Opera & Operette

Rolando Villazón - terug van weggeweest

 

© Paul Korenhof, 29 maart 2008

 

 

Rolando Villazón in concert

Fragmenten uit opera's van Verdi, Tsjaikovski en Gomes.

Rolando Villazón (tenor), koor van De Nederlandse Opera, Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Carlo Rizzi.

Het Muziektheater, Amsterdam, 28 maart 2008. Herhaling: 2 april 2008.

 

 


Het grote succes van de Don Carlos die De Nederlandse Opera ons tijdens het Holland Festival 2004 voorschotelde, gold niet de indringende regie van Willy Decker en ook niet de van Amsterdam scheidende Riccardo Chailly, maar de toen 32 jaar oude Mexicaanse tenor Rolando Villazón. Zijn stemmateriaal, dat sterk aan de jonge Plácido Domingo deed denken, was van een kwaliteit die men maar ééns per generatie tegenkomt, zijn muzikaliteit was boven iedere twijfel verheven en in uitstraling en energie bleek hij een magnetiserende toneelpersoonlijkheid. (Opmerkelijk: in de verwijzing naar deze Don Carlos in de recentelijk door DNO gepubliceerde biografie van Villazón, wordt gesuggereerd dat Willy Decker de grote artistieke gangmaker is geweest en de naam van Chailly wordt volledig verzwegen...) 

Afzeggingen

Al snel na deze Don Carlos werd bekend dat Villazón in het seizoen 2007-2008 zou terugkeren voor een andere opera van Verdi, Un ballo in maschera, en dat deed sommigen toch bedenkelijk het hoofd schudden. Villazón was de trotse bezitter van een zuiver lyrische stem, geschapen voor opera's als L'elisir d'amore, La traviata en Manon, maar de titelrol in Don Carlos leek al hoog gegrepen en onder kenners geldt Riccardo in Un ballo in maschera als een van de gevaarlijkste rollen: schijnbaar lyrisch maar met een ligging en een dramatiek die verschillende tenoren (o.a. Frans Vroons en Ferruccio Tagliavini) al hadden moeten bekopen met onherstelbare schade aan hun stembanden en aan hun carričre. Toen Villazón kort daarop in Berlijn Don José in Carmen zong (bij lange na niet het succes dat zijn biografie wil doen geloven) bleek dat de jonge tenor de grenzen van zijn mogelijkheden inderdaad al overschreden had. Zijn steeds grotere aandeel in het pr-offensief dat vooral door cd-label Universal werd opgezet rond stersopraan Anna Netrebko, waarin Villazón steeds meer zijn eigen plaats ging innemen, kon niet verhinderen dat de tekenen van een vroegtijdige vocale uitputting steeds duidelijker werden. De Mexicaanse tenor kwam tot een hoeveelheid afzeggingen die voor iemand van zijn leeftijd schrikbarend was en uiteindelijk maakte hij bekend dat hij een rustperiode van ruim een half jaar in acht zou nemen. Al vóór dat moment had hij De Nederlandse Opera laten weten dat zijn zich uit Un ballo in maschera moest terugtrekken en ter compensatie bood hij aan in diezelfde periode twee concerten in Amsterdam te geven.

Intensiteit

Het spreekt voor zich dat het concert van 28 maart met grote spanning tegemoet werd gezien en het aangekondigde programma droeg daartoe bij: zes aria's zonder stretta's, cabaletta's of technische hoogstandjes maakten duidelijk dat Villazón vocaal op safe wilde spelen, maar zijn opening, 'La mia letizia infondere' uit I Lombardi bleek meer dan alleen maar een 'inzinger' die liet horen dat de stem er nog altijd was. Meteen werd ook duidelijk dat Villazón zichzelf was gebleven: een kaars die aan twee kanten brandt, of beter: een zanger die gewoon niet in staat is om minder dan honderd procent te geven. Zijn tweede aria, Ljenski's 'Koeda, koeda' uit Jevgeni Onegin, onderstreepte dat. We hebben in Het Muziektheater echt wel een paar goede Ljenski's gehoord, maar niet eerder klonk die muziek daar met zoveel intensiteit en met zoveel kleuren, ook als die kleuren soms meer mediterraan dan Russisch waren.

Het gedeelte vóór de pauze werd besloten met 'O figli, o figli miei' uit Verdi's Macbeth en dankzij het ingetogen karakter van die muziek kon Villazón daar alle registers open trekken zonder zijn stem onder druk te zetten. Het resultaat overtrof zelfs de vertolking van Carlo Bergonzi in de befaamde live-opname uit de Met (met Warren en Rysanek): stilistisch wint Bergonzi, maar de tomeloze energie van Villazón verleende de aria van Macduff een ongekende emotionaliteit, terwijl hij anderzijds in staat bleek zijn stem in vrijwel iedere noot onder controle te houden.

Luisa Miller

Na de pauze opende Rolando Villazón met de tenor-aria uit Simon Boccanegra, een tamelijk traditionele aria met een heftig maar tweedimensionaal recitatief dat gevolgd wordt door een conventionele cavatine. Om die muziek tot leven te brengen moet een zanger in de vertolking investeren en dat is Villazón zeker wel toevertrouwd, maar het maakte ook de grenzen van zijn stem hoorbaar. Toegegeven: de tenoren die diezelfde aria eerder in het MT zongen, bleven een straatlengte bij hem achter (of meer...),  maar met dergelijke rollen moet hij uitkijken. Van de allerhoogste klasse was echter de manier waarop hij zich daarna waagde aan het paradepaardje van Carlo Bergonzi: de befaamde aria van Rodolfo uit Luisa Miller.  De dramatiek van het recitatief muntte uit door enorme zelfbeheersing die Rodolfo's emoties des te indringender maakte en de eerste strofe van de cavatine werd een juweeltje van lyriek. Wie dacht dat hij daarna in de tweede strofe een langzaam crescendo zou inzetten, vergistte zich. In plaats daarvan werden we getrakteerd op nog meer verinnerlijking in een uniek samengaan van mezza voce en pianissimo, waarbij een heldere dictie de basis legde voor een werkelijk onvergetelijk werken met kleuren. Jammer dat hij de cadens afsloot met de aanzet van een snik...

Origineel

Bijzonder aan het slot van dit optreden was vooral de repertoirekeuze: een aria uit Fosca van Gomes, een aria met koor uit Le Mage van Massenet en het dankzij Domingo tegenwoordig populaire 'No puede ser' uit Il taberno del puerto van Sorozábal. Een originele afsluiting van een toch al bijzonder concert, zeker omdat het na het voorgaande voor Villazón toch moeilijk zou zijn geweest om met een bekende aria even hoog te scoren als hij gedaan had met de drie fragmenten uit opera's van Verdi. Minder origineel was de instrumentale omlijsting met onder andere de ouvertures tot I vespri siciliani en La forza del destino, technisch uitstekend maar met net iets te weinig 'italianitŕ' gespeeld door het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van Carlo Rizzi, die blijkbaar prima overweg kon met de stertenor, maar die zich daarnaast weer liet kennen als een ongeďnspireerde 'Italiaanse kapelmeester'. Aan de andere kant was het leuk ook deze muziek eens in Het Muziektheater te horen, want van De Nederlandse Opera moeten we het voor deze werken niet hebben. Om dezelfde reden was het voor het koor van DNO leuk dat zij nu ook eens het 'slavenkoor' uit Nabucco mochten zingen, en ook dat werd een staalkaartje van techniek zonder dat Rizzi de zang echt de vleugels gaf waar de tekst over spreekt. Voor de avond zelf maakte dat echter niets uit. Iedereen kwam voor Rolando Villazón en zijn optreden maakte alle hooggespannen verwachtingen meer dan waar.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links