Verdi: Il trovatore
Simone Piazzola (Il conte di Luna), Carmen Giannattasio (Leonora),
Violeta Urmana (Azucena), Francesco Meli (Manrico), Roberto Tagliavini
(Ferrando), Florieke Beelen (Ines), Antonio Lozano (Ruiz), Peter Arink
(Un vecchio zingaro), Richard Prada (Un messo)
Nederlands Philharmonisch Orkest
Dirigent: Maurizio Benini
Regie: Alex Ollé
Decor: Alfons Flores
Kostuums: Lluc Castells
De Nationale Opera, Amsterdam
Première: 8 oktober 2015
Volgende voorstellingen: 11, 14, 19, 22, 25, 28 oktober, 1 november
Radio 4: 7 november, 20.00 uur
Na jaren van hele en halve mislukkingen lijkt het toch nog goed te
komen tussen DNO en Verdi, al zag het daar de eerste minuten niet naar
uit. In een somber maar functioneel decor met grote blokken aan staaldraden
die regelmatig omhoog of omlaag zouden bewegen, waren na het opgaan
van het doek grauwe soldaten bezig met allerlei deprimerende oorlogsactiviteiten.
Ook de opkomst van Ferrando was nog niet hoopgevend en toen bleek ook
weer eens het nadeel van een zaal die de tekst niet verstaat. De woorden
'All'erta! All'erta!' zeggen een Nederlands publiek heel weinig, maar
als Ferrando in verstaanbaar Nederlands 'Wordt wakker!' had gezongen,
zou een alerte zaal mogelijk in een homerisch gelach zijn uitgebarsten!
De beschikbare boventiteling wordt echter voor kennisgeving aangenomen
en biedt een regisseur een vrijbrief om met de tekst te doen wat hij
wil.
|
Violeta Urmana (Azucena), Francesco Meli (Manrico). Foto: DNO/Ruth
Walz |
Actualisering
Gelukkig bleven de onlogische punten in de regie van Alex Ollé
verder beperkt tot onder meer de leeftijd van Ferrando, hier een fraai
zingende Roberto Tagliavini, maar te jong om ooit als soldaat getuige
te zijn geweest van de babyverbranding waar het verhaal om draait. Weinig
overtuigend was bovendien de kloosterscène aan het slot van het
tweede bedrijf. Nonnen met gasmaskers tot daar aan toe, al was dat een
totaal overbodig element, maar waarom bij de solo van Leonora het beeld
bevroren moest worden, bleef een raadsel. Onjuist was bovendien dat
even later haar dramaturgisch cruciale herhaling van 'Sei tu del ciel
disceso, o in ciel son io con te?' overwoekerd werd door allerlei gedoe
van soldaten met schietgerei.
Voor het overige beperkte Ollé zich tot een sobere weergave van
het verhaal met een duidelijk accent op de hoofdpersonen en hun emoties,
maar zonder nadrukkelijk politieke invulling. Zijn enige ingreep was
in feite de actualisering, resulterend in een moderne oorlog als achtergrond,
omdat hij zich alleen in zo'n situatie de extravagante situaties van
het libretto kon voorstellen. Wel blijft Ollé onmiskenbaar een
regisseur die vorm geeft aan zijn ideeën, maar die in zijn personenregie
niet verder komt dan een schematische invulling. Van de emoties van
de hoofdpersonen was niet veel te bespeuren en hun reacties bezaten
weinig expressiviteit, iets wat hier bij Leonora vooral opviel tijdens
de kloosterscène, waar de uitstekend neergezette Ines van Florieke
Beelen meer betrokkenheid ten toon spreidde, en tijdens haar duet met
Luna. Jammer, want juist bij Il trovatore versterkt dit weer
het vooroordeel dat het als drama toch maar een oppervlakkige draak
is.
Vier solisten
Tijdens een korte persbijeenkomst vertelde Pierre Audi dat hij bij
zijn komst naar Amsterdam plannen voor ll trovatore had geschrapt
omdat er alleen een dirigent en een regisseur waren geëngageerd,
maar geen solisten. Een kwart eeuw later heeft DNO die solisten wel
gevonden met voorop een tenor die in staat is de uitdaging op niveau
aan te gaan. In de eerste twee bedrijven leek hij zijn stem vooral op
te bouwen naar zijn grote soloscène en daar aanbeland scheen
hij zich in een met wat monochroom krachtvertoon gezongen aria voor
te bereiden op zijn befaamde stretta 'Di quella pira' (dat hij in deze
productie overigens maar half hoefde zingen). Kennelijk had hij bij
de première echter de spanning iets te veel opgebouwd, want toen
puntje bij paaltje kwam, maakte het stretta toch minder indruk dan de
aria zelf. Dat hij ook in staat was tot doorvoeld fraseren op basis
van mezza voce, halftonen en andere kleurnuances, bewees hij in een
slottafereel dat mede daardoor het (muzikale) hoogtepunt van de voorstelling
werd.
|
Francesco Meli (Manrico), Carmen Giannattasio (Leonora), Simone Piazzola (Graaf Luna).
Foto: DNO/Ruth Walz |
De sopraan Carmen Giannattasio voelde zich merkbaar meer thuis in het
bijna mozartiaanse 'Tacea la notte placida', een van Verdi's mooiste
sopraanaria's, dan in de meer naar 'de latere Verdi' neigende dramatiek
van 'D'amor sull'ali rosee' en het daarop volgende duet met graaf Luna,
maar het dient nogmaals gezegd dat zij juist in die twee scènes
weinig steun had aan Ollé's kleurloze personenregie. Ook de bariton
Simone Piazzola kampte met een rol die weinig reliëf kreeg. Vóór
de pauze wist hij dat met een mooi uitgewerkte vocalistiek goed te ondervangen
(zijn lange adem was bewonderenswaardig), maar ritmisch maakte hij een
zwakke indruk en in zijn duet met Leonora ontplooide hij weinig muzikale
expressie. Bovendien kwam hij vooral na de pauze in zijn spel niet verder
dan vage aanduidingen die weinig meer boden dan het traditionele operaspel
van ruim een halve eeuw geleden.
Een groot contrast met hun beider vertolkingen bood de Azucena van Violeta
Urmana, een 'theaterdier' met een grote persoonlijkheid, maar mogelijk
kreeg zij bij de uitwerking van haar personage van de regie ook meer
steun. Haar expressieve vocale inzet kon overigens niet verhelen dat
haar eens zo ronde mezzosopraan na vele jaren in het sopraanrepertoire
duidelijk aan kleur heeft ingeboet.
Verdi-dirigent
Merkwaardig lauw was bij de première de bijval voor Maurizio
Benini. Waar bij opera's van Wagner en Strauss zo ongeveer iedere dirigent
bejubeld wordt als een nieuwe Karajan, lijken liefhebbers van het Italiaanse
repertoire op dit punt een blinde vlek te hebben. Vreemd. Een opera
van Verdi - en zeker ll trovatore - kan sterk aan spanning, dramatiek
en muzikaal niveau winnen met in de bak een dirigent die het werk benadert
vanuit liefde voor de partituur. In Benini had DNO de juiste man gevonden,
geen Karajan maar wel een 'maestro concertatore' (de Italiaanse equivalent
voor 'Kapellmeister') met de traditie in zijn vingers. Onder zijn leiding
klonk de muziek met een natuurlijkheid zoals we die in Het Muziektheater
niet eerder gehoord hebben, en dan wordt een Verdi-partituur toch echt
opwindender dan onder de handen van een muzikale egotripper. Jammer
dat hij de cabaletta's (inclusief Manrico's stretta) tot de helft inkortte
(of van de regisseur en/of de zangers moest inkorten). Die stilistische
zonde past toch echt niet meer in deze tijd!