Opera en operette Calixto Bieito is passé
© Paul Korenhof, januari 2023
|
||||||||||||
Händel: Giulio Cesare Christophe Dumaux (Gulio Cesare), Georgiy Derbas-Richter (Curio), Teresa Iervolina (Cornelia), Cecilia Molinari (Sesto), Julie Fuchs (Cleopatra), Cameron Shahbazi (Tolomeo), Frederik Bergman (Achilla), Jake Ingbar (Nireno) In november 2001 presenteerde DNO een onvergetelijke Giulio Cesare in de Stadsschouwburg, akoestisch voor deze muziek veruit te prefereren boven het Muziektheater. Dirigent Marc Minkowski had hiervoor Les Musiciens du Louvre meegebracht en op het toneel alterneerde een dubbele bezetting met David Daniels en Nathalie Stutzmann in de titelrol, Christine Schäfer en Daniele De Niese als Cleopatra, en Magdalena Kozená en Joyce DiDonato als Sesto. Regie en toneelbeeld van Ursel en Karl-Ernst Herrmann waren niet alleen visueel bloedmooi, maar boden ook een haarscherpe analyse van de personages en hun onderlinge relaties. Die concentratie op de personages, die zich drie uur lang uiten in Affekten-aria's, is bij een barokopera essentieel, ook als het verhaal gebaseerd is op een woelige periode uit de geschiedenis. Voor het libretto was Nicola Haym namelijk uitgegaan van de ontmoeting van Julius Caesar met de legendarische koningin Cleopatra, die op dat moment verwikkeld was in een machtsstrijd met haar broer en echtgenoot Ptolemaeus XIII. Niet dat historische conflict nam hij daarbij als uitgangspunt, maar de smeuïge weergave van de relatie van Caesar en Cleopatra door Plutarchus in diens Vitae parallellae.
Aria-psychologie Tekenend voor zowel het libretto als Händel's eigen interesse is het feit dat in deze opera de historische gebeurtenissen volledig ondergeschikt zijn aan de beide hoofdrollen, die daarbij ook de mooiste aria's te zingen krijgen, vooral tegen de achtergrond van de oorlog in het derde bedrijf. Giulio Cesare schildert eerst en vooral de relatie tussen twee mensen, die uitgroeit van eigenbelang naar een allesoverheersende liefde. Historische kanttekeningen daarbij zijn overbodig: een opera is geen geschiedenisboekje en bovendien is ieder gevoel voor realisme volkomen vreemd aan het muziektheater uit de barok. Uitzonderlijk binnen het geheel van de opera seria zijn de detailwerking en het psychologisch inzicht waarmee Händel beide personages getekend heeft. Hoogtepunt daarbij vormt een cyclus van vijf aria's van Cleopatra in het tweede en derde bedrijf: het verleidelijke 'V'adoro, pupille', haar (helaas soms gecoupeerde) smeekbede aan de godin Venus 'Venere bella', het strijdlustige 'Se pietà di me non senti', sterk contrasterend met het ontroerend introverte 'Piangerò', en het jubelende 'Da tempeste' als uitbundige afsluiting (althans bij een regisseur die tekst en muziek begrijpt).
In de titelrol is de countertenor Christophe Dumaux technisch minstens aan haar gelijkwaardig. Bij de première demonstreerde hij al in zijn eerste aria's een grote beheersing van het bel canto met na de pauze een ijzingwekkende precisie in de fiorituurreeksen van onder meer 'Al lampo dell'armi'. Wel is zijn stem kleiner en zijn timbre iets dunner dan we mochten hopen, terwijl het door hem uitgebeelde personage pas echt reliëf krijgt in zijn scènes met Cleopatra in het tweede deel. (Voor deze productie is de opera opgesplitst in twee delen met een pauze halverwege het tweede bedrijf.) Met een donker alt-timbre geeft Teresa Iervolino minder reliëf aan de door zowel Achilla als Tolomeo begeerde Cornelia, de weduwe van de vermoorde Pompeius. De rol die de regie haar laat spelen is evenmin erg duidelijk, en hetzelfde geldt voor haar zoon Sesto, vocaal in uitstekende handen bij de vocaal lichter gekleurde Cecilia Molinari, die afgelopen voorjaar grote indruk maakte als Smeton in Anna Bolena. Vreemd is echter dat de personages in de driehoek Cornelia-Sesto-Achilla hier voortdurend sadistisch op elkaar reageren. Alleen als zij bij een aria helemaal op zichzelf teruggeworpen zijn, zien we even een geloofwaardig karakter dat past bij de tekst van Haym en de muziek van Händel.
Vanuit de bak worden de solisten toegewijd ondersteund door Le Concert d'Astrée onder leiding van Emmanuele Haïm, die zelf als claveciniste de recitatieven en daarbij soms meer dramatiek suggereerde dan in de aria's, die vooral in het eerste begin nog wat afwachtend overkwamen. Wellicht raakte ook Haïm moeilijk op dreef door allerlei gedoe op het toneel dat weinig van doen had met de partituur die vóór haar lag, maar dat veranderde naarmate het accent meer verschoof naar de relatie tussen de hoofdpersonen. De ontwikkelingen in het derde bedrijf, door Händel ondersteund met een opvallende, regelmatig terugkerende ritmiek, leken Haïm en haar musici te inspireren tot een meeslepend enthousiasme, waaraan zelfs de intonatieproblemen bij de blazers geen afbreuk konden doen. Problematisch toneelbeeld Een vraagteken plaats ik ook bij enkele projecties op dat sterk weerkaatsende decor. Dat die af en toe kleur in het geheel brengen is op zich leuk en er zal ook best iets meer mee bedoeld zijn, maar nut en zeggingskracht ervan blijven meestal onduidelijk. Irritant is soms de onaangename scherpte van zo'n projectie, in het bijzonder die aan het begin van het tweede deel. In de nog donkere zaal knalt opeens een bijna toneelbrede opname van de ogen van Cleopatra, een beeld bovendien dat bijna als plagiaat kan worden opgevat van het openingsbeeld van Bob Cousins voor Simon Stone's Parijse productie van La traviata.
Calixto Bieito Kort daarna zag ik in Londen Bieito's visie op Don Giovanni, waarin hij de hoofdpersoon ten tonele voerde als brute, zuipende en spuitende verkrachter. Dit had wellicht nog gezien kunnen worden als (discutabele) interpretatie, maar Bieito ging een paar stappen verder. Zo zagen we in het eerste tafereel een Donna Anna die zelf op de achterbank van een auto haar 'verleider' enthousiast zat te 'verkrachten' en die ook daarna niet van hem af kon blijven. Haar vermoorde vader werd even later in de achterbak van die auto gesmeten en omdat hij daarna moeilijk een standbeeld kon worden, zagen we later in de 'kerkhodscène' hoe Don Giovanni en Leporello, stomdronken en/of zwaar onder de drugs, zijn stem hoorden opklinken uit een poppetje op het etiket van een likeurfles. In die trant werd de hele voorstelling een aaneenschakeling van platte humor en smakeloosheden, ver verwijderd van Mozart, met personages die zich vooral lieten leiden door immorele of seksuele drijfveren. Inmiddels was duidelijk dat Bieito, ondanks zijn neiging ten aanzien van inhoud en karakter van een werk de plank mis te slaan, zeker een regisseur was met ideeën en de gave die naar het theater te vertalen. Toen kort daarop in Barcelona zijn enscenering te zien was van La vida es sueño (Het leven is droom) van Pedro Calderón de la Barca, een sleutelwerk uit de Spaanse toneelgeschiedenis, hoopte ik door die voorstelling meer inzicht te krijgen in de drijfveren van deze inmiddels heftig omstreden Spaanse regisseur. Macht als obsessie
De jaren daarna bevestigden die indruk en regelmatig zag ik in Bieto's ensceneringen een fixatie op macht en strijd om de macht, zowel op politieke gronden, als in menselijke relaties of op basis van rijkdom. Geen kwaad woord over Bieito's enscenering van Die ersten Menschen van Rudi Stephan in het Holland Festival 2021, maar zodra hij een bekend werk onder handen neemt, dreigt zijn obsessieve aandacht voor alles wat naar macht zweemt, de overhand te nemen. Extra storend is daarbij dat hij kennelijk geen antenne heeft voor alles wat zweemt naar subtiliteiten in menselijke verhoudingen en naar relativering. En op enig gevoel voor muziek heb ik Bieito bij nog geen enkele door hem geregisseerde opera kunnen betrappen. De Carmen die Bieito twintig jaar geleden in Maastricht regisseerde, is inmiddels, beter overdacht en ontdaan van de scherpste randjes, de hele wereld over gegaan en is ook volgende maand weer in de Parijse Bastille te zien. Trekpleister daarbij blijft het Spaanse element, de duidelijk rauwe inslag. die door veel mensen blijkbaar meer met de opera van Bizet geassocieerd wordt dan het speelse, sprankelende, soms zelfs frivole dat inherent is aan de partituur van deze Franse opera. Een typisch gevolg van een ontwikkeling die maakten dat het publiek de afgelopen decennia een opera steeds minder met de oren en steeds meer met de ogen is gaan consumeren. Ondertussen heeft Bieito bij Giulio Cesare vanuit zijn ingeboren verzet tegen politieke macht en macht op basis van positie of rijkdom wederom naar mogelijkheden gezocht om dat thema voor de zoveelste maal aan de orde te stellen. Daartoe heeft hij in zijn regie het conflict op de achtergrond uitvergroot en onder meer de politieke machtspositie van Tolomeo en Achilla omgezet in wreedheid en sadisme, ook tijdens aria's die precies het tegengestelde zeggen.
Zo horen we Achilla in 'Tu sei il cor di questo core' zingen over zijn liefde voor Cornelia en zijn verlangen naar wederliefde, maar ondertussen zien wij hem Cornelia's zoon en in het verlengde daarvan ook diens moeder op de grofste wijze mishandelen. Een ander onbegrijpelijk Bieito-trekje is trouwens dat diezelfde Sesto, kennelijk even gefrustreerd (personages zonder frustraties of onderbuikse drijfveren zijn bij Bieito zeldzaam) zeven aria's eerder zijn eigen moeder fysiek mishandelt terwijl hij zingt dat hij zijn vader wilde wreken. De beslissing om de opera in twee delen te splitsen sluit overigens aan bij een zekere cesuur in de benadering van Bieito. Wordt de sfeer vóór de pauze nog bepaald door een veelheid aan facetten, na de pauze is ook in de regie de schijnwerper gericht op de zich ontwikkelende relatie van Caesar en Cleopatra waarin ieder spoor van macht ontbreekt. Bij details als de merkwaardige invulling van Cleopatra's 'Da tempeste' kan men vraagtekens stellen, maar wel lijkt Bieito dit keer in grote lijnen mee te gaan met Händel's happy ending. De finale heeft zelfs iets van een muzikale 'feel-good movie' - alleen zou Bieito Bieito niet zijn, als hij daar in het slotbeeld toch niet een persoonlijke draai aan wist te geven! De vos verliest zijn haren wel... index |
||||||||||||