Rihm: Dionysos
De Nederlandse Opera
Solisten: Cyndia Sieden, Sine Bundgaard, Virpi Räsisänen, Julia Feilenbogen, Matthias Klink, Georg Nigi
Capella Amsterdam
Nederlands Philharmonisch Orkest
Dirigent: Ingo Metzmacher/Peter Tilling
Regie: Pierre Audi
Gezien: 12 juni 2011 - Gashouder Cultuurpark Westergasfabriek
Volgende voorstellingen: 16, 19, 22 juni - 20.00 uur
|
 |
|
Wolfgang Rihm (1952) |
Al zo lang als ik mij herinner (en dat is al redelijk lang…) worden we doodgegooid met smalende opmerkingen van musicologen, componisten, regisseurs en moderne librettisten in de richting van conventionele operalibretti. Het merendeel daarvan zou uitermate 'zwak' zijn, op het ridicule af, al werd daarbij zelden of nooit uit de doeken gedaan wat die term 'zwak' precies inhield. Ik geef grif toe dat veel libretti uit vooral de 18de en 19de eeuw geen literaire of dramaturgische hoogstandjes zijn, maar laten we eerlijk zijn: zij waren ook niet bedoeld om bij het haardvuur gelezen te worden en evenmin om als 'toneel' te worden opgevoerd. Over het algemeen zijn ze echter wel begrijpelijk en zij vormen meestal ook de perfecte kapstok voor de componist om zijn muziek aan op te hangen.
Kijken we wat moderne librettisten (de goede niet te na gesproken)
daartegenover stellen, dan zien we regelmatig een onverteerbare, onbegrijpelijke,
pretentieuze, semi-intellectualistische en vooral semi-diepzinnige woordenbrij
waar geen touw aan vast te knopen is. De ergste daaronder zijn meestal
de teksten die componisten ('wat Wagner kon, kan ik ook') zelf vervaardigd
hebben. Niet alleen zijn de meesten onder hen geen literatoren (dat
was Wagner ook niet, maar hij beheerste de woordkunst wel!), maar zijn
zij bovendien ook niet gepokt en gemazeld in het theaterbedrijf. Zij
willen teveel, zien hun eigen literaire zwakte niet en het ergste: hebben
bijzonder weinig zelfkritiek en nog minder gevoel voor het feit dat
je in het theater maat moet kunnen houden.
Een waar dieptepunt op dit gebied was kort geleden bij De Nederlandse
Opera te zien - en vooral te horen - met Legende, de Prikkebeen-opera
van Peter-Jan Wagemans, maar in het kader van het Holland Festival laat
dat gezelschap nu horen dat ook Wolfgang Rihm op dit punt zijn mannetje
staat. In een kennelijke overschatting van zijn eigen literair-dramatische
talenten vergreep hij zich aan de Dionysos-Dithyramben van de
Duitse filosoof Friedrich Nietzsche voor een opera die tijdens de Salzburger
Festpiele 2010 in première ging in de regie van Pierre Audi.
Expressionistisch
Die regie van Audi is meteen een van de sterkste pijlers onder
de voorstelling. Waar het in grote delen van de tekst ontbreekt aan
helderheid, weet hij duidelijke lijnen in aan te brengen met een sterk
filmische opzet die vóór de pauze regelmatig doet denken
aan de Duitse expressionistische film. Na de pauze trekt hij die lijn
door in toneelbeelden in toneelbeelden van Jonathan Meese die nu eens
reminiscenties oproepen aan stripverhalen, dan weer aan de Zauberflöte die Audi ooit regisseerde in decors van Karel Appel.
Een andere sterk punt betreft zowel de partituur zelf als de realisatie
daarvan. Dat Rihm voor een orkest kan schrijven, weten we al lang, en
wat het Nederlands Philharmonisch Orkest al ronkend, zuchtend, snerpend,
verleidend en zelfs meeslepend ten gehore brengt, dwingt pure bewondering
af, maar eerlijk is eerlijk: dat doet de muziek van Rihm ook.
Werkten de merendeels effectieve verwijzingen naar onder anderen Wagner
(Das Rheingold), Schubert (Winterreise) en Korngold (Die
tote Stadt) nog wel verfrissend, als in de bordeelscène na
de pauze N een lied aanheft dat overduidelijk verwijst naar dat van
Harlekin Ariadne auf Naxos van Richard Strauss (inclusief de
piano), wordt die koe wel weer heel erg lang uitgemolken. Het typeert
een partituur waarin de componist weinig maat kan houden en veel 'te'
is, zelfs van de schitterende vondsten voor het klanktechnisch verder
toch fraai uitgewerkte orkest. Het sonoor ronkende koper herhaalt zich
daar ook iets te veel en de fenomenale slagwerksessie tegen het slot
duurt ook net iets te lang, zeker voor de orkestleden in de buurt, die
gedwongen zijn hun oren af te dekken. Het wordt tijd dat ook componisten
eens onderworpen worden aan de regels van de arbeidsinspectie!
 |
Scène uit Dionysos. Midden: Georg Nigl (N.); onder: Cappella Amsterdam (Foto: Ruth Walz/DNO)
|
Sterke solisten
Jammer is wel dat erbij gezongen wordt, want schrijven voor
stemmen is niet de sterkste kant van de Duitse componist. Sopraan Cyndia
Sieden mag doorlopend vocaliseren in de hoogste regionen en doet dat
met enorme inzet, al in de eerste scène, een verwijzing naar
de openingsscène van Wagners Das Rheingold, die Rihm
heel effectief met haar stem laat inzetten.
De mannelijke hoofdpersonen, de woordloze woordkunstenaar ('dichter')
'N' en zijn alter ego en tegenstreven 'Ein Gast', moeten het echter
stellen met een eindeloze reeks intervallen. die voor de toehoorder
al vermoeiend werken, laat staan voor de beide solisten, de bariton
Georg Nigl en de tenor Matthias Klink. Na de pauze weet Rihm meer vocale
lijnen te trekken, maar ook daar leiden de scènes onder een 'te
veel' en 'te lang', en enkele kritische bekortingen zouden daar zeker
op hun plaats zijn geweest.
De tekst, door Rihm zelf samengesteld op basis van de gedichten van Nietzsche, staat echter op een gênant hoog highbrow-niveau van semi-intellectualistische onbegrijpelijkheid met als lachwekkend dieptepunt een overlang intervallenduet van N en Ein Gast op slechts twee woorden: 'Selbstkenner - Selbsthenker' (zelfkenner - zelfkweller). Het is een van de moment waarop de 'diepere bedoeling' de toeschouwer door de strot wordt geduwd; het merendeel van het werk zou zonder de enscenering van Audi echter totaal onbegrijpelijk zijn geweest.
Onvermijdelijk slaat ook de synopsis soms als een tang op een varken. Zo opent de beschrijving van het vijfde tafereel met de zin: 'In een bordeel proberen vier hetaeren, allen Esmeralda geheten, de twee mannen te verleiden.' Het zal wel, maar zij hadden net zo goed Miep, Coba, Truus en Ria kunnen heten, of gewoon Hoer 1, Hoer 2, Hoer 3 en Hoer 4, want hun namen fungeren alleen ter aanduiding van hun tekst en hun muziek. Het is overigens maar een van de vele elementen die typerende zijn voor het hoge 'teveel-gehalte' in Dionysos.