Opera en operette Orkestgeweld funest voor Bellini en Norma
© Paul Korenhof, september 2022
|
Bellini: Norma Venera Gimadieva (Norma), Salome Jicia (Adalgisa), Piero Pretti (Pollione), Riccardo Fassi (Oroveso), Fabián Lara (Flavio). Maria Novella Malfatti (Clotilde) De operaliefhebber zijn deze elementen welbekend. Oudere opnamen van de Ring waarnaar ik alleen met de grootste bewondering kan luisteren, omdat de dirigenten in een doorwrocht muzikaal bouwwerk een spel speelden met leidmotieven, worden door critici 'van nu' genadeloos afgeserveerd. Iets dergelijks gebeurt met interpretaties als de Wotan van Hans Hotter, over wie een 'dramaturg en operakenner' ooit in Opera Live verklaarde dat hij blij was dat zulke zangers er niet meer zijn. Een ander voorbeeld: de door en door muzikale en uitgebalanceerde benadering van de opera's van Mozart door dirigenten als Karl Böhm en Carlo Maria Giulini zijn kennelijk 'niet meer van deze tijd'. Het moet nu allemaal sneller, ritmischer en met sterke accenten, en naast die accentuering worden vooral felle dynamische contrasten de hemel in geprezen, want in de dynamiek lijkt tegenwoordig de diepere emotie te liggen. Expressiviteit van de zang en frasering van zang èn muziek krijgen daarbij hoe langer hoe minder aandacht. Die houding van sommige operadirigenten is niet verwonderlijk. Vaak komen die immers uit de concertzaal, waar zij hun banksaldo opbouwen met uitvoeringen die het publiek overdonderen. Als zij dan tussendoor de tijd nemen voor een opera, moet de orkestbak wel zo groot en zo open mogelijk, en de zangers moeten maar zien dat zij eroverheen komen. De verstaanbaarheid doet er niet meer toe, kleuring of frasering evenmin. Als het publiek maar wordt meegesleept door de dynamische uitersten van het orkest (en de egotripperij van de dirigent)! Onder de operacomponisten behoort Bellini tot degenen wier werken het meeste baat zouden hebben bij een authentiek instrumentarium. Niet zozeer omdat zijn orkestraties daardoor spannender overkomen, maar omdat bij wellicht geen andere componist het woord, de zang en de frasering zo belangrijk zijn. Bellini vraagt om een orkestklank die de zangers steunt en inspireert, en die hun daarbij de mogelijkheid biedt ieder woord van de tekst en ieder detail van de zang moeiteloos op het publiek over te brengen. Vervolgens kwam Kees Vlaardingerbroek als artistiek leider vertellen hoe blij hij was dat de ZaterdagMatinees weer gewoon met volle zalen van start kunnen gaan. Inderdaad een reden om blij te zijn, en hij sprak daarbij mede namens een dolblij Groot Omroepkoor en dito Radio Filharmonisch Orkest. En dat laatste hebben we geweten! De openingsakkoorden van zowel de eerste als de tweede akte werden door Bellini fortissimo genoteerd en dirigent Michele Mariotti heeft ons dat met een overenthousiast orkest overduidelijk willen inprenten. Kennelijk heeft Mariotti op het conservatorium echter niet zo goed opgelet. Fortissimo is namelijk een relatief begrip en betekent niet 'zo hard mogelijk', maar harder dan wat in de uitvoering 'gewoon hard' is. Het is dus bij een ff-akkoord helemaal niet noodzakelijk om de trommelvliezen van de orkestleden te beschadigen en het publiek de stuipen op het lijf te jagen. Dat publiek komt om de muziek zo goed en mooi mogelijk uitgevoerd te horen, en als dat ff een graadje minder hard is, wordt de muziek er alleen maar mooier en kleurrijker door! Ook elders gaf Mariotti zijn eigen lezing aan de partituur met een voorkeur voor schetterend koper en overdonderend slagwerk, bekroond door bekkens die het laatste oordeel leken aan te kondigen. Van de door Kees Vlaardingerbroek aangekondigde 'lange melodieën' van Bellini bleef dan ook weinig over als dirigent Mariotti die melodische lijnen opfleurde met keiharde martiale ritmes en akkoorden die het effect hadden van goedgeplaatste boksbeugels. De sfeerbedervende bekkenslag tijdens Bellini's subtiel opgebouwde slotscène had bijna iets van onartistieke wansmaak. Bij de Russische Venera Gimadieva was de verstaanbaarheid beter en dat zij een zangeres van klasse is, constateerde ik ooit al dankzij een ontroerende La traviata in Glyndebourne. Als lyrische coloratuursopraan (Lucia, Gilda, Violetta, Juliette, Norina) mist zij echter de vocale dramatiek voor Norma, terwijl zij ook niet bepaald de persoonlijkheid voor die rol uitstraalt. Ook in de finale van het eerste bedrijf kwam zij moeilijk op dreef. Haar coloraturen bleven vocale glijbanen, haar samenzang met Adalgisa werd te weinig een eenheid en haar verwijten aan Pollione misten de suggestie van vocale dolkstoten. Pas in het tweede bedrijf kwam zij vocaal op dreef met een ten dele fraai gezongen 'Mira, o Norma' en een slotscène waarin ik bij vlagen haar prachtige Violetta uit Glyndebourne terughoorde. Maar een echte Norma werd zij ook daar niet. Een waar genoegen was de terugkeer van Piero Pretti, een strakke, heldere, typisch 'Italiaanse' tenor met de allure die bij die stemsoort past, en duidelijk gegroeid sinds zijn debuut in de Matinee in Il trovatore (2013). Zowel in het duet met Adalgisa als in de beide finales liet hij bovendien momenten van frasering horen waarop de beide dames jaloers konden zijn. Minstens even fraai van klank en stilistisch doortrokken van 'italianità' was de Oroveso van de bas Riccardo Fassi. index |