Opera en operette

Rommelige Rosenkavalier
met muzikaal hoogtepunt

 

© Paul Korenhof, april 2023

 

R. Strauss: Der Rosenkavalier

Maria Bengtsson (Die Feldmarschallin), Christof Fischesser (Baron Ochs auf Lerchenau), Angela Brower (Octavian), Martin Gantner (Herr von Faninal), Nina Manasyan (Sophie), Iris van Wijnen (Jungfer Marianne Leitmetzerin), Marcel Rijans (Valzacchi), Eva Kroon (Annina), Scott Wilde (Ein Polizeikommissar ), Erik Slik (Haushofmeister der Feldmarschallin), Ian Castro (Haushofmeister bei Faninal), Alexander de Jong (Ein Notar), Lucas van Lierop (Ein Wirt), Angel Romero (Ein Sänger) e.a.
Nieuw Amsterdams Kinderkoor
De Nationale Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest
Dirigent: Lorenzo Viotti
Regie: Jan Philipp Gloger
Decor Ben Baur
Kostuums: Karin Jud
Foto's: © Clärchen & Matthias Baus/DNO
Amsterdam, 13 april 2023
www.operaballet.nl

Als drie vrouwenstemmen zich in het derde bedrijf verenigen voor 'het' terzet, lijkt Lorenzo Viotti boven zichzelf uit te groeien in meer dan alleen een vocaal schitterende uitvoering van het populairste moment uit Der Rosenkavalier. In het orkest bloeit dan een apotheotische climax op, waarbij Viotti met steeds breder uitwaaierende armen solisten en orkest opstuwt naar een adembenemend hoogtepunt. Het wordt ook visueel het mooiste moment in een rommelige voorstelling die vijf minuten eerder zelfs is ontaard in een complete chaos met een overdaad aan koorleden en figuranten met een overdaad aan regiegrollen op een veel te klein speelvlak. Maar dat een regisseur erin slaagt het (te) grote toneel van het Muziektheater te klein te laten lijken, is wel een prestatie op zich!

Muzikaal was de reprise van deze productie uit 2015 overigens wat aarzelend op gang gekomen. Het overgrote deel van het eerste bedrijf is puur conversatie, maar de aan de zang ondergeschikte begeleiding daarvan zat Viotti bij zijn eerste Strauss-opera kennelijk nog niet helemaal in de vingers. Daarbij neigde hij naar het benadrukken van contrasterende orkestkleuren waar de partituur juist vraagt om een versmelting van klanken. Het in de zang al meer naar cantilenen neigende slottafereel kwam beter uit de verf, maar pas bij de overhandiging van de roos in het tweede bedrijf leek Viotti Strauss' muzikale taal in zijn greep te krijgen. Dat leidde overigens ook tot een beter balans tussen solisten en orkest dan in enkele eerdere producties die hij in Amsterdam dirigeerde.

Voor de drie zangeressen had DNO een uitstekende greep gedaan met voorop Maria Bengtsson als een delicate en slank getimbreerde Marschallin. Met een perfecte dictie gaf zij ook aan het slot van het eerste bedrijf zowel Hofmannsthal's poëtische teksten als Strauss' fijnzinnige zetting het volle pond. Tegenover haar als haar concurrente in het amoureuze spel bleek Nina Minasyan met haar lichte sopraan een heerlijk kittige Sophie.

Conform de huidige opvatting dat 'Hosenrollen' met een mezzosopraan bezet moeten worden, was Angela Brower na haar Dorabella in Così fan tutte teruggekeerd als vocaal sterke Octavian, maar het puberale en jongensachtige maakte zij in haar spel niet altijd waar. Wel ondersteunde zij haar vertolking met meer sopraan- dan altkleuren, maar ook realiseerde zij zich kennelijk onvoldoende dat een 17-jarige Octavian als 'Mariandl' niet meteen makkelijk op hoge hakken loopt. (Waar zij trouwens in het eerste bedrijf bij haar verkleedpartij achter een gordijn die Mariandl-kleding vandaan haalt, is een van de raadsels waarin regisseur Jan Philipp Gloger lijkt te grossieren. Ook het verkleden zelf roept trouwens vraagtekens op: het gordijn onttrekt haar wel aan de ogen van iedereen in de kamer van de Marschallin, maar niet aan die van de mensen die buiten lopen en die wij op een gegeven moment ook frank en vrij naar binnen zien kijken!)

Bij de première liet liet de bas Christoff Fischesser zich na de pauze verontschuldigen omdat rugklachten zijn zang mogelijk negatief zouden beïnvloeden, maar desondanks overtuigde zijn Ochs juist daarna meer dan voordien. Wellicht speelde daarbij mee dat de rol in de laatste twee bedrijven meer uit zanglijnen is opgebouwd dan in de (erg) lange 'conversatie' in het eerste bedrijf, een eindeloze woordenstroom in hoog tempo waarbij de frasering vraagt om een delicaat samenspel met de dirigent dat hier nog ontbrak.

Minder overtuigend waren de Faninal van Martin Gantner en de Marianne Leitmetzerin van Iris van Wijnen, beide door de regie dermate karikaturaal ingevuld, dat er vocaal nog maar weinig eer aan te behalen viel. Iets makkelijker was dat voor Marcel Reijans en Eva Kroon als het evenmin altijd overtuigend geregisseerde intrigantenpaar, maar een sterke nevenrol kwam wel van de bas Scott Wilde als van zijn functie bewuste Polizeikommissar.

Dat een dure productie herhaald wordt, is natuurlijk alleen maar toe te juichen, maar over de regie kan ik verder kort zijn. Acht jaar geleden riep Gloger's enscenering al een groot aantal vraagtekens op en bij de herneming is de productie er niet echt op vooruitgegaan. In het programmaboek doen regisseur en dramaturg het voorkomen alsof de enscenering grondig 'heroverdacht' is en inderdaad bleken enkele details verbeterd, maar ook met een verse rookworst blijft een smakeloze erwtensoep een smakeloze erwtensoep. Het door hen aanhalen van #Metoo lijkt bovendien een loze kreet, en het getheoretiseer over de zilveren roos leidde alleen maar tot een slappe, totaal niet komische slotscène op het niveau van schooltoneel.

Verder gaat de regie voorbij aan de Weense sfeer en het door Hofmannsthal en Strauss centraal gestelde standsverschil met een nieuw eigentijds verhaaltje dat links en rechts rammelt en veel meer vragen oproept, dan ik hierboven al heb aangeduid, bijvoorbeeld:

– Waarom gaat de Marschallin tijdens een (uitermate rommelig geënsceneerd) ‘Lever' met bijna veertig bezoekers in haar kamer op de grond een boek liggen lezen?

– Wat is haar relatie tot haar ‘Haushofmeister' die haar even later bemoederend van de grond raapt, en bij wie zij in de scène daarna uithuilt omdat zij vergat Octavian een afscheidskus te geven?

– Aan het slot van het eerste bedrijf, dat zich 's ochtends tijdens en na het ontbijt afspeelt, zingt zij dat zij naar de kerk gaat om daarna bij ‘Onkel Greifenklau' te gaan lunchen, en zij suggereert Octavian dat zij elkaar wellicht in het Prater kunnen ontmoeten. Ondertussen zien wij het echter buiten donker worden en gaan de schemerlampen aan, maar sinds wanneer valt in Wenen de avond al 's ochtend rond koffietijd in?

– Het 'souper' derde bedrijf blijkt verplaatst naar een armoedig hotelletje in een hoerenbuurt, waar Ochs (op de gang!) 'Mariandl' onthaalt op snacks uit een plastic zakje, terwijl de (gezongen!) teksten toch duidelijk verwijzen naar een etablissement met echte kelners waar ook 'de hogere standen' komen souperen. (Over de aanwezigheid van kinderen in een hotelletje waar de prostitutie welig tiert, zullen we het maar niet hebben!)

– De Kommissar zegt op een gegeven moment heel beleefd tegen de Marschallin ‘Retirier mich ganz gehorsamst' (‘Ik trek mij onderdanig terug'), maar waarom verdwijnt hij vervolgens in het vertrek waarin Faninal zich heeft teruggetrokken. En waarom komt hij aan het slot met de Marschallin en Faninal daaruit mee naar buiten om even later amicaal zijn hand op haar schouder te leggen met een gebaar van ‘Kom Mien, we gaan'? Wat is er gebeurd waardoor hun standsverschil opeens is opgeheven?

Op de smakeloze scène in het derde bedrijf waarbij Ochs tot zijn onderbroek gestript de straat op wordt gewerkt, zal ik maar niet ingaan. Het zal wel iets te maken hebben met ‘gevoel voor humor', maar na het rommelige Lever in I en de chaotische scène met het gevolg van Ochs in II is het een derde demonstratie van regietechnische onmacht. Zo'n ergerniswekkende chaos met een overdaad aan figuranten en regiegrollen op zo'n klein speelvlak dat niemand er uit de voeten kan, is een instituut als DNO onwaardig!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links