Het nieuwe Nederlands Fonds voor Podiumkunsten (NFPK) heeft gisteren
de subsidiebesluiten voor de komende vier jaar bekend gemaakt. Om
mij tot de muzieksector te beperken: er zijn rake klappen uitgedeeld.
In de nieuwe opzet verstrekt het ministerie van Cultuur de subsidie
aan die kunststellingen die voor ons land van doorslaggevend belang
worden geacht. Voor alle overige instellingen geldt dat zij de subsidie
dienen aan te vragen bij het NFPK. Een en ander vindt u hier
nader uiteengezet.
In een interview in NRC Handelsblad vatte NFP-directeur George Lawson
de grondgedachte achter de nieuwe koers als volgt samen: "We
vinden het heel moeilijk om te kiezen: laat duizend bloemen bloeien.
Maar dat leidt tot een verlept narcissenveld."
Gisteren, al onmiddellijk na de presentatie van de besluiten in het
Haagse Diligentia, waren er de zure commentaren van de instellingen
die of waren gekort of helemaal niets meer kregen. Als rode draad
gold dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse muzieksector het
slachtoffer wordt van een waar afbraakbeleid dat bovendien ook nog
wordt geschraagd door een gammel ogende motivering van de kant van
de subsidiënt. Het leek toch wel enigszins op de pot die de ketel
verwijt dat hij zwart ziet. Het lijkt een dubbelzijdig probleem: kunstinstellingen
worden via het subsidiemechanisme naar eigen zeggen geheel of gedeeltelijk
de nek omgedraaid op basis van argumenten die niet deugen. Omgekeerd
kan van althans een deel van de gezelschappen die nu voor het eerst
subsidie krijgt kunnen worden gezegd dat ze het vreugdevuur mogen
ontsteken op grond van een besluit dat inhoudelijk evenmin de redelijke
toets der kritiek kan doorstaan.
Hoezeer de partijen tegenover elkaar staan bleek gisteravond tijdens
de uitzending van Netwerk tv, waarin de voorzitter van de muziekcommissie
Roland Kieft (muziekredacteur bij de AVRO) en Reinbert de Leeuw, de
beschermheer van het Nederlands Kamerkoor met elkaar in het strijdperk
traden over het feit dat de subsidie voor het koor in de komende jaren
wordt afgebouwd van 2 miljoen naar 800.000 euro. Het kwam alleen maar
neer op een herhaling van zetten en zoals meestal in dit soort programma's
het gebrek aan tijd en gelegenheid om het onderwerp echt uit te diepen,
maar feit is wel dat de kijkers er geen bevredigend gevoel aan over
zullen hebben gehouden: het kwam er helaas op neerm dat geen van beiden
het gelijk aan zijn kant had (de discussie kan op 'uitzending gemist'
nog worden bekeken).
Men kan eindeloos steggelen over de wijsheid van die commissie en
de daaruit voortgevloeide financiëel nadelige consequenties voor
de getroffen ensembles en gezelschappen, maar een feit is wel dat
in politiek Den Haag de regels nu eenmaal zijn gemaakt en dat als
uitvloeisel daarvan het NFPK het wat de subsidietoekenningen betreft
voor het zeggen heeft. Er kan wel tegen een genomen besluit in beroep
worden gegaan, maar dan uitsluitend over de gevolgde procedure. Bovendien
lijkt het voor het fonds dan min of meer een thuiswedstrijd te zijn.
De gang naar de rechter (Reinbert de Leeuw heeft die al aangekondigd)
is alleen een serieuze optie als er gerede twijfel bestaat over de
feiten waarop het oordeel van de commissie is gestoeld. Bijvoorbeeld
als de commisie de naar zeggen bezochte concerten of voorstellingen
niet in redelijkheid kan aantonen. In het verleden is het nogal eens
voorgekomen dat de subsidieadviseurs van de Raad voor Cultuur de verlangde
toegangskaartjes niet konden overleggen en bij de rechter niet aannemelijk
konden maken dat hun oordeel op eigen waarneming berustte. Voor sommige
instellingen kwam de uiteindelijk door de rechter aan hen toegewezen
vordering echter alsnog te laat.
Nog even kort samengevat de doorgevoerde stelselwijziging. Er is
een splitsing tot stand is gekomen tussen de grote instellingen die
steevast (automatisch) op (rijks)subsidie mogen rekenen (zoals de
tien symfonieorkesten, het Nationaal Ballet en de rijksmusea) en de
(veel) kleinere merendeels experimentele instellingen die zich vierjaarlijks
voor het verkrijgen van subsidie bij het desbetreffende cultuurfonds
dienen te melden (wie zich niet meldt krijgt sowieso niets). Dan zijn
er nog de instellingen die daar tussenin hangen en zich - eveneens
vierjaarlijks - bij de Raad voor Cultuur vervoegen. Samen met de grote
instellingen maken zij deel uit van de 'culturele basisinfrastructuur'
(de BIS, alleen toegankelijk voor die instellingen die een door het
ministerie gedefinieerde functie in de kunstsector vervullen). Vanaf
2009 geldt de rijkssubsidie alleen nog rechtstreeks voor die kunststellingen
die zijn opgenomen in de BIS. De kunstinstellingen die daar buiten
vallen moeten een beroep doen op het nieuwe Nederlands Fonds voor
Podiumkunsten+.
Een groot deel van de nu ontstane problemen en het daarbij horende
gekrakeel zouden mijns inziens het beste opgelost kunnen worden door
alle voor ons land van vitaal belang zijnde kunstinstellingen
die nu onder het NFPK-subsidieregiem vallen over te hevelen naar de
culturele basisinfrastructuur, de BIS. Afgezien van een andere, betere
oplossing lijkt dit vooralsnog de meest haalbare, al moet er wel aan
worden toegevoegd dat ook het beoordelingsvermogen van de Raad voor
Cultuur (het adviesorgaan dat in eerste aanleg de minister van Cultuur
en de Eerste en Tweede Kamer adviseert over het rijksbeleid op het
terrein van cultuur) in het cultuurlandschap niet bepaald onomstreden
is.
Boetekleed
In de motivering van de subsidiebesluiten worden herhaaldelijk vraagtekens
geplaatst bij de kwaliteit van de ingediende beleidsplannen en bijbehorende
begrotingen. Ik denk dat zeker de grote(re) ensembles zich dat mogen
aantrekken. De tijd is voorbij dat bij de subsidietoekenning aan de
artistieke prestaties, de uitstraling, het publieksbereik en dergelijke
al per definitie voorrang wordt gegeven. Niet alleen wil de subsidiënt
nu een helder beeld krijgen van de beleidsvoornemens, maar ook van
de professionele onderbouwing daarvan. Het is minstens opmerkelijk
dat de kunstinstellingen die alleen al op dit punt zijn afgerekend
dat niet eerder hebben voorzien. Alsof ze niet tijdig al zijn gewaarschuwd,
alsof er zich geen ingrijpende wijziging heeft voorgedaan in de beoordelingscriteria.
Sterker nog, waarom hebben de besturen, de toezichthouders van die
instellingen het er zo bij laten zitten? Men zou toch mogen verwachten
dat in die gelederen voldoende kwaliteit huist om een goed doortimmerd
beleidsplan uit te werken en dit financieel ook handen en voeten te
geven. Maar mogelijk ben ik in dit opzicht wat te optimistisch! De
al meer dan een jaar voortslepende, internationale kredietcrisis heeft
immers aangetoond dat de bestuurders bij banken en kredietbeoordelaars
geen enkel goed zicht hebben getoond op de wrakke financierings- en
investeringsvehikels die slechts kortstondig gouden bergen (en bonussen...)
opleverden. Het lijkt vandaag de dag geen enkele aanbeveling meer
te zijn dat een bankdirecteur een bestuursfunctie bij de kunstinstelling
vervult...
De discussie over de kwaliteit (of beter: het gebrek eraan) van het
beleidsplan kan niet worden omzeild door de constatering dat kunstenaars
mooie kunst moeten maken en geen mooi beleidsplan. Dat lijkt mij niet
terecht. Ze mogen worden aangesproken op beide, ze moeten in staat
worden geacht om daartoe in staat in te zijn. We hebben het hier immers
over gemeenschapsgeld. Mooie kunst betekent niet automatisch een vrijbrief
voor een mooie subsidie. Er mogen dus best eisen aan een beleidsplan
met begroting worden gesteld. Eisen en bijpassende beoordelingscriteria
kunnen redelijk objectief worden geformuleerd en worden getoetst.
Anders wordt het indien - zoals de muziekcommissie heeft gedaan -
een oordeel wordt geveld over de artistieke betekenis van een ensemble
in het culturele speelveld. De kans is levensgroot dat het gaat wemelen
van de subjectieve evaluaties, en dat die op zich weer invloed hebben
op de beoordeling van het voorliggende beleidsplan. Het is alleen
al dit aspect dat het noodzakelijk maakt om specifieke instellingen
onder te brengen bij de BIS-regeling. Daarnaast is het sowieso van
de gekke dat tien symfonieorkesten die zich inhoudelijk nauwelijks
van elkaar onderscheiden wel van de BIS gebruik kunnen maken en topensembles
als ABO&C, Nederlands Kamerkoor en Asko|Schönberg niet. Waarom
worden die niet gezien als vitale onderdelen van ons cultuurlandschap?
In dit opzicht ben ik van de door de muziekcommissie verstrekte motiveringen
bepaald niet wijzer geworden.
Wat in de recente berichtgeving volkomen is ondergesneeuwd is de
ontmoedigende uitwerking die uitgaat van een negatieve beoordeling
door de subsidiënt. Het is dus niet alleen een kwestie van het
onthouden van gelden maar ook van het niet direct meetbare effect
van het negatief uitgevallen oordeel op diegenen die zich met hart
en ziel met hun vak bezighouden. Ze kunnen zich mogelijk bedreigd
voelen in hun artistieke status, maar ook een deel van het publiek
zou zich weleens in zijn oordeelsvorming mede kunnen laten leiden
door de onvermijdelijke negatieve publiciteit over een kunstinstelling.
Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.
Een aantal beoordelingen en besluiten
Wie bij het NFPK subsidie aanvraagt weet zich verzekerd van een plaatsje
in de bureaucratische tredmolen. Men geeft zich over aan de beoordeling
en mogelijk veroordeling door een commissie op het subsidiekantoor
en aanvaardt tegelijkertijd dat daarvan publiekelijk verslag wordt
gedaan. Kunstinstellingen die binnen hun totale budget verhoudingsgewijs
weinig subsidie nodig hebben of vragen kunnen er maar beter ver vandaan
blijven. Er kan immers veel meer ellende uit voortkomen dan de toekenning
(en dus de erkenning!) die wordt beoogd. Dat hebben we in de afgelopen
dagen ook mogen zien.
Over een breed front is de muziekcommissie afgeschilderd als incompetent
en niet geïnteresseerd in live-muziek ("we zien ze nooit
op onze concerten"). Soms werd er op de man gespeeld, in de trant
van "wat kun je van een AVRO-muziekredacteur verwachten."
Kieft hoeft zich over dat laatste overigens niet te beklagen want
de muziekcommissie heeft onder zijn voorzitterschap menig ensemble
en gezelschap publiekelijk gewoon afgeserveerd.
De muziekcommissie ontkomt in haar uiteindelijke beoordeling niet
aan een groot aantal puur subjectieve observaties die rechtstreeks
ingrijpen op de subsidies. Afgezien van de vraag of dit wel te vermijden
is mag tenminste wel worden opgemerkt dat iedereen die een beetje
thuis is in het vaderlandse landschap van de klassieke muziek herhaaldelijk
vraagtekens kan plaatsen bij hetgeen de commissie vindt. Er blijkt
ook weinig affiniteit met de verschillende, absoluut belangrijke muzikale
stromingen in ons land, terwijl het ook ontbreekt aan een goed afgewogen
oordeel omtrent de historisch gegroeide, huidige positionering van
orkesten, ensembles en gezelschappen.
Teneinde een enigszins representatief beeld te schetsen van de wijze
van motiveren door de muziekcommissie hieronder een aantal beoordelingen
en besluiten zonder verder commentaar:
Combattimento Consort Amsterdam
De commissie oordeelt positief over de uitvoeringskwaliteit van het
Combattimento Consort Amsterdam, en meent dat het ensemble vanwege
zijn zeer vitale presentatie en avontuurlijke programmering een waardevolle
betekenis heeft voor het Nederlandse podiumkunstenbestel. De artistieke
signatuur van Combattimento Consort Amsterdam schrijft de commissie
in hoge mate toe aan het charisma van de artistiek leider en dirigent
van het ensemble. Uit de aanvraag van het ensemble spreekt volgens
de commissie echter niet dezelfde bevlogenheid en vitaliteit die het
ensemble op het podium toont. Zo mist zij in de aanvraag een reflectie
op diens betekenis voor het ensemble, mede bezien in relatie tot diens
toenemende activiteiten elders. Die reflectie is er volgens de commissie
echter wel met betrekking tot de positie die Combattimento Consort
Amsterdam inneemt ten opzichte van vergelijkbare ensembles in Nederland.
De commissie is het met Combattimento eens dat de instelling zich
onderscheidt van de andere grote oude muziekensembles op grond van
zijn uitstraling, repertoirekeuze en brede profilering.
Combattimento Consort Amsterdam rekent het ook tot zijn kerntaak eenmaal
per twee jaar een opera in eigen beheer te produceren. De commissie
vindt dit onwenselijk. In het beleidsplan ontbreekt een noodzakelijke
artistieke visie op de theatrale betekenis en vormgeving, en mede
op grond van gepresenteerde producties vindt de commissie dat geen
sprake is van een onderscheidende betekenis. Bovendien is zij van
mening dat een dergelijke onderneming voor een daartoe niet ingerichte
organisatie een onevenredig grote inzet van subsidiemiddelen vergt.
De commissie ziet hierin alleen perspectief als aansluiting wordt
gezocht bij bestaande operagezelschappen en/of productiehuizen.
De ketengedachte is bij het Combattimento Consort Amsterdam volgens
de commissie in goede handen. Het ensemble beschikt zowel nationaal
als internationaal over een relevant netwerk met strategische partners,
zoals podia in Spanje, Duitsland, maar ook in de Verenigde Staten
en Japan, dat bovendien goed onderhouden wordt.
De wijze waarop Combattimento Consort Amsterdam zijn publieksontwikkeling
probeert vorm te geven laat zien dat het ensemble zich ervan bewust
is dat beleid op dit gebied onontbeerlijk is. Dit beleid verdient
naar de mening van de commissie echter versteviging; de aanzet van
het uitgevoerde onderzoek is goed maar dient verder te worden verbreed.
Combattimento Consort Amsterdam stelt dat meer kwaliteit en professionalisering
op termijn zullen leiden tot een verhoging van de directe en indirecte
inkomsten. De commissie ziet dit echter niet cijfermatig vertaald
in de begroting. Op grond hiervan is zij niet overtuigd van de haalbaarheid
van deze ambitie.
Conclusie en advies
De bijdrage van Combattimento Consort Amsterdam aan het Nederlandse
podiumkunstenbestel is bijzonder en waardevol. Het ensemble kent een
hoge uitvoeringskwaliteit en toont zich bijzonder vitaal. Het in eigen
beheer produceren van opera's vindt de commissie om artistieke redenen
en vanuit het oogpunt van efficiëntie echter niet wenselijk.
De commissie adviseert om Combattimento Consort Amsterdam op te nemen
in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 215.328
Gevraagd € 627.412
Geadviseerd € 470.000
Toegekend € 495.111
Asko|Schönberg
Zowel het Asko Ensemble als het Schönberg Ensemble, twee zichzelf
tot nu toe autonoom presenterende ensembles, kan volgens de commissie
bogen op een uitstekende uitvoeringskwaliteit en een onderscheidende
programmering. Bezwaarlijk vindt zij echter dat het beleidsplan over
hun fusie tot het Asko|Schönberg niet overtuigend beschrijft
hoe de nieuwe situatie artistiek inhoudelijk zal worden ingevuld.
Hierdoor kan de commissie zich geen goede voorstelling maken van de
verdergaande samenwerking, die behalve een functionele betekenis nu
ook een artistiek-inhoudelijke betekenis krijgt. De voorgestelde werkwijze
beoogt één ‘merknaam' waaronder het repertoire
van beide fusiepartners wordt gepresenteerd. Hoe dat zal gebeuren
en hoe het specifieke repertoire van de twee ensembles zich vanaf
2009 tot elkaar verhoudt, laat de subsidieaanvraag volgens de commissie
ten onrechte in het midden.
De bezielende wijze waarop Reinbert de Leeuw artistiek vorm heeft
gegeven aan het Schönberg Ensemble en aan de samenwerkingsprojecten
van de twee afzonderlijke ensembles is onmiskenbaar. De commissie
vindt het echter bezwaarlijk en onbegrijpelijk dat het beleidsplan
niet duidelijk benoemt wie op artistiek gebied het leiderschap en
de eindverantwoordelijkheid van het Asko|Schönberg zal vervullen,
en op welke wijze. Het beleidsplan maakt melding van een nieuw aan
te stellen éénhoofdige directie en het delegeren van
de concertprogrammering aan een artistiek leider. In de ogen van de
commissie had een duidelijk profiel van deze functies in de aanvraag
niet mogen ontbreken. Uit de genoemde projecten en samenwerkingsverbanden
komt voor de commissie geen heldere lijn naar voren. In haar ogen
laat het ‘nieuwe' ensemble geen duidelijke artistieke signatuur
zien, en ontbreekt een langetermijnvisie op de artistieke ontwikkeling.
Met de oprichting van de György Ligeti Academy wenst het Asko|Schönberg
zich te bekommeren om de continuïteit van een unieke hedendaagse
muziekpraktijk in Nederland. De commissie vindt echter dat de talentontwikkeling
die het Asko|Schönberg hiermee nastreeft, in de eerste plaats
een verantwoordelijkheid is van de kunstvakopleidingen en niet dient
te worden bekostigd door gesubsidieerde producerende podiumkunstinstellingen.
Verder is de commissie van mening dat uit de aanvraag een uiterst
gering gevoel van urgentie met betrekking tot publieksbereik en -ontwikkeling
blijkt. Het Asko|Schönberg biedt weliswaar bijzondere educatieve
programma's, maar zeker als het gaat om de positie van het ensemble
buiten de standplaats is volgens de commissie een effectief beleid
noodzakelijk. Het Asko|Schönberg meldt hierover slechts dat een
marketingplan is opgesteld in samenwerking met een gespecialiseerd
bureau en dat de uitvoering afhankelijk is van de beschikbare middelen.
Een ander kritiekpunt betreft het cultureel ondernemerschap en de
bedrijfsvoering van het Asko|Schönberg. Beide laten volgens de
commissie veel te wensen over. Hoewel de geformuleerde ambities lovenswaardig
zijn, roept de wijze waarop het Asko|Schönberg deze wil realiseren
veel vraagtekens op. Zo wenst het Asko|Schönberg, ook om musici
meer te kunnen binden aan het ensemble, een toename van het aantal
concerten in en buiten de standplaats. Maar de extra kosten die het
ensemble bijvoorbeeld opvoert voor zijn ambitie meer te spelen in
het Muziekgebouw aan 't IJ bedragen gemiddeld € 38.000 per concert.
Daarbij zijn de extra kosten voor de huur van repetitieruimte in genoemd
gebouw nog niet eens inbegrepen. De extra kosten voor concerten buiten
de standplaats zijn gemiddeld € 10.000 per concert, omdat volgens
het Asko|Schönberg afnemers steeds minder in staat zijn uitkoopsommen
te betalen die kostendekkend zijn.
De extra kosten die het Asko|Schönberg begroot om meer te kunnen
spelen, getuigen in de ogen van de commissie van een weinig realistische
visie op cultureel ondernemerschap. Temeer als in ogenschouw wordt
genomen dat de gemiddelde lasten (uitgaande van de begrote 85 activiteiten
per jaar) ruim € 50.000 per activiteit bedragen. Volgens de commissie
is dit bedrag onwenselijk hoog en in geen verhouding tot de kosten
hiervan bij gelijksoortige instellingen, zelfs niet als de aard en
omvang van het Asko|Schönberg daarbij in aanmerking wordt genomen.
Om de kosten te verlagen, zou het Asko|Schönberg allereerst veel
minder verschillende producties moeten willen realiseren. Dat maakt
het in de ogen van de commissie ook aannemelijker dat het Asko|Schönberg
er daadwerkelijk in zal slagen elke productie ten minste drie keer
uit te voeren. Nu constateert de commissie op grond van het beleidsplan
dat het ensemble alleen in zijn standplaats al minstens 25 verschillende
producties wenst uit te voeren. Dit acht zij niet in verhouding met
de betekenis van het Asko|Schönberg voor de muzieksector. De
commissie meent dat het ensemble er veel meer dan nu het geval is
naar moet streven een beperkter aantal producties veel vaker op verschillende
podia in Nederland en daarbuiten uit te voeren. Om die reden adviseert
de commissie de subsidie aan het Asko|Schönberg ten opzichte
van het huidige bedrag te verlagen.
Ten slotte merkt de commissie op dat het Asko|Schönberg verwacht
vanaf 2009 ruim een half miljoen euro aan projectsubsidies en sponsoring
te zullen werven. Ten opzichte van 2006 is dat een toename van ruim
900%. Het ensemble heeft in de reactie op het conceptadvies te kennen
gegeven dat in 2006 een bedrag van € 300.000 aan eigen inkomsten
is gerealiseerd, voor de productie van een cd-box. Dit bedrag blijkt
niet uit de door Asko|Schönberg bij de aanvraag gepresenteerde
Jaarrekening 2006. Bovendien doet dit argument van het Asko|Schönberg
niet af aan de vaststelling dat sprake is van bovenbedoelde toename
van 900% aan eigen inkomsten. Een dergelijke toename acht de commissie
niet realistisch, temeer daar het ensemble in de aanvraag geen enkel
gefundeerd beleid formuleert.
Gezien bovenstaande kritiekpunten acht de commissie het noodzakelijk
dat het beleidsplan en de bijbehorende begroting worden herzien.
Conclusie en advies
Op grond van de hoge uitvoeringskwaliteit van zowel het Asko Ensemble
als het Schönberg Ensemble verwacht de commissie dat hun fusie
tot het Asko|Schönberg opnieuw garant staat voor een hoogwaardige
spelkwaliteit. De commissie is echter onvoldoende overtuigd van de
toegevoegde waarde van het samengaan van deze twee gerespecteerde
ensembles. Zo spreken uit het beleidsplan geen duidelijke artistieke
visie en leiderschap, en ontbreekt een vertrouwenwekkende toelichting
op de artistiek-inhoudelijke samenwerking. Bovendien vindt de commissie
het huidige en beoogde cultureel ondernemerschap zeer teleurstellend
en weinig realistisch. Daarnaast vormen het zeer hoge aantal producties
en de onvoldoende overtuigende inspanning om deze ook buiten de standplaats
vaker te herhalen aanleiding voor de commissie een lager dan gevraagd
subsidiebedrag te adviseren. De commissie adviseert het Asko|Schönberg
op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen
2009-2012. De commissie vraagt aandacht voor een herziening van het
beleidsplan op het gebied van bedrijfsvoering en zakelijk beleid,
mede gezien het grote verschil tussen het gevraagde en geadviseerde
subsidiebedrag. Daarbij rekent de commissie de activiteiten die voortvloeien
uit György Ligeti Academy niet tot de subsidiabele activiteiten.
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 1.488.077
Gevraagd € 2.990.079
Geadviseerd € 1.100.000
Toegekend € 1.155.563
Bachvereniging
De commissie is positief over de uitvoeringskwaliteit van De Nederlandse
Bachvereniging. Zij prijst de innovatieve kracht van de vereniging
en kent haar een bijzondere plek toe in het Nederlandse podium-kunstenbestel.
De commissie is bovendien zeer te spreken over het feit dat De Nederlandse
Bachvereniging de zichzelf opgelegde artistieke doelstellingen van
vier jaar geleden ruimschoots heeft waargemaakt.
De aanvraag van De Nederlandse Bachvereniging overtuigt door een uitgewerkte
artistieke visie, die het de commissie mogelijk maakt zich een duidelijk
beeld te vormen van de ontwikkeling die het ensemble ambieert. Uit
het beleidsplan blijkt dat De Nederlandse Bachvereniging kiest voor
een sterke programmatische lijn. De commissie heeft hiervoor waardering,
alsook voor de hoge geografische spreiding van de concerten over het
land. De Nederlandse Bachvereniging slaagt er als een van de weinige
instellingen in om met veel inzet en geduld, duurzame relaties op
te bouwen met strategische partners in de keten.
Aan de publieksontwikkeling wordt met eenzelfde zorgvuldigheid gewerkt,
en de consistente werkwijze in het buitenland begint langzaam maar
zeker zijn vruchten af te werpen. De commissie ziet op deze fronten
nog veel potentie.
En hoewel ‘Dagreis Bach' een mogelijk interessante toevoeging
betekent aan het scala aan activiteiten, acht de commissie dit een
in verhouding dure en arbeidsintensieve onderneming. Bovendien zijn
de plannen hieromtrent nog zo prematuur en onuitgewerkt dat nog niet
kan worden gesproken van een bijzondere betekenis.
Uit de hoge eigen inkomsten en de relatief lage beheerslasten concludeert
de commissie dat er sprake is van goed cultureel ondernemerschap.
De financiële risico's zijn gespreid, onder andere door het grote
aantal kleine, vaak lokale, sponsors.
De commissie heeft met belangstelling kennis genomen van de plannen
ten aanzien van het Huis van de Oude Muziek in Utrecht. Gezien het
feit dat nog hoogst onzeker is of en hoe dit traject zal worden gerealiseerd
, ziet de commissie vooralsnog geen reden om dit onderdeel te subsidiëren.
Conclusie en advies
Vanwege de hoge spelkwaliteit, de evenwichtige geografische spreiding
van concerten over het land, de sterke programmatische lijn, de internationale
allure van het ensemble en het grote publieksbereik, oordeelt de commissie
positief over de subsidieaanvraag van De Nederlandse Bachvereniging.
De commissie adviseert De Nederlandse Bachvereniging met een lichte
subsidieverhoging op te nemen in de regeling vierjarige Subsidies
Podiumkunstinstellingen 2009-2012.
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 468.231
Gevraagd € 718.363
Geadviseerd € 550.000
Toegekend € 580.398
Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
De commissie stelt vast dat Ton Koopman met zijn ABO&C lange tijd
een voortrekkersrol heeft vervuld op het gebied van de oude muziek.
Het vakmanschap en de technische uitvoeringskwaliteit zijn zeer hoog
en worden internationaal gewaardeerd. Tegelijkertijd constateert de
commissie dat inmiddels tal van gelijksoortige initiatieven bestaan
die eveneens op een kwalitatief hoogwaardig niveau vergelijkbaar repertoire
ten gehore brengen. Hierdoor vindt de commissie dat het ABO&C
aan artistieke meerwaarde heeft ingeboet en niet langer kan bogen
op een ‘onaantastbare' uitzonderingspositie binnen het huidige
Nederlandse oude muzieklandschap. De commissie wordt in haar oordeel
gesterkt door het zeer geringe aantal optredens dat het ABO&C
in eigen land verzorgt (vijf concerten in 2006).
Bovendien vindt de commissie de kwaliteit van het beleidsplan zeer
teleurstellend en onvoldoende vertrouwenwekkend. Een opinie die overigens
wordt gedeeld door andere adviesinstanties in Amsterdam en Utrecht.
Waar het ABO&C in zijn subsidieaanvraag spreekt over een ‘nieuw
elan voor de oude muziek', constateert de commissie dat de plannen
blijven steken in louter wensen en voornemens met een sterk projectmatig
karakter, die niet worden onderbouwd met een krachtige artistieke
langetermijnvisie en bijpassend meerjarenbeleid. Dit acht de commissie
wel een vereiste voor een instelling die in aanmerking wil komen voor
een vierjarige subsidie.
Daarbij is de commissie zeer kritisch over de drie hoofddoelen die
het ABO&C zichzelf heeft gesteld voor de komende periode. Zij
is er niet van overtuigd dat het ABO&C erin zal slagen zijn slechte
zichtbaarheid in eigen land voldoende te verbeteren. Tot nu toe heeft
het ensemble - ten onrechte - nauwelijks geïnvesteerd in het
versterken van de banden met (potentiële) Nederlandse podia en
is zijn positie in de nationale culturele infrastructuur zwak te noemen.
Het beleidsplan weerspiegelt dit gebrek aan bestaande samenwerkingsverbanden
of concrete afspraken met afnemers om de beoogde stijging van het
aantal concerten te kunnen realiseren. Het ABO&C geeft slechts
een aantal voornemens tot samenwerking met podia aan, die bovendien
deels afhankelijk zijn van toekenning van subsidie door lagere overheden.
Ten aanzien van het tweede hoofddoel is de commissie van oordeel dat
de voorgestelde repertoireuitbreiding een weinig onderscheidende aanvulling
biedt op het bestaande aanbod in de oude muziek. Evenmin is de commissie
overtuigd van de plannen voor de oprichting van een Jong ABO&C.
Zij beschouwt deze ambitie op het gebied van talentontwikkeling primair
als een organisatorische en financiële verantwoordelijkheid van
de kunstvakopleidingen en niet als een subsidiabele taak van een producerend
ensemble als het ABO&C. Ook wekt het beleidsplan bij de commissie
de indruk dat het ABO&C zich onvoldoende bewust is van reeds bestaande
ontwikkelingen en nieuwe initiatieven op het vlak van talentontwikkeling.
Overigens vindt de commissie het zakelijk beleid van het ABO&C
ver onder de maat en niet vertrouwenwekkend. Een overtuigende visie
op en realistische uitwerking van het cultureel ondernemerschap ontbreken.
Zo spreekt de aanvraag slechts van een voornemen om jaarlijks €
150.000 aan sponsorinkomsten te verwerven, zonder hierbij een concreet
plan van aanpak te schetsen. Ook beoordeelt de commissie de inzet
van middelen bij de organisatie van buitenlandse tournees als zeer
inefficiënt, afgaande op de gepresenteerde jaarrekeningen. Deze
tournees bestaan vaak slechts uit één concert (of een
serie concerten die een zo uitgestrekt gebied bestrijkt dat van efficiëntie
geen sprake meer is). Hierdoor zijn de opbrengsten van het ensemble
beduidend veel lager dan wanneer het ABO&C jaarlijks een beperkt
aantal uitgebreide tournees zou realiseren.
Verder beoordeelt de commissie de bedrijfsvoering van het ensemble
als zeer ondoorzichtig en inefficiënt. Zo maakt het opnemen in
de begroting, zonder specificering, van alle activiteiten die artistiek
leider Ton Koopman naast zijn werk voor het ABO&C onderneemt,
een weinig transparante indruk. Tevens constateert de commissie onzorgvuldigheden
en onduidelijkheden in de toelichting op de meerjarenbegroting ten
aanzien van het eigen festival dat het ABO&C in Frankrijk organiseert.
Ten slotte signaleert de commissie dat het ABO&C er niet in is
geslaagd om zijn financiële positie te verbeteren, nadat het
hiervoor een eenmalige extra subsidie kreeg toegekend in de lopende
cultuurnotaperiode: in 2007 heeft de instelling opnieuw een negatief
eigen vermogen opgebouwd.
Uit het voorgaande leidt de commissie af dat het ABO&C geen realistische
kijk heeft op zijn zakelijke bedrijfsvoering, hetgeen resulteert in
een ongewenst grote subsidieafhankelijkheid.
Conclusie en advies
Hoewel de commissie waardering heeft voor het vakmanschap en de hoge
technische uitvoeringskwaliteit van het ABO&C, stelt zij vast
dat het ensemble door toenemende concurrentie in het huidige Nederlandse
oude muzieklandschap samen met de niet realistisch geachte verwachting
dat de zichtbaarheid in Nederland sterk zal verbeteren aan artistieke
meerwaarde heeft ingeboet en niet langer kan bogen op een ‘onaantastbare'
uitzonderingspositie. Daarbij acht de commissie de kwaliteit van het
beleidsplan ruim onvoldoende. Ten onrechte ontbreekt een overtuigende
artistieke langetermijnvisie en de plannen zijn sterk projectmatig
en nauwelijks uitgewerkt. Ook is de commissie zeer kritisch over de
haalbaarheid en/of wenselijkheid van de drie hoofddoelen die het ABO&C
zichzelf stelt voor de komende periode. Daarnaast vindt de commissie
het zakelijke beleid van het ABO&C niet realistisch, noch vertrouwenwekkend.
Het zwakke cultureel ondernemerschap en de ondoorzichtige, inefficiënte
bedrijfsvoering resulteren in een ongewenst grote subsidieafhankelijkheid.
Op grond hiervan adviseert de commissie het ABO&C niet op te nemen
in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 336.013
Gevraagd € 800.000
Geadviseerd € 0
Toegekend € 0
Matangi Quartet
De commissie heeft waardering voor de goede uitvoeringskwaliteit van
het Matangi Quartet en is met name ook positief over zijn brugfunctie:
met een breed georiënteerd repertoire weet het kwartet nieuwe
publieksgroepen te bereiken. Ook de samenwerkingverbanden met andere
kunstdisciplines worden door de commissie gewaardeerd.
De breedte van het vertolkte muzikale spectrum - van de meest complexe
strijkkwartetten tot de muzikale begeleiding van Youp van 't Hek -
maakt het Matangi Quartet voor het publiek in principe uiterst ‘benaderbaar'.
Relatief laagdrempelige optredens met bekende artiesten als Herman
van Veen resulteren vaak in een nieuw en relatief jong publiek, waarbij
geen afbreuk wordt gedaan aan de speelkwaliteit. Daarbij kiest het
Matangi Quartet altijd voor een aanstekelijke presentatie.
Ondanks de relatief jonge leeftijd kan het kwartet op een ruime speelpraktijk
bogen en heeft het zich een eigen positie op de Nederlandse kamermuziekpodia
weten te verwerven. De commissie ziet in dit alles nog voldoende groeimogelijkheden
voor de komende vier jaar, zowel in binnen- als buitenland. Dat het
Matangi Quartet het tot zijn taken rekent om naast het instuderen
en repeteren van muziek onderzoek te verrichten naar de achtergronden
van diezelfde muziek, wordt door de commissie toegejuicht. Dat sluit
bovendien goed aan op de educatieve activiteiten van het kwartet.
Ondanks de aanwezige focus op presentatie en het geven van drempelverlagende
concerten, is het in de ogen van de commissie wenselijk dat het Matangi
Quartet zijn marketing(visie) en beleid ten aanzien van publieksontwikkeling
nog verder zal aanscherpen.
Conclusie en Advies
De commissie is van mening dat het Matangi Quartet vanwege zijn brede
artistieke oriëntatie en aanstekelijke presentatie in combinatie
met een goede uitvoeringskwaliteit in aanmerking komt voor structurele
ondersteuning. Zij ziet deze bijdrage als een stimulans, zodat het
Matangi Quartet in de gelegenheid is om de groeimogelijkheden, zowel
op de nationale als internationale markt, vorm te geven. De commissie
adviseert het Matangi Quartet op te nemen in de regeling Vierjarige
subsidies Podiumkunsten 2009-2012
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 0
Gevraagd € 30.000
Geadviseerd € 30.000
Toegekend € 31.477
Rotterdams Kamerorkest
Het Rotterdams Kamerorkest heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld
tot een ondernemend gezelschap. De commissie twijfelt echter aan de
kwaliteit en zeggingskracht van het ensemble. Zo wordt in het beleidsplan
de artistieke visie onvoldoende uitgewerkt en vertonen de gepresenteerde
ideeën voor de komende periode een weinig onderscheidend karakter
ten opzichte van andere kamerorkesten. De artistieke keuzes die het
Rotterdams Kamerorkest maakt zijn publieksvriendelijk en daarmee voorziet
het ensemble in een behoefte. Het betreft hier echter geen repertoire
dat een onmisbare bijdrage levert aan de diversiteit van het bestaande
muziekaanbod.
Ook ten aanzien van de educatieve activiteiten wenst de commissie
op te merken dat zij de effectiviteit van de programma's voor scholieren
gering acht. De projecten ontberen een didactische onderbouwing en
sluiten volgens de commissie niet aan bij de belevingswereld van de
doelgroep.
Hoewel de subsidieaanvraag getuigt van veel energie en goede wil,
maken de beschreven voornemens en initiatieven grotendeels een richtingloze
indruk. In de ogen van de commissie wordt eerder een ad-hoc beleid
dan een doelgericht beleid geformuleerd. Zowel de marketing als de
bedrijfsvoering ontbeert een overtuigende strategie. Ondanks de realisatie
van marktconforme uitkoopsommen weet het Rotterdams Kamerorkest onvoldoende
aan te tonen dat een steviger subsidiëring de oplossing zal bieden
voor de in het beleidsplan genoemde organisatorische beperkingen.
Volgens de commissie zou het ensemble in staat moeten zijn om efficiënter
en zakelijker te opereren, en zo de eigen inkomsten op het wenselijk
geachte hogere niveau te kunnen brengen.
Conclusie en advies
De commissie vindt de programmering van het Rotterdams Kamerorkest
kwalitatief en qua zeggingskracht onvoldoende onderscheidend ten opzichte
van het bestaande muziekaanbod om in aanmerking te komen voor een
vierjarige subsidie. Daarnaast vindt zij de onderbouwing van de beleidsplannen
onvoldoende vertrouwenwekkend en is ze van mening dat het Rotterdams
Kamerorkest door een efficiëntere bedrijfsvoering positievere
resultaten kan behalen. Daarom adviseert de commissie om het Rotterdams
Kamerorkest niet op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen
2009-2012.
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 0
Gevraagd € 66.000
Geadviseerd € 0
Toegekend € 0
Stichting 20ste-eeuwse Lied
De commissie waardeert het streven van Stichting 20ste-eeuwse Lied
om repertoire uit dit tijdvak onder de aandacht van publiek te willen
brengen. Zij constateert echter dat de activiteiten weinig zichtbaar
zijn. De commissie is daarnaast van mening dat het beleidsplan voor
de periode 2009-2012 zowel artistiek als bedrijfsmatig onvoldoende
overtuigt. Hierin presenteert Stichting 20ste-eeuwse Lied een projectmatige
werkwijze, waaruit de commissie geen heldere, meerjarige artistieke
visie en onderlinge samenhang kan destilleren. Dit acht zij wel noodzakelijk.
Verder stelt de commissie vast dat het streven van Stichting 20ste-eeuwse
Lied om naast het repertoire ook veel aandacht te geven aan jong zangtalent
niet overtuigend wordt uitgewerkt. In het beleidsplan worden relatief
weinig nieuwe namen genoemd van nog niet gevestigde zangers. En voor
zover de commissie heeft kunnen constateren, bestaat de begeleiding
van jong talent voornamelijk uit het bieden van een engagement. Vanwege
deze magere uitwerking kent de commissie geen meerwaarde toe aan deze
nevendoelstelling van de stichting.
Daarnaast geven de toekomstplannen weinig blijk van strategische samenwerkingsverbanden
met andere schakels in de keten van scheppen, produceren, programmeren
en publieksontwikkeling. De voorgenomen concerten zullen veelal in
eigen beheer en voornamelijk in de Randstad worden georganiseerd.
Volgens de commissie is Stichting 20ste-eeuwse Lied veel meer gebaat
bij inbedding van haar aanbod bij bestaande podia om haar publieksbereik
te vergroten en verbreden. Naar de mening van de commissie zou het
in eigen beheer organiseren van dergelijke concerten alleen gerechtvaardigd
zijn als de stichting aannemelijk had weten te maken dat zij is verankerd
in de infrastructuur van de desbetreffende steden en als er aantoonbaar
sprake zou zijn van een toenemende publieksbelangstelling. De aanvraag
bevat hiervoor geen vertrouwenwekkende cijfermatige onderbouwing.
Op grond van het voorgaande concludeert de commissie dat Stichting
20ste-eeuwse Lied opereert vanuit een geïsoleerde positie. De
afzet van haar concerten vergt een ineffectieve inzet van middelen,
hetgeen van onvoldoende cultureel ondernemerschap getuigt. Daarmee
gaat de instelling voorbij aan haar eigen doelstelling en bewerkstelligt
ze bovendien geen systematische versteviging van haar positie in het
Nederlandse podiumkunstenbestel.
Conclusie en advies
De commissie mist een heldere, meerjarige artistieke visie en onderlinge
samenhang in de artistieke plannen van Stichting 20ste-eeuwse Lied,
die veeleer projectmatig werkt. Op zakelijk gebied weet de subsidieaanvraag
evenmin te overtuigen. Met name wat het publieksbereik en de afzet
van concerten betreft, vindt de commissie het cultureel ondernemerschap
onvoldoende. Zij acht de stichting niet in staat om haar eigen positie
binnen het Nederlandse podiumkunstenaanbod te verstevigen. Daarom
adviseert de commissie Stichting 20ste-eeuwse Lied niet op te nemen
in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 0
Gevraagd € 52.650
Geadviseerd € 0
Toegekend € 0
The Amsterdam String Quartet
De commissie is van mening dat het ASQ bestaat uit goede musici. Het
kwartet heeft echter tot op heden een dermate kleine uitvoeringspraktijk
dat volgens de commissie niet kan worden gesproken van een strijkkwartet
met een, zeker ten opzichte van andere strijkkwartetten, onderscheidende
artistieke meerwaarde.
In de aanvraag van het ASQ worden voor de commissie onvoldoende oorspronkelijke
invalshoeken geformuleerd. Daardoor is zij er niet van overtuigd dat
het ensemble erin zal slagen de artistieke uitgangspunten, die op
zichzelf bijzonder zijn, om te zetten in een artistiek beleid dat
als basis dient voor een veel steviger positie in het Nederlandse
en internationale podiumkunstenbestel.
In aanvulling hierop stelt de commissie vast dat de ambities van het
ASQ een weinig realistische indruk maken. Hoewel het aantal concerten
niet enorm toeneemt, denkt het ensemble toch de publieksinkomsten
te kunnen vertienvoudigen. Vooral door veel meer in het buitenland
op te treden. Strijkkwartetten, zeker internationaal, hebben te maken
met enorme concurrentie en het is daarom teleurstellend dat het ASQ,
zowel met betrekking tot haar artistieke visie als met betrekking
tot de internationalisering, nalaat een gefundeerd beleid te formuleren
op grond waarvan voldoende vertrouwen kan worden uitgesproken in de
uitkomst ervan. Bovendien merkt de commissie op dat het aantal voorgenomen
concerten in Nederland laag is en dat bijna de helft van dat aantal
in eigen beheer wordt georganiseerd. Het is weinig vertrouwenwekkend
dat ook voor de afzet in Nederland niet nader wordt ingegaan op samenwerking
met strategische partners in de keten, zoals podia en festivals.
Conclusie en advies
Het is de mening van de commissie dat de geringe zichtbaarheid van
het ASQ en het weinig overtuigende artistieke beleid onvoldoende waarborgen
dat het ensemble een onderscheidende functie heeft binnen het Nederlandse
podiumkunstenbestel. Daarnaast beschouwt zij de geformuleerde ambities
niet als realistisch wegens het ontbreken van een gefundeerd en vertrouwenwekkend
beleid. De commissie adviseert het ASQ niet op te nemen in de regeling
Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen 2009-2012.
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 0
Gevraagd € 64.609
Geadviseerd € 0
Toegekend € 0
Nederlands Kamerkoor
De commissie erkent dat het Nederlands Kamerkoor zowel nationaal als
internationaal een goede reputatie heeft, vanwege het hoge uitvoeringsniveau
van zijn repertoire. Een grotere tegenstelling tussen deze uitvoeringskwaliteit
en de kwaliteit van de subsidieaanvraag is in de ogen van de commissie
echter nauwelijks denkbaar. Het beleidsplan heeft geen enkele zeggingskracht
en ontbeert een duidelijke en oorspronkelijke artistieke toekomstvisie,
waardoor de commissie zich geen beeld kan vormen van een mogelijke
artistieke ontwikkeling. Het Nederlands Kamerkoor noemt een aantal
namen van componisten (aan wie het opdrachten wenst te verstrekken)
en dirigenten, maar laat na hierin enige samenhang aan te brengen.
Vier jaar geleden constateerde de Raad voor Cultuur eveneens dat uit
het toenmalige beleidsplan niet viel op te maken hoe het Nederlands
Kamerkoor de komende periode zijn programmering dacht vorm te geven.
Net als nu gaf het koor niet meer dan de wens te kennen om op de ingeslagen
weg door te gaan, en werd het hierom zwaar bekritiseerd door de Raad.
De commissie vindt het zeer bezwaarlijk en onacceptabel dat het Nederlands
Kamerkoor niets heeft gedaan met deze kritiek. Naast het gebrek aan
een artistieke visie en heldere toekomstplannen toont het beleidsplan
wederom geen enkele reflectie op de positie die het koor inneemt in
het Nederlandse podiumkunstenbestel. Weliswaar worden delen van het
repertoire niet door andere professionele koren op een vergelijkbaar
hoog niveau uitgevoerd, maar met name waar het oud en hedendaagse
repertoire betreft, ondervindt het Nederlands Kamerkoor geduchte concurrentie.
Het getuigt volgens de commissie van te weinig ambitie dat het koor
niet een veel initiërender artistiek beleid formuleert ten aanzien
van vooral samenwerkingsverbanden en het versterken van zijn concurrentiepositie.
In de aanvraag wordt een aantal mogelijke partners bij naam genoemd
(instrumentale ensembles en orkesten), maar het blijft onduidelijk
welke samenwerking daadwerkelijk zal worden gerealiseerd, en op wiens
initiatief dit gebeurt. De intentie van het koor om in de toekomst
vaker voor eigen risico concertseries op te zetten, in samenwerking
met anderen, vergt volgens de commissie een onevenredig grote investering
met onzekere uitkomsten op het gebied van publieksbereik en -inkomsten.
Strategische samenwerkingsverbanden met andere schakels in de keten,
zoals podia, acht de commissie in dit kader effectiever.
De commissie is daarnaast van mening dat een veel actievere rol van
het Nederlands Kamerkoor mag worden verwacht ten aanzien van educatie.
Het koor constateert dat in vrijwel elke stad waar het optreedt wel
een gymnasium te vinden is dat in aanmerking komt voor haar educatieproject.
Op dit moment werkt daar slechts één school aan mee.
Bovendien wordt de inhoud van dat project niet nader uitgelegd en
kan de commissie geen oordeel geven over de effectiviteit of de didactische
onderbouwing ervan. Met betrekking tot de talentontwikkeling van jonge
zangers formuleert het Nederlands Kamerkoor de wens om de komende
jaren meer betrokken te zijn bij de beroeps-opleidingen. Voor een
instelling die in veel grotere mate kan ‘beschikken' over haar
musici dan andere vierjarig gesubsidieerden laat dit een bedroevend
lage mate van betrokkenheid zien bij de ontwikkeling van het genre
koormuziek.
In het algemeen oordeelt de commissie negatief over het cultureel
ondernemerschap van het Nederlands Kamerkoor. Zo wil het koor in de
toekomst een hoger rendement genereren. Op grond van de voorziene
activiteiten en de bijbehorende cijfermatige onderbouwing stelt de
commissie echter vast dat de subsidieafhankelijkheid van het Nederlands
Kamerkoor de komende periode vrijwel gelijk blijft. Bovendien neemt
het koor in verhouding met de huidige situatie meer financieel risico
door een groter aantal concerten in eigen beheer te willen organiseren.
Tegelijkertijd en in tegenspraak met de beoogde groei van de publieksinkomsten,
geeft men aan dat het aantal concerten en de publieksaantallen zullen
dalen. De stelling van het Nederlands Kamerkoor dat rendement kan
worden verwacht wanneer de in eigen beheer georganiseerde concertseries
‘goed in de markt worden gezet' vindt de commissie weinig vertrouwenwekkend.
Want naar haar mening reserveert het koor weliswaar een passend budget
voor marketing en publiciteit, maar ontbreken op dit vlak een strategische
visie en grondig plan van aanpak; afgaande op het beleidsplan lijken
publicitaire middelen zonder onderlinge samenhang te worden ingezet.
De commissie acht het niet realistisch dat het Nederlands Kamerkoor
op deze manier in staat is nieuwe publieksgroepen te bereiken, die
een bijdrage zullen leveren aan de gewenste verhoging van de publieksinkomsten.
Ook formuleert het Nederlands Kamerkoor geen ambities of beleid om
op andere wijze de eigen inkomsten te laten stijgen, terwijl het volgens
de commissie daartoe wel in staat moet worden geacht. Samengevat vindt
de commissie zowel het artistieke als zakelijke beleid zeer teleurstellend
en onder de maat voor een koor dat met zijn eigen CAO voor de zangers
een uitzonderlijke status heeft. Zij is van mening dat de bijbehorende
verantwoordelijkheden op geen enkele manier worden waargemaakt. Bovendien
vindt de commissie dat het Nederlands Kamerkoor zich onvoldoende qua
betekenis onderscheidt van vergelijkbare instellingen om de financiering
van de bijzondere status gerechtvaardigd te vinden. Zij adviseert
daarom om een beduidend lager subsidie beschikbaar te stellen dan
nu het geval is. De commissie stelt voor dat deze voor het Nederlands
Kamerkoor majeure operatie stapsgewijs wordt uitgevoerd. De volle
vierjaarsperiode kan worden gebruikt voor de afbouw van de vierjarige
subsidie tot een niveau in de orde van grootte van € 800.000
in 2012.
Conclusie en advies
Op grond van de hoge uitvoeringskwaliteit verwacht de commissie dat
het Nederlands Kamerkoor garant blijft staan voor een hoogwaardige
spelkwaliteit, die zij ook van betekenis acht voor het muziekaanbod.
De commissie oordeelt echter zeer negatief over de kwaliteit van het
beleidsplan van het Nederlands Kamerkoor. Het ontbreekt voornamelijk
aan een overtuigende artistieke visie, heldere toekomstplannen die
inzicht bieden in de artistieke ontwikkeling, een reflectie op de
bijzondere positie en status die het koor inneemt in het Nederlandse
podiumkunstenbestel, strategische samenwerkings-verbanden, aan realistisch
cultureel ondernemerschap om vooral de eigen inkomsten te verhogen.
De commissie is van mening dat op grond van de weinig onderscheidende
positie die het koor inneemt ten opzichte van vergelijkbare instellingen
de subsidiëring van het Nederlands Kamerkoor daarmee in overeenstemming
moet worden gebracht. De commissie adviseert het Nederlands Kamerkoor
op te nemen in de regeling Vierjarige subsidies Podiumkunstinstellingen
2009-2012. De commissie vraagt aandacht voor het stapsgewijs op aanvaardbaar
niveau brengen van de vierjarige subsidie tot een bedrag in de orde
van grootte van € 800.000 in 2012.
Financieel overzicht (subsidiebedragen per jaar in euro's)
Huidige cultuurnotasubsidie (prijspeil 2006) € 1.989.971
Gevraagd € 2.036.150
Geadviseerd stapsgewijze afbouw tot € 800.000 in 2012
Toegekend in overleg