Kurtág: Fin de partie
Frode Olsen (Hamm), Leigh Melrose (Clov), Hilary Summers (Nell), Leonardo
Cortellazzi (Nagg)
Radio Filharmonisch Orkest
Dirigent: Markus Stenz
Regie: Pierre Audi
Decor en kostuums: Christof Hetzer
Gezien: 8 maart 2019
Informatie: website
DNO
De impact die Fin de partie van Samuel Beckett zestig jaar
geleden had, wordt geïllustreerd door de recensie van Hans Gomperts.
Na de Nederlandse première in het Holland Festival 1958 constateerde
hij dat Beckett met dit stuk "niets anders [wil] aantonen dan de
zinloosheid, de hopeloosheid en de verwerpelijkheid van het menselijke
bestaan". Daarbij had hij "een in het christendom opgekomen
verachting voor het aardse en lichamelijke absoluut gemaakt, ontdaan
van de christelijke hoop." Het resultaat is "een wereld waarin
het leven niet mogelijk is" en Gomperts concludeerde dat het stuk
niets anders was dan "een gezichtspunt van de auteur" dat
niet in het theater thuishoorde "maar in de vuilnisbak".
 |
Clov en Hamm - Foto: Ruth Wal/DNO |
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Gomperts later van zijn mening
terugkwam en bij de bundeling van zijn kritieken zowel het talent van
Beckett als de zin van diens stukken in een toegevoegde voetnoot onderschreef.
*) Het maakt echter wel nieuwsgierig wat zijn reactie geweest zou zijn
op de operabewerking van Kurtág die in november in Milaan in
première ging. Wie de door de componist ingekorte operatekst
vergelijkt met het origineel, moet namelijk constateren dat Kurtág
nog een stap verder ging: hij poogde zelfs het laatste restje menselijke
emotie te elimineren dat Beckett zijn personages in hun 'eindspel' nog
gunde.
Malicieuze humor
Het uitgangspunt is deprimerend: in een van ieder leven beroofde wereld
zijn nog vier mensen over: de aan zijn rolstoel gebonden Hamm, zijn
knecht (en zoon?) Clov en zijn ouders Nagg en Nell die hun dagen slijten
in vuilnisbakken nadat zij bij een ongeluk hun benen verloren hebben.
De situatie is uitzichtloos, maar dat neemt niet weg dat al deze personages
nog steeds met malicieuze humor proberen macht over de anderen uit te
oefenen.
In dit pessimistische wereldbeeld zien we in het stuk van Beckett nog
af en toe een laatste opflikkering van menselijke emoties. Als Nell
sterft, moet Clov het deksel van Nagg's vuilnisbak oplichten om te kijken
wat deze doet. "Hij huilt," zegt Clov. "Dus hij leeft,"
reageert Hamm. Heel even zijn we ons weer bewust dat we met echte mensen
te maken hebben.
Juist zulke details zijn echter bij de inkorting van de toneeltekst
door Kurtág gesneuveld. Totale ontmenselijking is het gevolg
en onwillekeurig vraag je je af of dit misschien voortkomt uit de wereldvisie
van een bejaarde componist die, opgegroeid onder het communistisch bewind,
nu meemaakt hoe zijn land wederom in de greep raakt van een systeem
dat de waarde van het individu en de vrijheid van denken tot een minimum
wil reduceren.
 |
Nel, Nagg en Hamm - Foto: Ruth Walz/DNO |
Wat blijft is pessimisme, absurdisme, een flinke dosis galgenhumor,
maar vooral een uitzichtloze eenzaamheid. Aan het slot zit Hamm in zijn
rolstoel met een doek over zijn hoofd, Nagg heeft zich na de dood van
Nell volledig in zijn vuilnisbak teruggetrokken en alleen Clov, rusteloos
als altijd, lijkt nog tot iets in staat. Hij gaat weg al ziet hij ook
daar de zinloosheid van in, en Hamm blijft alleen achter. Voor beiden
is er een totale leegte met uiteindelijk het sterven. Alleen Clov kan
nog iets meemaken. Hij kan vallen in de grijze aslaag van de verbrande
en uitgebluste wereld, en als dat gebeurt, zal hij huilen van geluk.
Emoties
Nadat Pierre Audi de handeling van binnenin het huis van Hamm naar buiten
had verplaatst (in een somber maar wondermooi decor van Christof Hetzer),
volgde hier zijn tweede ingreep in de door Kurtág overgenomen
tekst van Beckett. Bij Audi vertrekt Clov niet. Hij kán het eenvoudig
niet en luistert met zijn koffer in de hand naar de slotmonoloog van
Hamm. En we zien, of beter: we voelen hoe hij inwendig reageert en hoe
de eenzaamheid van Hamm hem uiteindelijk tot in het diepst van zijn
binnenste raakt.
De emoties die Kurtág elimineerde, werden hier hartverscheurend
teruggebracht door Pierre Audi, die ik er nota bene meer dan eens van
heb beticht dat hij als regisseur emoties uit de weg ging. En dat alles
ondersteunt Kurtág met een slotmuziek die zucht en schrijnt,
en die de essentie van het leven hoorbaar maakt met een intensiteit
die we alleen mogen verwachten van een componist met de levenservaring
van een 92-jarige. Een echte operacomponist bovendien, die beseft dat
de emotionele essentie van een muziekdrama niet in de tekst zelf moet
liggen, maar in de muziek waartoe die tekst oproept.
 |
Slotscène - Foto: Ruth Walz/DNO |
Dat laatste leidde tot een partituur die frappeert door schijnbare eenvoud.
Losse akkoorden, eenzame nootjes en rudimentaire melodieën, soms
niet meer dan een aanduiding, zijn schering en inslag, maar die eenvoud
is schijn. Steeds weer blijkt de muziek dienstbaar aan de al even fragmentarisch
opgebouwde tekst van Beckett en zijn communicatie met het publiek, terwijl
de spaarzame, uiterst subtiel gekozen instrumentatie maakt dat je je
toch voortdurend van die muziek bewust blijft.
Geen noot in deze partituur is overbodig en tegelijk dringt iedere klank
zich aan je op, in volledige harmonie met de teksten en zelfs met schijnbare
echo's en pre-echo's van de woorden. Eén enkele voorstelling
biedt natuurlijk onvoldoende grond voor een meer gefundeerde beschouwing,
maar laten we hopen op een goede opname (en dan liefst zonder de barbaarse
compressie die tegenwoordig menige uitzending van Radio4 ruïneert!).
Onvergetelijk
De bijdragen van dirigent Markus Stenz en het in dit repertoire onvolprezen
Radio Filharmonisch Orkest zijn exemplarisch. Helderheid, klank, precisie
en intensiteit gaan hand in hand en blijven perfect in balans met de
zang van een uitzonderlijk solistenkwartet. Gekluisterd aan zijn rolstoel
draagt Frode Olsen de voorstelling als een steeds brozer klinkende Hamm
wiens vocale autoriteit tot zijn laatste snik zijn fysieke belemmeringen
compenseert. Opvallend sterk en opstandig getekend is daarnaast de Clov
van Leigh Melrose, wiens heldere bariton effectvol contrasteert met
de ronde bas van Olsen.
 |
Nell en Nagg - Foto: Ruth Walz/DNO |
Maar het meeste werd ik toch getroffen door de beide ouders in hun vuilnisvaten.
Na een heel introvert gezongen proloog (een door Kurtág toegevoegd
gedicht van Beckett) zien we de alt Hillary Summers terug als een ontroerend
broze Nell, terwijl de lyrische tenor Leonardo Cortellazzi van Nagg
een onvergetelijke karakterrol maakt. Alleen al de manier waarop zijn
woorden als fragiel zilverpapier door de ruimte zweven en de hartverscheurende
resignatie waarmee hij zich definitief in zijn vuilnisvat terugtrekt,
maken deze voorstelling tot iets heel bijzonders.
______________________
*) Opgenomen in: H.A. Gomperts: Wachten op niets - Amsterdam 1970.