![]() Opera & Operette Arabella bij DNO Hommage aan Hofmannsthal's personages
|
||||||||
R. Strauss: Arabella Jacquelyn Wagner (Arabella), Agneta Eigenholz (Zdenka), Susanne Elmark (Fiakermilli), Charlotte Margiono (Adelaide), Ursula Hesse von den Steinen (Kartenaufschlägerin), Will Hartmann (Matteo), Marcel Reijans (Elemer), Rogert Smeets (Dominik), Thomas Dear (Lamoral), James Rutherford (Mandryka), Alfred Reiter (Graaf Waldner)
Het blijft jammer dat Hugo von Hofmannsthal stierf voordat hij de kans kreeg voor een 'final touch' van zijn tekst voor Arabella. Zijn laatste libretto voor Strauss is waarschijnlijk het overtuigendste op het punt van herkenbare karakters vol fouten en feilen, die zich niet zonder moeite staande houden binnen een geloofwaardige handeling waarop zij geen grip lijken te hebben. Desondanks laat de uiteindelijke vorm laat tocte wensen over, zeker tijdens de iets te lange dialogen in het derde bedrijf. Anders dan in zijn omstreden regie van Verdi's Les Vêpres siciliennes, waarvoor hij een bij vlagen absoluut ridicuul verhaal verzon, concentreerde regisseur Christof Loy zich in deze productie voor De Nationale Opera volledig op de karaktertekeningen. Zijn enige ingreep was de verplaatsing van het verhaal naar de tweede helft van de vorige eeuw, een halve eeuw na de dood van Hofmannsthal, maar geholpen door de sobere toneelbeelden van Herbert Muraurer wist hij daarbij echter overbodig 'actualiserend' detail te vermijden. Het brede toneel van 'Nationale Opera en Ballet' (hoe verzin je zo'n naam voor een theater...) was geheel gevuld met een enorme witte doos met schuine zijvlakken om optimale zichtlijnen te garanderen. De verschuifbare achterwand bood uitzicht op suggesties van concrete ruimtes als een gang, een hotelkamer of een lobby, maar alleen zolang dat absoluut nodig was. In deze herziene versie van een eerdere productie voor de Oper Frankfurt wist Loy zelfs de geringste suggestie van een 'eigen verhaal' te vermijden en afgezien van de verplaatsing naar de tweede helft van de vorige eeuw bleef hij zo trouw aan het libretto als maar mogelijk was.
Een ander bewijs voor dit respect voor Hofmannsthal's tekst was de aandacht van zowel Loy als dirigent Marc Albrecht voor de verstaanbaarheid van de tekst, wat resulteerde in een voorstelling die van begin tot eind begrepen kon worden door gewoon naar de zangers te luisteren, in deze tijd een waarlijk uitzonderlijk verschijnsel! In de eerste akte neigde Albrecht af en toe misschien naar een iets te luide orkestklank, althans bij de première, maar over het geheel getuigde zijn benadering van de uitzonderlijke muzikale verfijning die Strauss' 'Weense partituren' verdienen. Dat alles werkte overduidelijk door op de vertolkingen van de solisten en het bleek vooral gunstig voor Jacquelyn Wagner, in spel en verschijning een natuurlijke Arabella, ondanks het feit dat haar (nog?) net iets te lichte sopraan niet altijd in staat was Strauss' lange melodische lijnen in een fraaie golfbeweging boven het orkest uit te laten zweven. Als een terecht 'boerse', soms heerlijk ongemanierde Mandryka was ook de bariton James Rutherford uitstekend op zijn plaats en het dient gezegd dat de afwezigheid van een salon-verfijning suggererend rokkostuum hier uitstekend werkte. Heel menselijk en ontroerend werd in deze benadering de cruciale eerste ontmoeting van de beide protagonisten aan het begin van het tweede bedrijf, een scène die zowel theatraal als in de muziek een breekbaarheid en kwetsbaarheid uitstraalde die fraai beantwoord werd in het spel van het Nederlands Philharmonisch Orkest.
Andere opmerkelijke vertolkingen kwamen van Agneta Eichenholtz als een warm en vol getimbreerde Zdenka, bijna een ideale Arabella-in-de-dop, en van Charlotte Margiono als een Adelaide met voldoende levenslust om zich om de minnaars te bekommeren die haar dochter van de hand wees. In zijn spel was Alfred Reiter te jong voor een geloofwaardige graaf Waldner, maar vocaal was hij de juiste bas op de juiste plaats, terwijl de tenor Marcel Reijans de jongensachtige Elemer meer diepte verleende dan deze rol meestal ten deel valt. Hetzelfde geldt voor Will Hartmann's overtuigend geportretteerde Matteo, in meerdere opzichten een lastige rol, en het is hem niet aan te rekenen dat Strauss er een handje van had om juist voor tenorstemmen zulke ondankbare muziek te schrijven. Dat de voorstellingen van De Nationale Opera worden gegeven 'in Nationale Opera en Ballet' verdient overigens evenmin een stilistische schoonheidsprijs als het feit dat in het Nederlandse libretto en de boventiteling Mandryka meteen bij de eerste ontmoeting graaf Waldner met 'Kerel' aanspreekt. Het getuigt niet van veel begrip voor de sociale verhoudingen in dit zo subtiel geconstrueerde stuk van Hofmannsthal. index |
||||||||