Opera & Operette

Goethes Faust als totaaltheater

 

© Paul Korenhof, januari 2011

 

Goethe: Faust I & II

Het Nationale Toneel
Sophie van Winden (Gretchen, Helena), Jaap Spijkers (Faust), Stefan de Walle (Mefistofeles), Juul Vrijdag (Marthe, Heks, Sfinx, Baucis e.a.), Vincent Linthorst (Wagner, Minister van defensie e.a.), Michel Sluysman (Student, Minister van financiën e.a.), Hans Leendertse (God, Oude boer, Filemon e.a.) e.a.
Regie: Johan Doesburg
Vertaling en bewerking: Janine Brogt
Muziek: Harry de Wit

www.nationaletoneel.nl


De Koninklijks Schouwburg in Den Haag kan bogen op een grote muzikale traditie. Vanaf de opening in 1805 tot 1920 vierde de 'Fransche Opera' er triomfen en tot de hoogtepunten die het theater kende in de eeuw erna, behoren talloze operavoorstellingen die het Holland Festival er bracht in de eerste decennia na de oorlog bracht, in het bijzonder de voorstellingen die Carlo Maria Giulini er dirigeerde. Ook het toneel liet zich echter niet onbetuigd. Ook het toneel liet zich muzikaal niet onbetuigd en een belangrijke hoeksteen aan het succes van de Haagse Comedie waren de bijdragen van Jurriaan Andriessen, een van de meest bescheiden en wellicht daardoor ook een van de meest onderschatte componisten die Nederland gekend heeft.

Problemen
Een nieuw muzikaal hoofdstuk in de Haagse theatertraditie ontsproot aan de samenwerking van het Nationale Toneel met componist en performer Harry de Wit (1952), door menigeen nog altijd geassocieerd met de popmuziek, maar in feite een musicus die zich moeilijk een etiket laat opplakken. Wel is duidelijk dat hij zich de afgelopen jaren steeds theatraler ontwikkeld heeft, zoals ook blijkt uit diverse producties van of in samenwerking met Nederlandse toneelgezelschappen. Toneel. Voorlopig hoogtepunt daarbij is de marathonvoorstelling van Faust I & II van Goethe door het Nationale Toneel, die in de tweede helft van januari in de Koninklijke Schouwburg in première ging en die vanaf 24 februari ook in Amsterdam te zien zal zijn.

Het eerste probleem bij iedere opvoering van Faust is de lengte: ruim 4000 regels voor deel I (twee keer zo lang als Macbeth van Shakespeare!) en nog eens 8000 voor deel II, dus iedere 'complete uitvoering is bij voorbaat uitgesloten. Daarnaast is er ook nog een hybride opbouw met niet alleen een merkwaardige mengeling van 'volksstuk' en filosofische elementen, maar ook met een sterk fragmentarische structuur. Dat blijkt het duidelijkste in het eerste deel, dat in feite veel meer behelst dan alleen maar de 'driehoek' Mefisto-Faust-Gretchen. Het is dus niet alleen zaak om goede keuze te maken bij het inkorten tot 'behapbare brokken', maar een extra probleem doet zich voor als een regisseur naast 'het verhaal' ook de stijl van Goethe tot zijn recht wil laten komen. En juist dat laatste is een probleem, want vooral in het eerste deel is er geen spraken van 'een stijl', maar van een amalgaam waarin Goethe uiteenlopende literaire vormen toepast.

 
 

Goethe:» Faust«
Het Nationale Toneel met Sophie van Winden (Gretchen)
en Stefan de Walle (Mefisto)
Foto: Leo van Velzen

   
   

Tekstversie
Een absolute voltreffer bij de voorstelling die Johan Doesburg bij het Nationale Toneel regisseerde, is de tekstversie van Janine Brogt, meer 'dramaturge' dan 'vertaalster', die onomwonden verklaart dat haar tekst niet bedoeld is 'voor de boekenplank', maar voor de planken. Zij heeft om te beginnen een tekst afgeleverd die in het eerste deel de populaire verhaallijn op overtuigende wijze combineert met veel van wat Goethe verder over de mens en de mensheid te berde wilde brengen. Vervolgens slaagde zij erin die door een welbewuste concentratie op enkele hoofdlijnen als materialisme, de grenzen van de wetenschap en 'het vrouwelijke element' het tweede deel tot een niet alleen overzichtelijk maar ook overtuigend geheel terug te brengen.
Vaak is voor het theater de vormgeving echter belangrijker dan de inhoud en op dat punt kwam Brogt in het eerste deel tot een ingenieuze mengeling van literair archaïsme en modern taalgebruik. In grote lijnen komt het erop neer dat de 'filosofische' delen beantwoorden aan klassieke verzen waarop de toeschouwer door hun herkenbare ritmiek kan meedeinen, terwijl de vertaling zelf, mede door de sterk relativerende toon, bijdraagt tot grotere begrijpelijkheid van de tekst. Een duidelijke knipoog naar het publiek is daarbij het doorspekken van haar vertaling met algemeen bekende, soms zelfs tot cliché verworden Duitse citaten.

Daarentegen frapperen vooral de 'Gretchen-scènes' door een in woordkeuze en zinsbouw moderner taalgebruik, dat vervolgens wordt doorgetrokken naar het sterk allegorische tweede deel. Probleem daar blijft dat van de toeschouwer wel enige algemene ontwikkeling verwacht wordt, vooral op het gebied van de Griekse mythologie, maar dit werd door Brogt zoveel mogelijk ondervangen door te kiezen voor langere lijnen die de dramaturgische helderheid bevorderen.

Muzikale dialoog
Het knappe van de muziek van Harry de Wit is dat hij een vrijwel ononderbroken dialoog aangaat met het toneel, waarbij zijn muziek constant parallel loopt met de teksten van Goethe-Brogt en de uitwerking in de regie van Doesburg. Zo werkt hij in het fragmentarische en ten dele archaïstische eerste deel regelmatig met een muzikale collage, vaak op basis van 'klassieke muziek' (Verdi, Schubert e.a.) en soms met een ironisering die haar doel niet mist.

In het tweede deel wordt de muziek minder 'illustratief' en meer sfeerbepalend, waarbij de live-uitvoering door de componist zelf, wellicht ook met een improviserend karakter, nauw aansluit bij het toneelgebeuren. Waar tekst en regie zich hier toeleggen op lange spanningslijnen, volgt De Wit dit principe op een soms uiterst sobere maar dramatisch bijzonder effectieve manier, soms alleen maar met een aangehouden baslijn of een paar losse noten. Meer dan eens is het fascinerend te horen hoe het samengaan van tekst en muziek de theatrale spanningslijnen extra dimensie verleent

Zelfspot
In de enscenering van het vaak als onspeelbaar beschouwde tweede deel weet Doesburg de in het eerste helft uitgezette lijnen zonde noemenswaardige inzinking door te trekken. Wel misten de scènes aan het keizerlijk hof iets van de mefistofeliaanse scherpte waarmee het eerste deel opende, maar de regieteugels worden snel daarna weer aangetrokken tot strak volgehouden spanningsbogen, waarin hooguit de verwijzing naar Michael Jackson even 'over de top' was.

Bijzonder gelukkig is het Nationale Toneel met de spelers die beschikbaar waren voor deze mammoetvoorstelling (twee maal drie uur, onderbroken door een 'dinerpauze'). Mijn eerste Mefisto's waren ooit Ko van Dijk bij het Rotterdams Toneel en Pieter van den Berg bij de Vlaamse Opera. Sindsdien is de duivel in veel gedaantes aan mij voorbijgetrokken, in binnen- en buitenland, en van die vertolkingen herinner ik mij vooral die van Guido de Moor (De Appel) en Bryn Terfel (Covent Garden), die beide uitmuntten in een ironie die meer dan eens overging in een aanstekelijke zelfspot.

Stefan de Walle bereikt hetzelfde niveau in een lichtvoetige karakterisering die soms heerlijk schaamteloos de toeschouwer bij zijn manipulaties betrekt. Vanaf zijn eerste opkomst is hij op en top de poppenspeler met alle touwtjes in handen, dansant in zijn optreden, schelms manipulerend, onnavolgbaar in zijn gespeelde verontwaardiging en altijd met een superieure tekstbeheersing.

Totaaltheater
Naast deze overheersende Mefistofeles blijft de wat knarrige Faust van Jaap Spijkers een beetje de kleurloze intellectueel die nooit zijn emoties de vrije teugel zal gunnen, zelfs niet als zijn verlangens of lusten daar wel om vragen. Daarentegen profileert Sophie van Winden zich als een ontwapenende opponent van Mefistofeles, culminerend in een met ontroerende broosheid gezongen ´Meine Ruh ist hin´. Als Helena in Faust II brengt deze geïdealiseerde mythische figuur met hetzelfde naturel terug tot menselijke proporties die in hoge mate bijdragen tot de begrijpelijkheid van dit moeilijk begrijpelijke theaterwerk.

Met een beperkt aantal uitstekend voor hun taak berekende spelers voor de overige rollen weet Doesburg de voorstelling uit te bouwen tot een waar theaterspektakel, waarbij de statige Haagse schouwburg werd omgetoverd tot een soort Appeltheater aan het Voorhout. Het publiek is daarbij verdeeld over zitplaatsen in de zaal, op de balkons en op het toneel, waarbij in de loop van de voorstelling volgens een vooraf bepaald schema gerouleerd wordt. Het verleent een bijkomende charme aan een productie die bewijst dat ook 'klassiek toneel' in een traditionele schouwburg kan uitgroeien tot totaaltheater.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links