de eigen inkomsten te verhogen.
De commissie is van mening dat op grond van de weinig onderscheidende positie die het koor inneemt ten opzichte van vergelijkbare instellingen de subsidiëring van het Nederlands Kamerkoor daarmee in overeenstemming moet worden gebracht. De commissie adviseert het Nederlands Kamerkoor op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012. De commissie vraagt aandacht voor het stapsgewijs op aanvaardbaar niveau brengen van de vierjarige subsidie tot een bedrag in de orde van grootte van € 800.000 in 2012.

Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 1.989.971
Gevraagd € 2.036.150
Geadviseerd stapsgewijze afbouw tot € 800.000 in 2012
Toegekend in overleg


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links