Opera en operette

Hamburg: koopmanstad - operastad (1)

 

© Paul Korenhof, december 2022

 

Een bezoek aan de Staatsoper Hamburg was in de laatste decennia van de vorige eeuw vooral de moeite waard vanwege zowel de gastsolisten als een vast solistenteam dat met die van München, Wenen en de Deutsche Oper Berlin tot de beste ter wereld behoorde. Het was jaren lang het 'Europese huis' van Domingo die er menige rol voor het eerst zong.

Ook Pavarotti en andere grote tenoren waren er trouwens kind aan huis en hetzelfde kan gezegd worden van talloze grote sopranen, mezzosopranen, baritons en bassen. Al die internationale sterren voegden zich daarbij naadloos in een ensemble met veel van de grootste zangers uit het Duitse taalgebied die daar, zoals toen in een repertoiretheater gebruikelijk was, in een bepaalde periode (soms zelfs in dezelfde week) in diverse rollen te horen waren.

Tegelijk stond Hamburg bekend om zijn producties waarbij veelal 'eigen' regisseurs als August Everding, Günther Rennert en Götz Friedrich vaak samenwerkten met even befaamde dirigenten. Dat resulteerde ook in diverse opnamen (audio en video) waarvan ik er meerdere koester. Daartoe behoren een Salome met Gwyneth Jones onder Karl Böhm en Lulu met de onvergetelijke Anneliese Rothenberger in misschien wel haar beste rol. Op dvd bezitten we onder meer een Meistersinger met Giorgio Tozzi als een verrassende Hans Sachs en een speciale filmversie uit 1971 van een door Peter Ustinov geregisseerde Zauberflöte met Cristina Deutekom. (Over deze producties meer in een volgend eaflevering.)

Rolf Liebermann

Deze gouden tijden voor de Hamburgse Staatsopera en waren vooral te danken aan de Zwitserse componist Rolf Liebermann die het theater leidde van 1959 tot 1973 en - na een periode bij de Opéra de Paris - weer van 1985 tot 1988. Maar Hamburg was toen niet alleen een luilekkerland voor de traditionele operaliefhebbers. Liebermann gaf eveneens opdracht tot het schrijven van 24 nieuwe opera's waaronder internationale successen als Die Teufel von Loudun van Krzysztof Penderecki en Der Prinz von Homburg van Hans Werner Henze.

Regietheater
Rond de eeuwwisseling werd ook in Hamburgs merkbaar dat de operawereld aan het veranderen was. De 'vocale sterren' werden kleiner in aantal, moeilijker te engageren en duurder, terwijl vooral in Noordwest-Europa het accent steeds meer op de producties zelf kwam te liggen. Het was de tijd van het 'regietheater' dat zich vooral in Noordwest Europa had ontwikkeld van incidentele voorstellingen tot een artistieke lijn die algemeen aanvaard werd, vooral door critici en operadirecteuren (hoewel bij de laatste categorie zeker meespeelde dat een omstreden enscenering kon leiden tot meer publiciteit en wellicht een betere kaartverkoop).

Dat het regietheater wel degelijk kan samengaan met een bloeiperiode, bleek in de jaren 1997-2005, toen chef-dirigent Ingo Metzmacher, vanaf 2000 gesteund door intendant Lourens Langevoort, in een hechte samenwerking met regisseur Peter Konwitschny een reeks opzienbarende voorstellingen presenteerde. In totaal brachten zij elf nieuwe producties uit, waarvan we er twee in met fascinerend ensemblespel in Nederland hebben kunnen zien tijdens het Holland Festival 2005: Wozzeck met een aangrijpende Marie van Kristine Ciesinski en Lulu met een titelrol van theaterdier Marlis Petersen tegenover onder meer de Alwa van Albert Bonnema.

Problematiek
Sterk ensemblespel kenmerkte ook een omstreden, later naar Wenen geëxporteerde Don Carlos (vijf bedrijven in het Frans) die Verdi's drama vertaalde naar moderne problematiek in, een sterke enscenering maar niet zonder fricties met tekst en muziek. Regietheater op zijn best wordt geïllustreerd door een fascinerende productie van Der Freischütz met Charlotte Margiono als Agathe. (NB: de opname van Der Freischütz uit Hamburg op YouTube is niet de Hamburger productie van 1998, maar die van 1968.)

In het decennium daarna, met de Amerikaanse Simone Young als intendant en chefdirigent, kwam de Hamburgse Staatsopera in rustiger vaarwater. De aanvankelijke vreugde van het traditionele ingestelde deel van het publiek resulteerde echter niet in groter enthousiasme. Grote verrassingen bleven uit en langzaam drong ook het besef door dat de tijd van de grote vocale sterren definitief voorbij was. Maar de Hamburgers bleven operaliefhebbers en trouw aan hun Staatsopera die bij alle degelijkheid nog altijd tot de beste van Duitsland behoorde.

Die lijn werd in 2015 doorgetrokken de nieuwe intendant, de Zwitserse regisseur George Delnon, met als chefdirigent Kent Nagano die in diezelfde functie in München diverse spraakmakende producties had geleid. Over het aandeel van het eigentijdse repertoire sprak Kent Nagano uitgebreid in het interview dat ik onlangs met hem had (klik hier). Daarnaast bleken ook in Hamburg de gevolgen merkbaar van de huidige, naar constante vernieuwing strevende stijl van ensceneren.

Toekomstplannen
Ook over de huidige periode zijn de meningen verdeeld, waarbij heimwee naar de vocale glorie van de vorige eeuw nog steeds meespeelt. Dat de discussies nog lang ten einde zijn, staat wel vast na het nieuws dat in 2025 het roer van de Staatsoper zal worden overgenomen door Tobias Kratzer. Deze 42-jarige Duitse regisseur, die wij Amsterdam hebben leren kennen met een omstreden enscenering van Les Contes d'Hoffmann, behoort tot de meest spraakmakende theatermakers van dit moment en heeft bij zijn aantreden laten weten dat hij in Hamburg als 'huisregisseur' bijzonder actief zal zijn.

Bouwplannen
Maar ook de feiten spreken voor zich en een daarvan is dat de Staatsoper Hamburg na de covid-crisis draait als voorheen. Ondanks de vrees voor het tegendeel hebben anderhalf jaar gehele en gedeeltelijke lockdown met aangepaste producties, soms alleen via internet zichtbaar, niet geleid tot een dramatische teruggang in het bezoekersaantal.

In november bezocht ik twee voorstellingen van werken die in Duitsland tot het standaardrepertoire behoren, Fidelio en Der fliegende Holländer, en beide hadden weer de bezettingsgraad die voorheen in Hamburg normaal was, en die schommelt tussen 77 en 82 procent, wat bij circa 275 voorstellingen neerkomt op ruim 200.000 bezoekers per jaar.

'Der fliegende Hollander' - Jennifer Holloway (Senta) met dameskoor Staatsoper Hamburg (foto © Hans Jorg Michel/Staatsoper Hamburg)

Die feiten spreken boekdelen, niet alleen voor de door iedereen bezongen trouw van het Hamburgse publiek, maar ook voor de waardering die de voorstellingen in brede kring ondervinden. Daarbij mogen we niet vergeten dat in Hamburg in een theater met evenveel zitplaatsen als het Muziektheater drie keer zoveel voorstellingen worden gegeven van drie keer zoveel opera's als in Amsterdam, zodat er geen sprake kan zijn van 'operahonger'.

In die lijn liggen ook de plannen voor de bouw van een nieuw theater, ingegeven door de niet helemaal ideale akoestiek van de huidige zaal die zangers op de tweede helft van het toneel moeilijker hoorbaar maakt. (Nagano noemde de zaal kort na zijn aantreden een 'balletzaal in geen echt operatheater.) Tot dusver zijn die plannen echter afgeketst op een gebrek aan overeenstemming aangaande de toekomst van de huidige zaal die een ideaal 'eigen huis' zou zijn voor het Hamburg Ballett, maar waarvan de grond volgens anderen een nieuwe bestemming ou moeten krijgen. (Meer hierover: klik hier)

Vraagtekens
Een goed oordeel over de Staatsoper Hamburg op basis van af en toe een paar voorstellingen is natuurlijk onmogelijk, zeker waar het de theatrale kant betreft. In de inmiddels zes jaar oude enscenering van Fidelio door George Denon speelt een groot deel van de opera zich af in de huiskamer van een moderne Rocco en dat komt niet altijd logisch over, zeker als aan het slot alle solisten - de met een pistool bewaakte Pizarro incluis - rond de eettafel zitten. En eerder in die akte zagen we Klaus Florian Vogt als een afgetrainde Florestan die kennelijk net uit de sportschool kwam in een 'cel' die meer weg had van een luxueuze badkamer met ligbad.

'Der fliegende Hollander' - Kwangchoul Youn (Daland) (foto © Hans Jorg Michel/Staatsoper Hamburg)

Ook de nieuwe productie van Der fliegende Holländer door Michael Thalheimer (ik zag de tweede voorstelling) overtuigt niet helemaal. Wagner's opera als de droom van een gefrustreerde Senta is bepaald niet origineel, maar de sobere scenografie, een woud van neerhangende touwen of koorden waar de personages zich tussendoor bewegen, maakt er bijna een semi-concertante uitvoering van en dat werkt in dit geval weer gunstig. Het grootste problemen vormen de ouverture bij open doek, waarbij we Senta verstrikt zien in grijze plastic vuilniszakken, en de slotscène waarin zij zo'n zak gebruikt om zichzelf mee te wurgen.

De bezetting van beide opera's bood op beide avonden een goed gemiddelde van wat op dit punt momenteel in de grotere Duitse theaters te beleven is. In Fidelio kwamen uitstekende bijdragen behalve van de altijd weer muzikale en fraai fraserende Vogt onder meer van Elisabeth Teige (afgelopen zomer in Bayreuth een sensatie als Senta) als een bezielde en vocaal trefzekere Leonore, en van de Koreaanse Narea Son, een jong ensemblelid, als een ook in haar zang duidelijk aanwezige, mooi rond getimbreerde Marzelline.

De nieuwe productie van Der fliegende Holländer - publicitair vooral opmerkelijk door het gastoptreden van leden van het koor van de Nationale Opera van Kiev - bood een nog sterkere bezetting met Thomas Johannes Mayer, een van de belangrijke Wagner-baritons van dit moment, als een krachtige maar inwendig verscheurde Holländer en Benjamin Bruns als een jeugdige Erik. De ervaren Kwangchoul Youn blijft een markante Daland, ook als zijn sonore bas af en toe wat barstjes laat horen, en na een schijnbaar aarzelend begin zong de Amerikaanse Jennifer Holloway stralende, dramatisch overtuigende Senta.

'Der fliegende Hollander' - Jennifer Holloway (Senta), Thomas Johannes Mayer (Holländer) (foto © Hans Jorg Michel/Staatsoper Hamburg)

Een probleem bij dat laatste bleek overigens de lichaamslengte van Holloway. Kennelijk was Thalheimer niet uitgegaan van de zangers met wie hij moest werken, en had hij een Senta voor ogen die gedurende de hele voorstelling een gefrustreerde en letterlijk terneergeslagen indruk moest maken. Het gevolg was dat Holloway, niet de kleinste van de solisten, voortdurend met x-benen en gebogen knieën moest staan en bewegen om de ideeën van de regisseur zichtbaar te maken.

'Authentieke' klankwereld
Zonder meer enthousiast was ik beide avonden over de directie van Nagano, die volledig in de lijn lag van wat ik de afgelopen decennia van hem heb meegemaakt. Niet alleen klinkt zowel Beethoven als Wagner onder zijn handen verzorgd en doorzichtig, terwijl er toch altijd een dramatische impuls doorwerkt. Het lijkt ook of in zijn werken met een traditioneel orkest in toenemende mate zijn groeiende ervaring met authentieke ensembles meespeelt.

Kortom: Beethoven's muziek klinkt bij Nagano alsof het orkest net een heel Haydn-festival achter de rug heeft en de klankwereld van Wagner's Holländer doet meer denken aan Weber en Marschner dan aan de Ring des Nibelungen . En dat in een zaal waarin het orkest nog in een echte orkestbak zit, en waarin de zangers nog moeiteloos over dat instrumentale ensemble heen komen. Twee opera-avonden in een - ook akoestisch - echt, langwerpig operatheater. Met mijn ogen dicht had ik even het gevoel dat ik weer in het Haagse Gebouw voor K&W zat.

Opernstiftung Hamburg
Hoe in Nederland soms met initiatieven van een kunstminnend publiek wordt omgegaan, illustreert het lot van de ooit bloeiende Vereniging van Vrienden van de (Nederlandse) Opera. Het doet mij soms denken aan De Walrus en de Timmerman uit Alice in Wonderland , of meer nog aan Disney's filmversie van dat fragment. Als kind was ik volledig ondersteboven van het lot van die leuke kleine oestertjes die door de liefhebbende walrus al even liefhebbend werden opgesmikkeld.

De parallel met voornoemde vereniging die eerst door DNO werd geknuffeld en vervolgens met het oog op de contributies gretig werd opgeslokt, is duidelijk. Het is ook kenmerkend voor een Nederlandse operawereld waarin liefhebbers en de kunstvorm minder belangrijk zijn geworden dan het beleid van een operabedrijf binnen het kader van een door de politiek gedirigeerd kunstbeleid.

Een heel andere wereld vinden we in Hamburg waar de opera als zichzelf ontwikkelende kunstvorm en de zalen vol operabezoekers centraal staan. Daar ook geen dilettantisch opererende vriendenvereniging maar een professioneel geleide Stiftung zur Förderung der Hamburgischen Staatsoper, kortweg Opernstiftung Hamburg, die zestig jaar geleden op initiatief van Liebermann in het leven werd geroepen en nog steeds een bloeiend bestaan leidt. Het doel was dat enthousiaste operaliefhebbers initiatieven zouden ontplooien waar de Staatsoper Hamburg zelf niet aan toe kwam, in Liebermann's eigen woorden: 'Het zegenrijke werk van de stichting begint daar, waar ik niet verder kan met de middelen die de overheid mij ter beschikking stelt.'

Dat Liebermann hiermee een goede zet heeft gedaan, blijkt overduidelijk. Na ruim een halve eeuw kan de stichting door de steun van circa 250 'weldoeners' en een tiental stichtingen jaarlijks beschikken over een bedrag dat tot zes nullen kan oplopen. Een deel van dat geld wordt besteed als bijdrage aan het realiseren van bijzondere producties, het verlenen van opdrachten en het streven grote stemmen, spraakmakende regisseurs en bekende dirigenten aan het theater te verbinden.

Daarnaast worden projecten ondersteund om het internationale imago te vergroten door gastoptredens, ook door het Hamburg Ballett, en het mogelijk maken van dvd-producties. Meer op 'het huis' gericht was in de afgelopen jaren de steun bij renovaties en in coronatijd de hulp aan artiesten die door de sluiting van zalen in problemen kwamen.

Bijna vanzelfsprekend is daarnaast de steun aan jonge kunstenaars, onder meer bij de oprichting van de International Opera Studio in 1994, terwijl tevens bedragen worden gereserveerd voor de aanschaf nieuwe instrumenten voor het aan de Staatsoper verbonden Philharmonisches Staatsorchester. Dat de Opernstiftung zich met dit alles een vaste plaats heeft verworven in het Hamburgse operaleven, blijkt uit de website (opernstiftung-hamburg.de) met daarop een reeks links naar de diverse activiteiten.

Is het overzicht van de voorstellingen die met steun van de stichting tot stand kwamen, voor de Nederlandse operaliefhebber al een bron van jaloezie, hij kan groen en geel worden bij alleen al het zien van de werken die met steun van de stichting worden opgevoerd tijdens de jaarlijkse 'Italienische Opernwochen'. In maart-april 2023 zijn dat zeven opera's (in twee maanden meer Italiaanse opera's dan in Amsterdam in drie seizoenen) met drie werken Verdi, twee van Puccini, een van Rossini en een van Donizetti.

Maar in plaats van groen en geel te worden kan de Nederlandse operaliefhebber natuurlijk ook gewoon naar Hamburg afreizen. Zo ver is het niet!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links