Opera en operette Rossini's heldin verpakt in roze suikerspin
© Paul Korenhof, december 2019
|
||||||||||||||||
Rossini: La Cenerentola
Mozart's Così fan tutte is overduidelijk een komedie, maar in het tweede bedrijf hebben de tweestrijd van Fiordiligi ('Per pietà') en de emotionele draaikolk waarin zij en Ferrando worden meegezogen ('Fra gli amplessi') niets lachwekkends meer. Een schijnbaar komische situatie heeft hun kijk op het leven definitief veranderd. En als Adina in de eerste finale van Donizetti's L'elisir d'amore haar huwelijk met Belcore aankondigt, werkt de reactie van Nermorino weliswaar komisch, maar zijn wanhoop zelf is verre van lachwekkend. Zijn radeloze 'Adina, credimi' wordt bovendien ontvangen met een spot en een hilariteit die de situatie extra navrant maken.
In het derde bedrijf van Don Pasquale demonstreerde Donizetti dat zo'n tragisch moment ook op de andere personages kan doorwerken. Als Don Pasquale door zijn beste vriend in een nephuwelijk is gelokt en al snel daarna van zijn lieve bruid een oorvijg krijgt, beseft ook Norina dat hier geen sprake meer is van een onschuldige komedie. Evenals bij Così fan tutte kun je je dan ook aan het slot afvragen hoeveel barstjes er in het 'happy ending' zitten. Een klucht is vrijblijvend amusement, maar een goede komedie zegt wel degelijk iets over de realiteit. Rossini en de komedie
Een van zijn mooiste karakters creëerde Rossini echter in La Cenerentola (1816). De openingsscène en daarna het duet met Ramiro plaatsen Angelina al naast Rosina, maar zij stijgt boven haar voorgangsters uit vanaf het moment dat de komedie een navrant tintje krijgt als haar stiefvader in het kwintet 'Signor, una parola' haar met een stalen gezicht voor dood verklaart waar zij zelf bij staat. Bij haar virtuoze, met navoelbare emoties doortrokken slotscène is zij uitgegroeid tot een driedimensionaal personage en zelfs tot de voorloopster van de romantische heldinnen waarop de melodrama's van Donizetti en Bellini drijven. De komedie bij Laurent Pelly Het grootste cliché is het in de vorige eeuw populaire concept van een opera als 'de droom van'. In deze La Cenerentola wordt Angelina dus een vrolijk werkstertje dat al boenend en schrobbend wegglijdt in een roze droom (erg veel roze!) waarin zij zichzelf als Assepoester ziet. Terwijl Rossini bewust afzag van bovennatuurlijke elementen, brengt Pelly die terug met uit de lucht neerdalende koetsen, personages die in een toverkast een metamorfose ondergaan en andere elementen die alleen in dromen mogelijk zijn. Dat daardoor met het door Rossini versterkte menselijke aspect ook de karaktertekening wordt afgezwakt, is onvermijdelijk.
Alles wat niet rozig is, speelt zich echter af in een groezelig decor dat gemaakt lijkt voor een veel kleiner toneel. Daarbij werd de woning van Don Magnifico kennelijk verplaatst naar een rommelmarkt waar tussen andere prullaria de restanten van DNO's beddenpaleis van Don Giovanni staan opgesteld. Terwijl de heen en weer rijdende praktikabels bewijzen dat alles nog in bruikbare staat verkeert, dalen voor de scènes in het prinselijk paleis elementen van gaaswerk neer (roze natuurlijk) die geleend lijken uit een goedkope revue. Jammer dat naast de karaktertekening ook enkele details in het spel onvoldoende aandacht hadden gekregen. Door de aanpak van Pelly in zowel de eerste finale als de scène na de stormmuziek kwam de 'herkenningsscène' al te onlogisch en zelfs ietwat knullig over. Ook als Ramiro en Dandini in hun duet - met 'grappige' herhalingen - door, onder en langs een enorme (roze) gazen bank zingen, beantwoordt dat niet echt aan het niveau van een gezelschap als DNO. Hetzelfde geldt voor het gedoe om het lengteverschil tussen de hoofdrolvertolkers te maskeren.
De muzikale komedie Gangmaker bij dat alles was ontegenzeglijk Nicola Alaimo die zich als de boze stiefvader Don Magnifico helemaal kon uitleven. Dat had Rossini van zijn kant trouwens ook al gedaan met maar liefst drie belangrijke buffo-aria's met een duidelijke climax. De hilarische maar muzikaal relatief bescheiden opkomstaria voerde via de 'keldermeester-aria' die tot Gilbert & Sullivan menige schrijver van komische opera's zou inspireren naar 'Sia quacunque delle figlie' in het tweede bedrijf. Deze schitterende scène, misschien wel de beste aller buffo-aria's, is in feite een komisch monodrama doordat de vertolker zich helemaal tot het publiek kan richten. Alaimo greep die kans aan met een pracht van een basbariton, bij lange na niet de afgezongen buffo die we te vaak in deze rol horen. Volledig verdiend was het uitbundige applaus waarmee het (terecht) klapgrage publiek hem beloonde.
De buffo-kant was ook verder sterk bezet met de al even sonore Alessandro Arduini als een kapitale Dandini, een van de leukste speelrollen uit het hele Italiaanse repertoire, en met Polly Leech en Julietta Aleksanyan als verrukkelijk chargerende stiefzusters. Op de grens naar de romantiek bevond zich de bas Roberto Tagliavini als een welluidende Alidoro die zich met een eveneens luid toegejuichte aria nadrukkelijk op het eerste plan plaatste. (Dat Ramiro's voogd op de achtergrond de touwtjes in handen heeft, is overigens ook wel duidelijk zonder dat een humoristische regisseur een open deur intrapt door hem vanaf dat moment als maatzwaaiende dirigent te laten optreden.)
De beide hoofdrolvertolkers leken zich bij hun duet in het eerste bedrijf enigszins in te houden, maar gaandeweg werd weer duidelijk waarom de tenor Lawrence Brownlee geldt als een van de Rossini-specialisten van dit moment. Leek hij in zijn duet met Dandini al helemaal los te komen, zijn aria het het tweede bedrijf werd een staaltje belcanto-virtuositeit zoals wij dat zelden te horen. Hele reeksen perfect geplaatste nootjes tuimelden over elkaar heen en waar nodig klonken er stralende hoge tonen die dankzij zijn zilveren timbre tot in de verste uithoeken van het theater te horen waren.
De mezzosopraan Isabel Leonard verwierf de afgelopen jaren faam in een breed repertoire waarin het niet ontbrak aan 20ste en 21ste-eeuwse muziek. Zij mist daardoor de focus op belcanto die Lawrence Brownlee demonstreert, en die ik mij herinner van grote voorgangsters als Teresa Berganza, Lucia Valentini-Terrani en Cecilia Bartoli. Zij zingt en speelt een charmante, heerlijk ontwapenende Angelina, en in de briljante slotscène zijn alle nootjes er wel ongeveer, maar niet met de briljante attaque die even al het voorafgaande doet vervagen. Wellicht past dat ook niet in een enscenering waarin de romantische heldin aan het slot weer een sloofje is zonder uitzicht op een beter leven. Als het doek valt, kan Pelly's tot levenslang veroordeelde Assepoester er nog om lachen, maar of dat een dag later nog zo is . . . ?
index |
||||||||||||||||