Opera & Operette

Dementerende meesterzangers bij De Nederlandse Opera

 

© Paul Korenhof, juni 2013

 

Wagner: Die Meistersinger von Nürnberg

James Johnson (Hans Sachs), Alastair Miles (Veit Pogner), Pascal Pittie (Kunz Vogelgesang), Matthijs van de Woerd (Konrad Nachtigall), Adrian Eröd (Sixtus Beckmesser), Thomas Oliemans (Fritz Kothner), Brian Galliford (Balthasar Zorn), Marcel Beekman (Ulrich Eisslinger), Reinhard Alessandri (Augustin Moser), Frans Fiselier (Hermann Ortel), Tom Haenen (Hans Schwarz), Tijl Faveyts (Hans Foltz, Ein Nachtwächter), Roberto Saccà (Walther von Stolzing), Agneta Eichenholz (Eva), Thomas Blondelle (David), Sarah Castle (Magdalene)
Koor van De Nederlandse Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest
Dirigent: Marc Albrecht
Regie: David Alden
Decor: Gideon Davey
Kostuums: Jon Morrell
Gezien: Het Muziektheater, 10 juni 2013
TV: Cultura, 23 juni 2013
Radio: Radio 4, 29 juni 2013


Het slot van de nieuwe productie van Die Meistersinger von Nürnberg bij De Nederlandse Opera is ronduit tenenkrommend. Hans Sachs' monoloog over de Duitse kunst wordt ondersteund met een muzikale climax die eindigt in een uitbundige Teutoonse klankorgie, gedomineerd door schetterend koper. Ondertussen hebben meesterzangers en inwoners van Neurenberg zich op het toneel verenigd tot een samengebalde representant van het 'Duitse volk' - wat dat dan ook zijn moge - die fanatiek de eigen cultuur verdedigt tegenover alles wat 'vreemd' en 'niet echt' is. Van het door Wagner bedoelde eerbetoon aan de 'Duitse kunst' lijkt hier geen sprake en je hoort bijna achter het tonaal de laarzen aanmarcheren.
De enigen die zich aan dit reactionaire geweld onttrekken, zijn Walther von Stolzing en zijn geliefde Eva. Zij keren het chauvinistisch nationalisme de rug toe en gaan hun eigen weg, terwijl een Don Quichotterige Beckmesser in zijn eentje probeert het tij te keren. Volksheld Hans Sachs kijkt daarbij wat verdwaasd toe. Zijn slotrede - halverwege ondersteund door een lezenaar (een van de vele overbodige details in deze productie) - laat geen ruimte voor twijfel aangaande zijn overtuigingen, maar hij schijnt wel te beseffen dat er iets fout zit als de jongere generatie zich daarvan afkeert. Of is hij alleen maar teleurgesteld dat hij niet iedereen heeft kunnen overtuigen?

Die Meistersinger von Nürnberg, akte III
De meesterzangers met Eva (Agneta Eichenholz) Foto: Monika Rittershaus

Na de vijf uren die eraan voorafgingen, komt deze visie van regisseur David Alden niet meer als een verrassing. Al in het eerste bedrijf schildert deze het volk van Neurenberg als een starre, gesloten gemeenschap die letterlijk tracht zich te beschermen tegen lichtstralen van buiten af, en waarin individualiteit ondergeschikt is aan het algemeen. Dat de meesterzangers wel persoonlijke trekken laten zien, lijkt eerder veroorzaakt door de eerste fase van dementie dan door persoonlijkheid en inzicht.
Tot de weinigen die zich aan deze infantilisering onttrekken, behoren de sjofele, wat eenzelvige Hans Sachs, duidelijk een buitenbeentje in het gilde, en de rechtlijnige Fritz Kothner, een juweel van een rol die in handen van de bariton Thomas Oliemans meer allure krijgt dan meestal het geval is. De bij Wagner zo sympathieke goudsmid Veit Pogner presenteert zich echter als een zelfingenomen praalhans met een gouden vest en een klein drankprobleem, terwijl alle overige meesterzangers in meerdere of mindere mate een tik van de molen beet hebben.

Intrigerend blijft wel de vraag wat Alden met de opgeblazen stadsschrijver Sixtus Beckmesser voor had. In navolging van Katherina Wagner in haar Bayreuther regie (waaraan meer elementen in deze productie deden herinneren) zet Alden hem neer als een recalcitrante individualist met niet al te veel artistiek potentieel, maar ook met het besef dat de kunst andere wegen moet inslaan. Typerend is daarbij dat hij in een enscenering vol herinneringen aan het Duitsland van zowel Bismarck als de Weimarrepubliek in het slottafereel opeens verwijst naar het decadent-androgyne element uit het Berlijnse cabaretleven tijdens het interbellum.
Evenals bij Katharina Wagner lijkt Beckmesser de enige die beseft dat het door de behoudende opstelling van zijn medeburgers de verkeerde kant uit gaat en ook hier is het niet de dichtende schoenmaker Hans Sachs, maar zijn tegenstrever die de deur naar een nieuwe weg wil openen. Beckmesser's probleem is alleen dat hij de eer daarvoor helemaal naar zichzelf toe wil trekken en zeker geen ruimte gunt aan buitenstaanders. Sachs wordt binnen dit kader weinig meer dan een conservatieve toeschouwer die inziet dat het beter is om andere en nieuwe opvattingen in te kapselen dan om ze te bestrijden en wiens inbreng niet verder gaat dan het zoeken van compromissen.

De manier waarop Alden dit alles realiseert, in saaie toneelbeelden van Gideon Davey met tamelijk fantasieloze kostuums van Jon Morrell, levert bepaald geen spannende voorstelling op. In een kale kerk en daarna een sfeerloze kelder kabbelt het eerste bedrijf voort met een aaneenschakeling van 'regievondsten' die vaak meer weg hebben van infantiliteiten, niet alleen in de tekening van de personages. Zo sluit Beckmesser zich tijdens Walther's 'Preislied' in een soort witte laboratoriumkleding op in een liggende kist en als hij even later Sachs verwijt dat zijn schoenen nog niet klaar zijn, gaan alle overige meesterzangers als halve idioten een van hun schoenen uittrekken en uitvoerig bestuderen.

Die Meistersinger von Nürnberg, akte I
Foto: Monika Rittershaus

De tweede akte speelt zich af op een stellage van grijze vlonders en trappen die totaal geen relatie hebben met een zwoele zomernacht waarin iedereen uit zijn bol gaat, maar het dient gezegd dat die 'Johannisnacht' in het soms wat verbrokkelde spel van het Nederlands Philharmonisch Orkest ook niet makkelijk te horen was. De personages liepen daarbij wat verdwaasd rond (behalve Pogner die zich op een canapé in slaap dronk) en afgezien van een uitbundig dansende Beckmesser was van enige opwinding weinig te merken, laat staan dat er iets gebeurde wat een 'Prügelszene' suggereerde. De opstelling van het koor deed zelfs eerder aan een concertante uitvoering denken.
Ook het eerste tafereel van de derde akte, in een kleurloos magazijn van schoenmaker Sachs, bood weinig opzienbarends. Pas bij het optreden van de virtuoos gespeelde en gezongen Beckmesser, een vertolking van Adrian Eröd die we al kennen uit Wenen en Bayreuth, en die hij moeiteloos aan deze regie aanpaste, kwam er wat leven in de brouwerij. Waarom zijn scène was opgeleukt met een tiental wandelende poppen, bleef echter een raadsel en het deed mij zelfs terugverlangen naar de voor mij eveneens overbodige maar wel veel speelser geënsceneerde poppenscène van Katarina Wagner in Bayreuth.

Met zijn spel en zijn trefzekere frasering overwon Eröd trouwens ook moeiteloos alle problemen in het laatste tafereel, dat hier niet op een 'Festwiese' speelde, maar in de toneelzaal van een dorpshuis. Daar verzamelde iedereen zich voor een soort zwarte-kousenvariant op het carnavalsfeest met als hoogtepunt een 'zangwedstrijd' die was opgebouwd uit korte toneelstukjes voor één persoon. Beckmesser met zijn parafrase op de film Cabaret won die niet, Walther von Stolzing als ridder uit een sprookjesboek in een romantisch zilveren harnas natuurlijk wel. En aangezien kitsch hier kennelijk werd gezien als 'meesterzang', kon ik mij voorstellen dat hij geen trek had in een eerste prijs, wat voor Sachs dus de aanleiding vormde voor de toespraak waarmee ik deze bespreking begon.

Muzikaal zat de door mij bezochte voorstelling verder redelijk in elkaar, ondanks een al tijdens het voorspel merkbare voorkeur van dirigent Marc Albrecht voor het koper en iets te weinig aandacht voor de lyrische lijnen. Zowel de orkestklank als de samenwerking met het koor was echter niet vrij van oneffenheden en zeker bij de vrij statische koorbehandeling was dat toch een beetje verwonderlijk.
Voor de zware en lang rol van Hans Sachs bezat de Amerikaanse bariton James Jonhson zeker de kracht en het uithoudingsvermogen om aan het eind van de avond ook nog eens de zware slotscène te zingen. Op andere momenten miste hij echter de vocale grandeur die voor deze rol nodig was en het werd niet duidelijk of dat vooral kwam door zijn lichte timbre of dat hij zich iets te veel spaarde. Ook Alastair Miles (Veit Pogner) beschikte niet over het brede, donkere timbre van veel vertolkers uit de Duitse school, maar hij demonstreerde wel hoe nauw Wagner's zanglijnen met het Italiaanse bel canto verwant zijn. Juist dat laatste had ik ook meer willen horen in de zang van Agneta Eichenholz (Eva) en Roberto Saccà (Walther), maar verder vormden zij een capabele bezetting van het jonge liefdespaar. Een verrassing vormde de David van Thomas Blondelle, een jonge Belgische tenor die met het slanke, heldere timbre van de echte Mozart-tenor, levendig spel en een voortreffelijke dictie voor een van de weinige pluspunten van deze voorstelling zorgde.

Die Meistersinger von Nürnberg, akte I
In het midden Hans Sachs (James Johnson) en Fritz Kotherner (Thomas Oliemans)
Foto: Monika Rittershaus

Als we de balans opmaken, kunnen we eigenlijk alleen maar met weemoed terugdenken aan de productie van Harry Kupfer en Hartmut Haenchen met bij de laatste serie Wolfgang Brendel als Sachs, Dale Duesing als Beckmesser, Charlotte Margiono als Eva en de onvergetelijke Gösta Winbergh als Walther von Stolzing. Goed, die tijden zijn voorbij, maar daarmee vergeleken lijkt deze nieuwe productie toch een verspilling van geld en talent. Het feit dat bij de door mij bezochte voorstelling een derde van de zaal leeg was (nota bene bij een opera van Wagner in het Holland Festival!) roept trouwens ook een paar vraagtekens op.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links