Opera en operette

"Glück das mir verblieb"

 

© Paul Korenhof, augustus 2023

 

Brahms schijnt ooit te hebben gezegd dat een muziekwerk dat na dertig jaar nog uitgevoerd wordt, op de drempel van de onsterfelijkheid staat. De historie vermeldt niet of hij hiervoor overtuigende argumenten had, maar waar het Die tote Stadt van Erich Wolfgang Korngold betreft, gaat onsterfelijkheid bepaald niet samen met populariteit. Iedereen lijkt zowel de componist als het werk van naam te kennen, maar lange tijd waren uitvoeringen zeldzaam. Momenteel is het werk al minstens vier keer op dvd uitgebracht, maar vóór het digitale tijdperk moesten we het stellen met één enkele complete opname (uit 1973 onder leiding van Erich Leinsdorf) en een aantal losse fragmenten, waaronder de legendarische opname van 'Glück das mir verblieb' van Richard Tauber en Lotte Lehmann.

Dat de belangstelling voor Korngold's opera is toegenomen, danken we waarschijnlijkheid niet zozeer aan de muzikale kwaliteiten. Het lijkt erop dat het werk tegenwoordig vooral 'interessant' is voor regisseurs, want in Noordwest-Europa bepalen die min of meer welke werken we wel of niet in het theater voorgeschoteld krijgen. En wellicht speelt ook de populariteit van enkele Duitse tenoren een rol, want het is opvallend dat we van twee van hen, Klaus Florian Vogt en Jonas Kaufmann, inmiddels twee verschillende opnamen bezitten. Al met al toch een reden om zowel aan de opera als aan zijn componist enige aandacht te schenken.

Wonderkind
De muzikale loopbaan van Erich Wolfgang Korngold vertoont een mengeling van de negatieve en positieve aspecten die verbonden zijn aan de status van 'wonderkind'. Hij werd in 1897 te Brno (in het huidige Tsjechië) geboren als zoon van de advocaat Julius Korngold, een jurist die grote faam verwierf als muziekrecensent. De beroemde en beruchte Eduard Hanslick raakte zo onder de indruk van de pennevruchten van zijn collega uit de provincie, dat hij het gezin Korngold adviseerde naar Wenen te verhuizen, waar vader Korngold hem na zijn dood in 1904 opvolgde als eerste muziekcriticus van de Neue Freie Presse.

Voor het talent van de jonge Erich, als kind reeds een pianovirtuoos, bleek het Wenen van vóór de Eerste Wereldoorlog een vruchtbare voedingsbodem. Niet alleen kon hij de unieke culturele atmosfeer volledig in zich opnemen, maar bovendien bracht de positie van zijn vader hem in contact met een niet onaanzienlijk aantal muzikale grootheden. Niemand minder dan Gustav Mahler liet zich lovend over hem uit, roemde tegenover Bruno Walter de compositorische aanleg en het pianospel van de toen negenjarige knaap, en beval deze vervolgens als leerling aan bij Alexander von Zemlinsky.

De eerste composities van Korngold junior bevestigden de verwachtingen volledig en openden ruime perspectieven. Zowel een cantate die hij in die periode schreef, als enkele pianostukjes vielen lovende woorden ten deel van (Richard) Strauss, Humperdinck en Goldmark, en de eerste echte triomf kwam in 1910. Ter gelegenheid van de naamdag van de keizer werd toen zijn pantomime Der Schneemann in een instrumentatie van zijn leermeester Zemlinsky onder Felix Weingart­ner aan de Wiener Hofoper uitgevoerd.

Overigens verdeelde de positie van Korngold jr als zoon van de alom bekende Korngold sr de Weense muziekliefhebbers in twee kampen. De ene groep trachtte objectief te luisteren en bleek daardoor in staat de compositorische kwaliteiten van 'het wonderkind' te onderkennen, terwijl de andere bij hoog en bij volhield dat zoonlief door zijn vader in het zadel werd geholpen. Lastercampagnes waren dan ook niet van de lucht en zelfs beweerden sommigen, dat de jonge Erich het niet verder had gebracht dan het in elkaar flansen van een paar melodieën en thema's, die daarna door vader Korngold en leraar Zemlinsky vakkundig waren uitgewerkt.

Een dergelijke negatieve bejegening zou de jonge componist nog tot na de première van Die tote Stadt achtervolgen, hoewel hij toen al verschillende keren bewezen had dat hij uitstekend in staat was muzikaal op eigen benen te staan. Dit bleek zowel uit een paar orkestwerken die door Weingartner en Arthur Nikisch ten doop waren gehouden, als uit twee eenakters, die in 1916 in München onder leiding van Bruno Walter in première waren gegaan: Violanta en Der Ring des Polykrates.

Bruges-la-Morte
Na de première van deze twee opera's werden vader en zoon Korngold overstroomd met suggesties voor volgende muziekdrama's, maar niets vermocht hen te boeien tot de schrijver en Shaw-vertaler Siegfried Trebitsch hen attendeerde op Das Trugbild, zijn Duitse vertaling van het toneelstuk Le Mirage van de Belgische auteur George Rodenbach. Deze tijdgenoot en vriend van Maurice Maeterlinck had dit stuk gebaseerd op zijn korte roman Bruges-la-Morte, een typisch Frans symbolistisch werkje dat in 1892 als feuilleton en later in boekvorm was verschenen, en dat hem grote bekendheid had bezorgd. (Nederlandse vertalingen verschenen achtereenvolgens als Brugge, die stille (Vlaanderen), Brugge-de-dode (Nederland) en - in 2020 - Het dode Brugge.)

Uit George Rodenbach: Bruges-la-Morte

Hoofdthema van Bruges-la-Morte is de fatale invloed van de 'dode stad' Brugge op de jonge weduwnaar Hugues Viane. Mede door een verleden waarmee hij in het historische Brugge dagelijks geconfronteerd wordt, is het hem onmogelijk zich los te maken van de herinneringen aan zijn gestorven echtgenote. Op zekere dag ontmoet hij een meisje, Jane Scott, dat als twee druppels water op zijn overleden vrouw lijkt. Evenlijkt het of hij zich via haar van zijn verleden kan losmaken, maar Brugge houdt hem in een genadeloze wurggreep en tenslotte vermoordt hij haar. Hij blijft achter bij haar lijk, mompelend 'Morte... morte... Bruges-la-Morte...'.

Het uiteindelijke libretto vertoont echter enkele frappante verschillen met het oorspronkelijk gegeven. Hugues werd veranderd in Paul, Jane in Marietta, en een geestverschijning van de overleden Marie kreeg een actief aandeel in de handeling. Na de eerste ontmoeting met haar 'concurrente' Marietta laat deze aan Paul in een droom die de hele tweede en een groot deel van de derde akte beslaat, de voor hem mogelijke toekomst zien.

Uiteindelijk eindigt de opera daardoor in een optimistischer toon en Paul kan een streep onder zijn verleden zetten zonder Marietta daadwerkelijk te vermoorden. Bovendien is de invloed van de stad Brugge naar het tweede plan verschoven en werd het conflict meer in de persoonlijke sfeer getrokken. De beide hoofdpersonen zijn daardoor geen marionetten meer die gehoorzamen aan de invloed van het 'dode Brugge', maar gehoorzamen aan hun innerlijke drijfveren. Bij Paul is dat vooral de wil aan het verleden te ontsnappen, bij Marietta de drang om haar dode rivale onschadelijk te maken.

Paul Schott
Aldus werd een somber Frans gegeven aangepast aan het Duits-Oostenrijkse cultuurpatroon, waarin het op het werk van Edgar Allan Poe gebaseerde symbolisme vrijwel ontbrak, en het werk meer in overeenstemming werd gebracht met het karakter van de jonge Korngold. De naam van de librettist, Paul Schott, klonk iedereen onbekend in de oren, maar men was het er in het hele Duitse taalgebied over eens dat de man een knap stukje werk had geleverd.

Als we nagaan dat Die tote Stadt meteen na de première op 4 december 1920 aan een ware triomftocht is begonnen (binnen een paar jaar hadden meer dan 85 theaters het werk op het repe­toire!), is het verwonderlijk dat niemand er ooit in slaagde de identiteit van Paul Schout te achterhalen. Pas in maart 1975, ter gelegenheid van de première aan de New York City Opera, heeft de zoon van de componist, George Korngold, het geheim onthuld: Paul is de hoofdpersoon uit de opera, Schott is de bekende muziekuitgever, maar de werkelijke auteurs van het libretto zijn Julius en Erich Korngold. De eerste heeft daarbij waarschijnlijk het leeuwendeel voor zijn rekening genomen en gezorgd dat de tekst in alle opzichten op talent en het karakter van zijn zoon was afgestemd. De oppositie tegen zijn zoon, die in bepaalde Weense kringen nog steeds levendig was, zal beiden echter overtuigd hebben van de noodzaak van een gefingeerde librettist.

Na Die tote Stadt schreef Korngold nog Das Wunder der Heliane (1927) en Kathryn (1938), maar geen van beide vermocht het succes van Die tote Stadt te evenaren. (Kathryn werd overigens pas in 1950 voor het eerst uitgevoerd; de 'Anschluss' had de première in maart 1938 onmogelijk gemaakt). In Amerika, waarheen Korngold in 1934 op advies van de regisseur Max Reinhardt uitgeweken was, ontstonden daarna nog verschillende symfonische werken waaronder een vioolconcert, een celloconcert en een symfonie.

Grote roem in Engeland en aan de andere kant van de oceaan vergaarde de Korngold daarnaast door het bewerken van operettes en musicals, en door het schrijven van muziek voor spektakelfilms als Captain Blood en The Sea Hawk. Het vasteland van Europa had hem echter vergeten. Toch kunnen weinig muziekdramatische werken uit de 20ste eeuw bogen op zo'n sterk 'eigen geluid' als Die tote Stadt, hoewel bepaalde reminiscenties natuurlijk onvermijdelijk zijn. De eerste maten wijzen al vooruit naar de later te schrijven filmmuziek, terwijl in de tweede akte een duidelijke parallel te vinden is met de komediantenscènes uit Strauss' Ariadne auf Naxos.

Brugge
De grote muzikale kracht van Korngold uit zich vooral in de orkestpartij, die een opvallend zelfstandige rol vervult en slechts bij hoge uitzondering een begeleidende functie heeft. Voor de zangers brengt dit grote moeilijkheden met zich mee, des te meer daar Korngold er niet voor terugdeinsde voor de beide hoofdrollen uitermate zware partijen te schrijven. Niet alleen moeten sopraan en tenor zich constant thuis voelen in een hoge tessitura, maar de eerste moet daarbij ook nog een uitmuntende danseres zijn. Mogelijk is dat minder noodzakelijk in ensceneringen van moderne regisseurs, maar de eisen die deze stellen aan het acteervermogen, maakt het er voor beide solisten weer niet makkelijker op.

Belangrijker dan de 'technische' uitvoering is echter de sfeer, dieal in het libretto bewust is nagestreefd. Weliswaar valt daarbij op dat aan het verhaal een positieve draai werd gegeven waarbij ook de drukkende atmosfeer van het oude Brugge werd verminderd, maar wel is dat oude Brugge nog steeds duidelijk aanwezig. De titel Die tote Stadt is niet louter symbolisch, maar wordt meerdere malen in de gezongen tekst gebruikt om de sfeer en het levensgevoel aan te duiden. Daarnaast is een deel van het tweede bedrijf min of meer een portret van de stad (zoals die althans door Rodenbach werd gezien) en neemt de hoofdpersoon aan het slot de beslissing om met de stad ook haar invloedssfeer de rug toe te keren in de hoop aldus zijn geestelijk evenwicht te hervinden.

Vergane glorie
Bruges-la-Morte dateert uit 1892 en het is dus niet verwonderlijk dat de daarin verwerkte sfeeraansluit bij werken als A Rebours van J.-K. Huysmans (1884) en meer nog The Picture of Dorian Gray van Oscar Wilde (1890). Eveneens van invloed op Korngold was vermoedelijk Tod in Venedig van Thomas Mann (1912) en het is niet moeilijk om parallellen te vinden tussen die novelle en het libretto van Die tote Stadt. Het Overijsselse Giethoorn wordt vanwege de grachtjes en de bruggetjes vaak aangeduid als 'Venetië van het Noorden', maar als het gaat om karakter en symboliek, past die benaming beter bij het Brugge van Rodenbach en Korngold. De essentie is hier: de vergane glorie van een nog steeds schilderachtige oude stad die onderhevig is aan vaak onzichtbaar verval. Een verval dat vooral blijkt uit stinkende grachtjes waarin onder het donkere oppervlak de huizen wegrotten en de ratten welig tieren.

Die sfeer van verval achter een façade van schoonheid, fascinerend en beklemmend tegelijk, vormt de kern van het in de 19de eeuw opbloeiende decadentisme, dat zich vooral in steden als Wenen, Berlijn en München voortzette tot in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het is een sfeer die fascinatie voor - vaak artificiële - uiterlijke schoonheid combineert met melancholie en nostalgie, waarbij nostalgie kan worden omschreven als 'heimwee naar een geïdealiseerd geluk'. (En onder invloed van met name het al uit 1776 daterende Decline and Fall of the Roman Empire van Edward Gibbon, werd decadentie bovendien geassocieerd met geestelijk verval en een vervagend normbesef.)

Die sfeer van bewaarde en geïdealiseerde schoonheid bepaalt de atmosfeer in Die tote Stadt en maakt het werk tot een opera over melancholie, nostalgie en vergane glorie. Daarbij is het verval van Brugge samengesmolten met de overleden (en geïdealiseerde) Marie en de eveneens geïdealiseerde liefde van Paul voor zijn gestorven echtgenote. De hele partituur is daarvan zelfs doortrokken, Weliswaar is de toon van het libretto, waarin Paul Marietta slechts in zijn droom vermoordt, positiever dan het slot bij Rodenbach, maar dat is alleen maar 'het verhaal'. Het spreekt boekdelen dat Korngold zijn opera besluit door 'Glück das mir verblieb' te herhalen met een nog nostalgischer ondertoon dan twee bedrijven eerder, toen die melodie voor het eerst klonk.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links